ECLI:NL:RBROT:2019:8754

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
8 november 2019
Zaaknummer
10/105427-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling voor het voorhanden hebben van vuurwapens

In de zaak tegen de verdachte, geboren in Irak en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd, heeft de rechtbank Rotterdam op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van vuurwapens. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 5 jaar en 6 maanden, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat het bewijs voor de poging tot doodslag niet wettig en overtuigend was, omdat er onvoldoende bewijs was voor de nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel schuldig was aan het voorhanden hebben van vuurwapens, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 12 maanden. De rechtbank benadrukte de ernst van het bezit van vuurwapens en de maatschappelijke impact daarvan, vooral gezien het aantal schietincidenten in de regio Rotterdam. De verdachte had eerder soortgelijke feiten gepleegd, maar niet in de laatste vijf jaren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en legde een lagere straf op dan geëist door de officier van justitie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/105427-19
Datum uitspraak: 31 oktober 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Irak) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman mr. F. Ben-Saddek, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 oktober 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 t/m 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar en 6 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 en 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Vrijspraak feit 1
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat het medeplegen van de ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen. De medeverdachte [naam medeverdachte] heeft bekend viermaal op [naam slachtoffer 1] te hebben geschoten. Er was sprake van een panieksituatie en [naam medeverdachte] was geen geoefende schutter. Het was zijn bedoeling om het slachtoffer te stoppen. Gelet op die omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat [naam medeverdachte] opzet had op het doden van het slachtoffer. Zelfs in het geval er wordt uitgegaan van de verklaring van [naam medeverdachte] dat hij vier keer gericht op het been van het slachtoffer heeft geschoten kan een poging doodslag bewezen worden, want ook door schieten op het been kan potentieel dodelijk letsel ontstaan, nu het een lichaamsdeel betreft waar vitale aders doorheen lopen. Tevens is er sprake, in ieder geval in voorwaardelijke zin, van opzet op het doden van de aanwezige omstanders. Door in zo’n situatie te gaan schieten bestond de kans dat omstanders dodelijk geraakt zouden worden. Vast staat dat ook de verdachte heeft geschoten. Door met verschillende wapens te schieten hebben de verdachte en [naam medeverdachte] zich tezamen en in vereniging schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [naam slachtoffer 1] en de aanwezige omstanders.
4.2.2.
Beoordeling
Uit het dossier blijkt het volgende. Op 27 februari 2019 in Rotterdam heeft er een ontmoeting plaatsgevonden tussen de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] enerzijds en [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] anderzijds. Zij zijn met z’n vieren naar een auto gelopen om iets te bespreken. [naam slachtoffer 1] en [naam medeverdachte] zijn hierbij achterin de auto gaan zitten, terwijl [naam slachtoffer 2] op de bestuurdersplaats zat en de verdachte naast de auto stond ter hoogte van de bestuurdersplaats.
Over het doel van de ontmoeting en wat er precies in de auto is gebeurd lopen de verklaringen uiteen. Volgens [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] was het doel van de ontmoeting de aankoop van een auto. Op het moment dat [naam slachtoffer 1] en [naam medeverdachte] in de auto zaten zou [naam medeverdachte] ineens geld van [naam slachtoffer 1] hebben gepakt en zijn gaan schieten. De verdachte zou ook een wapen hebben gehad, en dit wapen heeft [naam slachtoffer 1] vervolgens afgepakt om zich te kunnen verdedigen, aldus [naam slachtoffer 1] .
Volgens [naam medeverdachte] daarentegen ging de ontmoeting over de verkoop van hennep en was de verdachte mee om hem een lift te geven. Toen [naam medeverdachte] en [naam slachtoffer 1] achterin de auto zaten om de hennep te bekijken zou [naam slachtoffer 1] een wapen op het hoofd van [naam medeverdachte] hebben gericht en gedreigd hebben te schieten. [naam medeverdachte] is vervolgens snel de auto uitgegaan. [naam slachtoffer 1] zou achter hem aan zijn gekomen en vervolgens heeft [naam medeverdachte] viermaal gericht op het onderbeen van [naam slachtoffer 1] geschoten om [naam slachtoffer 1] van zich af te houden.
Ten aanzien van de verklaring van [naam slachtoffer 1] (en [naam slachtoffer 2] ) kan worden vastgesteld dat deze op onderdelen aantoonbaar onjuist is. Uit het forensisch onderzoek volgt namelijk dat er niet in de auto zelf is geschoten, want de gevonden patroon en hulzen zijn buiten de auto aangetroffen. Dit met uitzondering van één (vermoedelijk) 7.65 millimeter projectiel in het horizontale vlak van de kunststof bekleding van het linkerachterportier, waarvan uit onderzoek is gebleken dat die kennelijk door de ruit van boven naar beneden is (in)geschoten. Dat het zou zijn gegaan om de verkoop van een auto is verder ongeloofwaardig, omdat er op het wegdek, in de buurt van de auto, gedroogde henneptoppen zijn aangetroffen. Dit alles past bij de verklaringen van [naam medeverdachte] en de verdachte over het doel en het verloop van de ontmoeting en niet bij de verklaring van [naam slachtoffer 1] . Voorts is in een vuilcontainer in de buurt van de plaats delict een vuurwapen aangetroffen waarop het DNA van [naam slachtoffer 1] is aangetroffen en niet het DNA van de verdachte. Dit had wel voor de hand gelegen indien de verklaring van [naam slachtoffer 1] gevolgd zou worden dat hij het wapen van de verdachte had afgepakt.
Wat in ieder geval kan worden vastgesteld is dat [naam slachtoffer 1] vier schotwonden aan zijn (linker)been heeft opgelopen, waarover door [naam medeverdachte] is verklaard dat hij de schotwonden heeft toegebracht. Verder staat ook vast dat de verdachte een wapen bij zich had en daarmee eenmaal gericht heeft geschoten op het portier van de auto. Uit het forensisch onderzoek is gebleken dat er loodrecht naar beneden is geschoten.
Poging tot doodslag op [naam slachtoffer 1]
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte en zijn medeverdachte zich door hun handelen schuldig hebben gemaakt aan (het medeplegen van) een poging tot doodslag op [naam slachtoffer 1] . In elk geval is voorwaardelijk opzet op de dood van [naam slachtoffer 1] en de aanwezige omstanders vereist.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardt dat dat gevolg zal intreden. Voorts is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan dan dat degene die die handelingen verricht de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. [naam medeverdachte] heeft naar eigen zeggen van korte afstand gericht op de benen van [naam slachtoffer 1] geschoten. Dit wordt ondersteund door het aangetroffen letsel in het linkerbeen van [naam slachtoffer 1] rond de knie. Het schieten op de knie is in beginsel niet dodelijk. Er zit verder ook geen medische informatie in het dossier waaruit volgt dat het schieten op de betreffende plaats (potentieel) dodelijk letsel ten gevolg kan hebben. Gelet hierop kan niet worden aangenomen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [naam slachtoffer 1] door het schieten dodelijk zou worden getroffen. Nog daargelaten dat vereist is dat [naam medeverdachte] zich van zo’n kans bewust is geweest betekent dit dat het voor een poging doodslag benodigde opzet, ook in voorwaardelijke zin, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daarbij ontbreekt het in het dossier aan bewijs voor de door de officier van justitie gestelde nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] . Ook het afvuren van een wapen door de verdachte middels een gericht schot op het portier van de auto wordt ondersteund door forensisch onderzoek. Dit levert, bij gebreke van verder bewijs, evenmin een poging doodslag op.
Gelet daarop kan het aan de verdachte ten laste gelegde medeplegen van de poging tot doodslag niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Poging tot doodslag aanwezige omstanders
Uit het dossier is niet duidelijk geworden wat de banen van de door de verdachte en de medeverdachte afgevuurde schoten waren in het licht van de plaats waar de aanwezige omstanders zich hebben bevonden. Alleen al gelet daarop kan dit onderdeel van de tenlastelegging niet wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Gelet op het feit dat in de tenlastelegging is volstaan met poging doodslag heeft de rechtbank niet de keus om tot een andere bewezenverklaring te komen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op 27 februari 2019 te Rotterdam een wapen van categorie II of III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
3.
hij in de periode van 1 mei 2019 tot en met 2 mei 2019 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie
voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II of een vuurwapen van categorie III

3.

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander op de openbare weg begeven terwijl zij beiden in het bezit waren van een doorgeladen wapen. Daarnaast is bij de verdachte tijdens een latere aanhouding een vuurwapen in de auto aangetroffen waarvan hij de bestuurder was. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft een enorme maatschappelijke impact. Dat blijkt wel uit het feit dat alleen dit jaar al een groot aantal schietincidenten in de regio Rotterdam heeft plaatsgevonden, met (meer dan eens) ernstig gewonde of dodelijke slachtoffers. Dit zijn dan ook ernstige feiten die de verdachte zwaar worden aangerekend.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 september 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, maar niet in de relevante laatste vijf jaren.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank zal een aanzienlijk lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist, omdat de verdachte wordt vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde poging doodslag.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.A. Baggerman, voorzitter,
en mrs. M. Smit en D. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 27 februari 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer 1] en/of een of meerdere aldaar aanwezige omstanders
opzettelijk
van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen in de richting van die
[naam slachtoffer 1] heeft geschoten terwijl in de nabijheid van die [naam slachtoffer 1] zich een
of meerdere omstanders bevonden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art
47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 27 februari 2019 te Rotterdam
(een) wapen(s) van categorie II en/of III van de Wet wapens en munitie
voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
3
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2019 tot en met 2 mei 2019 te
Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 2 van de Wet
wapens en munitie en/of artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )