ECLI:NL:RBROT:2019:8670

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 september 2019
Publicatiedatum
6 november 2019
Zaaknummer
581462 / HA RK 19-1046
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 september 2019 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.M.R. Vlaar. Het wrakingsverzoek volgde op de afwijzing van een verzoek om aanhouding van een zitting in een bestuursrechtelijke procedure. De verzoekster had beroep ingesteld tegen een beslissing van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) en had verzocht om uitstel van de zitting op 6 september 2019, omdat haar nieuwe advocaat, mr. P.G.L. van Veghel, nog niet in het bezit was van het dossier. De rechtbank had dit verzoek om aanhouding afgewezen, wat leidde tot de wraking van de behandelend rechter, mr. M.V. van Baaren.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet kan worden gezien als een blijk van vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank heeft overwogen dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechter om het verzoek om aanhouding af te wijzen, een procedurele beslissing was en niet op zichzelf een grond voor wraking opleverde. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking dan ook afgewezen.

De beslissing is genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. De rechtbank heeft benadrukt dat wraking niet kan dienen als een rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen van de rechter, en dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd moet zijn.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 581462 / HA RK 19-1046
Beslissing van 23 september 2019
op het verzoek van
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. J.M.R. Vlaar te Budel,
strekkende tot wraking van:
mr. M.V. van Baaren, rechter in de rechtbank Rotterdam, team bestuur 1 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

In een bestuursrechtelijke procedure van verzoekster met kenmerk ROT 19/680 is partijen bij brief van de griffier van 22 juli 2019 medegedeeld dat het beroep door een enkelvoudige kamer van de rechtbank wordt behandeld op de zitting van 6 september 2019. Het betreft een door verzoekster ingesteld beroep tegen een beslissing van 28 december 2018 van het Centraal Administratie Kantoor (CAK).
Bij brief van 1 september 2019 heeft mr. P.G.L. van Veghel, advocaat te Asten, aan de rechtbank medegedeeld dat hij in deze zaak mr. J.C. van Zundert, advocaat te Delft, is opgevolgd als raadsman van verzoekster. In deze brief heeft hij de rechtbank verzocht om op 6 september 2019 de behandeling van voormeld beroep aan te houden omdat hij op die datum in het buitenland verblijft en bovendien nog niet door mr. Van Zundert in bezit is gesteld van het dossier van verzoekster.
Bij brief van 2 september 2019 heeft de griffier aan mr. Van Veghel medegedeeld dat de rechtbank slechts in uitzonderlijke omstandigheden uitstel verleent en dat het verzoek om aanhouding is afgewezen omdat zijn verhindering op 6 september 2019 kennelijk al bekend was toen hij besloot de zaak aan te nemen.
Bij brief van 4 september 2019 heeft mr. Van Veghel aan de rechtbank medegedeeld dat hij bij het aannemen van de zaak nog niet op de hoogte was van de datum van behandeling en dat het niet zo kan zijn dat verzoekster om roostertechnische redenen het recht wordt onthouden om zich tijdens de behandeling van haar zaak te laten bijstaan door haar voorkeursadvocaat. Daarop heeft hij de rechtbank verzocht om de beslissing om de verzochte aanhouding te weigeren te heroverwegen.
Bij brief van 5 september 2019 heeft de griffier aan mr. Van Veghel medegedeeld dat verzoekster al bij brief van 22 juli 2019 op de hoogte is gebracht van de zittingsdatum, dat van roostertechnische redenen geen sprake is en dat zijn brief van 4 september 2019 geen aanleiding geeft om op de afwijzing van het aanhoudingsverzoek terug te komen.
Bij brief van 5 september 2019 heeft mr. J.M.R. Vlaar als gemachtigde van verzoekster namens haar op voorhand de wraking van de behandelend rechter verzocht voor het geval deze het verzoek om uitstel niet alsnog zou toewijzen.
Dit (laatste) verzoek om uitstel van de zitting is door de behandelend rechter, in casu
mr. M.V. van Baaren, niet gehonoreerd.
Het dossier van de hiervoor omgeschreven bestuursrechtelijke procedure is aan de wrakingskamer ter beschikking gesteld.
Verzoekster, mr. J.M.R. Vlaar, alsmede de rechter en het CAK zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij e-mail van 10 september 2019.
Ter zitting van 16 september 2019, waarop het wrakingsverzoek is behandeld, is verzoekster verschenen. Mr. J.M.R. Vlaar is, zoals door hem bij brief van 15 september 2019 ook was aangekondigd, niet verschenen. Ook de rechter is, zoals aangekondigd in haar reactie, niet verschenen.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft mr. Vlaar namens verzoekster in zijn brief van 5 september 2019 het volgende aangevoerd:
Nu de vorige advocaat van verzoekster haar dossier nog steeds niet heeft doorgezonden aan mr. Van Veghel, die zeer recent door verzoekster is verzocht haar belangen in deze zaak voortaan te behartigen, zou mr. Vlaar verzoekster wel hebben kunnen bijstaan op de zitting van 6 september 2019, maar dan zonder de beschikking te hebben over haar dossier. Dat zou iedere ondersteuning illusoir maken. Door onder deze omstandigheden het verzoek tot uitstel te weigeren, wordt een basisrecht van verzoekster zich adequaat te verdedigen en haar belangen adequaat te laten behartigen geschonden. Hieruit kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat de vooringenomenheid van de rechter zo ver strekt dat het er kennelijk niet toe doet of verzoekster of iemand namens haar iets inbrengt.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt dat sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
Het beleid met betrekking tot aanhoudingsverzoeken is er op gericht om, in het belang van alle procesdeelnemers, zoveel mogelijk te komen tot (formele) rechtseenheid, een voortvarend verloop van de procesgang en een optimale benutting van de zittingscapaciteit.
Verzoekster is bij brief van 22 juli 2019 op de hoogte gesteld van de definitieve zittingsdatum en zij heeft er zelf voor gekozen om kort voor de zitting te wisselen van gemachtigde. De onderbouwing van de daarop gedane aanhoudingsverzoeken vormde voor de rechter geen aanleiding de zitting aan te houden. Dit betreft een procedurele beslissing, waarover in beginsel niet via een wrakingsverzoek kan worden geklaagd. Van vooringenomenheid is geen sprake geweest.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de door een partij geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is, en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing. Het is niet aan de wrakingskamer om de beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen. Dat kan anders zijn indien - de motivering van - een aangevochten beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
3.3
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is. Niet kan immers worden gezegd dat de (motivering van de) afwijzing van het verzoek om aanhouding – naar objectieve maatstaven – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter.
3.4.
Het verzoek wordt mitsdien afgewezen.
3.5
De wrakingskamer heeft geconstateerd dat mr. Vlaar bij zijn brief van 15 september 2019 (dringend) heeft verzocht een kopie van het dossier beschikbaar te stellen. Voor zover dit verzoek aan de wrakingskamer was gericht, kan het echter niet in behandeling worden genomen, nu dit niet tot de competentie van de wrakingskamer behoort.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. M.V. van Baaren.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.M.E. van der Hoeven, voorzitter, mr. J.J. van den Berg en mr. W.J. Roos-van Toor, rechters, en uitgesproken door mr. C.M.E. van der Hoeven ter openbare terechtzitting van 23 september 2019 in tegenwoordigheid van mr. O.M. Stoute, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-