ECLI:NL:RBROT:2019:8670
Rechtbank Rotterdam
- Wraking
- C.M.E. van der Hoeven
- J.J. van den Berg
- W.J. Roos-van Toor
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 september 2019 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.M.R. Vlaar. Het wrakingsverzoek volgde op de afwijzing van een verzoek om aanhouding van een zitting in een bestuursrechtelijke procedure. De verzoekster had beroep ingesteld tegen een beslissing van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) en had verzocht om uitstel van de zitting op 6 september 2019, omdat haar nieuwe advocaat, mr. P.G.L. van Veghel, nog niet in het bezit was van het dossier. De rechtbank had dit verzoek om aanhouding afgewezen, wat leidde tot de wraking van de behandelend rechter, mr. M.V. van Baaren.
De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet kan worden gezien als een blijk van vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank heeft overwogen dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechter om het verzoek om aanhouding af te wijzen, een procedurele beslissing was en niet op zichzelf een grond voor wraking opleverde. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking dan ook afgewezen.
De beslissing is genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. De rechtbank heeft benadrukt dat wraking niet kan dienen als een rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen van de rechter, en dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd moet zijn.