ECLI:NL:RBROT:2019:8678
Rechtbank Rotterdam
- Wraking
- R.R. Roukema
- A. Verweij
- W.J. Roos-van Toor
- E.J. Lichtenveldt
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wrakingsverzoek tegen de rechtbank Rotterdam wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 oktober 2019 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een besloten vennootschap en een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E. Köse. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de gehele rechtbank Rotterdam, wat volgens de geldende wetgeving niet mogelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek niet gericht was tegen specifieke rechters die daadwerkelijk met de behandeling van de zaak belast waren, maar tegen het gehele gerecht. Dit is in strijd met artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat een wrakingsverzoek moet zijn gericht tegen een of meer rechters die de zaak behandelen. De rechtbank heeft ook verwezen naar het Wrakingsprotocol van de rechtbank Rotterdam, waarin is bepaald dat een verzoek tot wraking zonder behandeling ter zitting kan worden afgewezen indien het verzoek niet betrekking heeft op de met de behandeling van de zaak belaste rechter.
De zaak waar het wrakingsverzoek uit voortkwam, betrof een civielrechtelijke procedure tussen de Stichting [naam stichting] als eiseres en de verzoekers als gedaagden. De rechtbank had eerder een comparitie van partijen bepaald, maar de advocaat van de verzoekers had gesuggereerd dat de zaak naar een ander gerecht verwezen zou moeten worden. De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat het wrakingsverzoek niet ontvankelijk was en heeft het verzoek afgewezen zonder verdere behandeling. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, met mr. R.R. Roukema als voorzitter, en is ondertekend door de aanwezige rechters.