ECLI:NL:RBROT:2019:8749

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 november 2019
Publicatiedatum
8 november 2019
Zaaknummer
10/750008-19 ontneming
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met oplichting via Marktplaats

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 november 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij oplichting via Marktplaats. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de gepleegde strafbare feiten, waarvoor hij eerder was veroordeeld. De vordering van de officier van justitie, mr. dr. J. Bonnes en mr. E.M. Harbers, was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt. De rechtbank heeft het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 3.463,39, dat door de veroordeelde aan de staat moet worden betaald. De verdediging voerde aan dat het bedrag lager zou zijn en dat de aan benadeelde partijen toegekende bedragen in mindering moesten worden gebracht, maar de rechtbank oordeelde dat deze vorderingen niet onherroepelijk waren toegekend en dat er geen reden was om van de schatting af te wijken. De beslissing is genomen na onderzoek op de terechtzittingen van 23, 24 en 30 september en 4 november 2019, waarbij de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking heeft genomen. De uitspraak benadrukt de hoofdelijkheid van de aansprakelijkheid van de veroordeelde en zijn mededaders voor het gezamenlijke voordeel.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
Parketnummer: 10/750008-19
Datum uitspraak: 4 november 2019
Tegenspraak

VONNIS (ontneming) (mk)

Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] ,
raadsman mr. H.J. Andel, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 23, 24 en 30 september 2019 en 4 november 2019.
VOORAFGAANDE VEROORDELING
Bij vonnis van deze rechtbank van 4 november 2019 is de veroordeelde wegens na te noemen strafbare feiten veroordeeld. Een kopie van dat vonnis is als bijlage aan dit ontnemingsvonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
VORDERING
De vordering van de officieren van justitie, mr. dr. J. Bonnes en mr. E.M. Harbers (hierna: de officier van justitie) – zoals deze na wijziging ter terechtzitting is komen te luiden - strekt tot:
- het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat op € 3.470,02;
- tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot eenzelfde bedrag.
De vordering van de officier van justitie is uitsluitend gebaseerd op artikel 36e, eerste en tweede lid, Sr. Zij betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.
STANDPUNT VERDEDIGING
De verdediging heeft zich – in aanvulling van de standpunten die reeds in het vonnis in de hoofdzaak zijn besproken – op het standpunt gesteld dat het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel veel lager uitkomt dan het door de officier van justitie genoemde bedrag. Bovendien dienen de aan de benadeelde partijen toegekende bedragen in mindering te worden gebracht.
STRAFBARE FEITEN WAAROP DE VOORDEELSBEREKENING IS GEBASEERD
Blijkens het vonnis van 4 november 2019 is de veroordeelde – voor zover hier relevant - veroordeeld ter zake van:

1. (primair)

medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat deze feiten door de veroordeelde zijn begaan.
VASTSTELLING VAN HET WEDERRECHTELIJK VERKREGEN VOORDEEL
Gebleken is dat de veroordeelde door middel van en uit de baten van de hiervoor vermelde strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dit voordeel dient hem te worden ontnomen.
Het voordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk heeft verkregen wordt geschat op € 3.463,39.
Deze schatting is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
Met betrekking tot de berekening van het geschatte voordeel wordt nader het volgende overwogen.
De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde het hierna te noemen voordeel heeft genoten, gespecificeerd vanuit de hierna genoemde slachtoffers van de door de veroordeelde gepleegde feiten:
Feit 1
- [naam slachtoffer 1] ( [zaaknaam 1] ) € 250,00
- [naam slachtoffer 2] ( [zaaknaam 2] ) € 160,00
- [naam slachtoffer 3] ( [zaaknaam 2] ) € 1.838,39
- [naam slachtoffer 4] ( [zaaknaam 3] ) € 655,00
- [naam slachtoffer 5] ( [zaaknaam 3] )
€ 560,00 +
€ 3.463,39.
De veroordeelde heeft zich tijdens het proces in de onderliggende strafzaak telkens op zijn zwijgrecht beroepen.
Hij heeft op geen enkele wijze inzicht gegeven in een mogelijke verdeling van de opbrengst tussen hem en zijn mededaders. Nu er evenmin in het dossier concrete aanknopingspunten voorhanden zijn waaruit enige vorm van verdeling zou kunnen blijken, houdt de rechtbank het er voor dat er sprake is van een gemeenschappelijk voordeel en dat de veroordeelde en zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gezamenlijke betalingsverplichting.
Er zijn geen kosten in mindering te brengen.
Ingevolge artikel 36e, negende lid, Sr dienen bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat de aan benadeelde partijen in rechte toegekende vorderingen in mindering te worden gebracht. Dit brengt mee dat bij de toepassing daarvan slechts in aanmerking komen de in rechte onherroepelijk toegekende vorderingen van benadeelde partijen, alsmede de verplichting tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer als bedoeld in artikel 36f Sr voor zover die zijn voldaan. Die situatie doet zich hier niet voor.
VASTSTELLING VAN HET TE BETALEN BEDRAG
Uitgangspunt is dat de betalingsverplichting wordt vastgesteld op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Er is in deze zaak geen reden om daarvan af te wijken.
Bepaald zal worden dat het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde aan de staat moet worden betaald.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op € 3.463,39 (zegge: drieduizendvierhonderddrieënzestig euro en negenendertig cent);
- legt aan de veroordeelde de hoofdelijke verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 3.463,39 (zegge: drieduizendvierhonderddrieënzestig euro en negenendertig cent), met dien verstande dat indien en voor zover een medeveroordeelde betaalt, de veroordeelde in zoverre van deze betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. I.W.M. Laurijssens en M.P. van der Stroom, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 november 2019.