ECLI:NL:RBROT:2019:867

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 februari 2019
Publicatiedatum
6 februari 2019
Zaaknummer
7449473 \ VV EXPL 19-9
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over ontruiming van een woning na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak, die zich afspeelt in Rotterdam, heeft de kantonrechter op 6 februari 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee partijen die een affectieve relatie hadden en samen een woning huurden. De eiser, wonende te Hoek van Holland, vorderde dat de gedaagde, eveneens wonende te Hoek van Holland, de woning per direct zou verlaten. De relatie tussen de partijen was in september 2018 geëindigd, en sindsdien was de situatie in de woning onhoudbaar geworden. De eiser stelde dat hij belang had bij het blijven wonen in de woning vanwege zijn werk als chauffeur, terwijl de gedaagde aanvoerde dat zij ook recht had om in de woning te blijven vanwege haar werk als beheerder bij een vogelopvang.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 januari 2019 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat beide partijen contractueel medehuurder zijn van de woning en dat de onhoudbare situatie alleen kan worden opgelost als één van hen de woning verlaat. De rechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de belangen van de eiser zwaarder wegen, omdat hij financieel in staat is om de huur en vaste lasten te betalen, terwijl de gedaagde niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in staat is om de huur te betalen.

De kantonrechter heeft de vordering van de eiser toegewezen en bepaald dat de gedaagde de woning binnen 28 dagen na betekening van het vonnis moet verlaten, op straffe van een dwangsom van € 150,00 per dag tot een maximum van € 4.000,00. De vordering in reconventie van de gedaagde is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7449473 \ VV EXPL 19-9
uitspraak: 6 februari 2019
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. J. Berkouwer te Vlaardingen,
tegen
[gedaagde],
wonende te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. I. Correljé te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ respectievelijk ‘ [gedaagde] ’.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • het exploot van dagvaarding van 14 januari 2019, met producties;
  • het schriftelijke antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, met producties;
  • de brief van 21 januari 2019 van de gemachtigde van [eiser] , met producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 januari 2019. Daarbij is [eiser] in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. [gedaagde] is eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd.
1.3
De beide gemachtigden hebben hun respectievelijke standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde van [eiser] heeft zich daarbij bediend van een pleitnota. Die pleitnota is aan het procesdossier toegevoegd. Ook [eiser] en [gedaagde] zijn in de gelegenheid gesteld een mondelinge toelichting te geven. Van hetgeen verder ter zitting is besproken, heeft de griffier aantekening gehouden. Die aantekeningen bevinden zich in het procesdossier.
1.4
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1
[eiser] en [gedaagde] hadden vanaf medio 2014 een affectieve relatie.
2.2
[eiser] en [gedaagde] huren sinds november 2015 voor onbepaalde tijd samen de woning aan de [adres] te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam (hierna: de woning) van Woningbouwvereniging Hoek van Holland.
2.3
De relatie tussen [eiser] en [gedaagde] is in september 2018 geëindigd.

3.Het geschil

3.1
[eiser] heeft
in conventiegevorderd bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat [gedaagde] per direct, dan wel op een door de kantonrechter te bepalen datum, de woning dient te verlaten, onder oplegging van een dwangsom van € 150,00 voor iedere dag dat zij in gebreke blijft;
II. te bepalen dat [gedaagde] haar medewerking verleent om de woning op naam van [eiser] te verkrijgen;
III. te bepalen dat [gedaagde] de helft van de achterstallige huur en vaste lasten ad € 441,17 per maand vanaf september 2018 binnen zeven dagen voldoet een [eiser] , naast het blijven betalen van de helft van de huur en vaste lasten, totdat de huurovereenkomst rechtsgeldig eindigt;
IV. met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2
Aan die vordering heeft [eiser] – verkort weergegeven en voor zover thans relevant – het volgende ten grondslag gelegd.
Zowel [eiser] als [gedaagde] verblijven nog in de woning. Normale communicatie onderling is niet mogelijk en de woning is niet geschikt om in tweeën te delen. De situatie tussen [eiser] en [gedaagde] is onhoudbaar. [eiser] verblijft op één kamer boven en [gedaagde] op de gehele benedenverdieping en dat is een betere plek. [eiser] heeft belang om in de woning te blijven. [eiser] is werkzaam als chauffeur en het is voor zijn werkgever belangrijk dat hij in Hoek van Holland woonachtig is. Om zijn werk goed te doen heeft hij rust nodig. Hij heeft geen alternatieven en zou dakloos worden zonder de woning. [gedaagde] heeft nog een woning in eigendom in Schinnen, Limburg. Wellicht kan ze daar wonen en dan is zij ook in de buurt van haar zoon. [gedaagde] betaalde voorheen een paar honderd euro per maand voor de huur, de overige vaste lasten en de boodschappen. Onder de overige vaste lasten verstaat [eiser] de kosten voor stroom, Evides, KPN en inboedelverzekering. Vanaf september 2018 draagt zij daar niets meer aan bij.
[eiser] vordert dat hij in het vervolg als enige huurder zal optreden en dat [gedaagde] vanaf september 2018 de helft van de huur betaalt, naast de overige vaste lasten.
3.3
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering en heeft daartoe – verkort weergegeven en voor zover thans relevant – het volgende aangevoerd.
Tussen [gedaagde] en [eiser] is geen samenleving meer mogelijk, vanwege het toenemende alcoholgebruik van [eiser] en zijn agressieve houding daardoor. Deze situatie kan niet langer meer voortduren. [gedaagde] heeft belang om in de woning te blijven. Zij is gebonden aan Hoek van Holland vanwege haar werk als beheerder bij de vogelopvang. Zij kan de huur zelfstandig betalen met haar ziektewetuitkering en de extra toeslagen waar zij recht op zal hebben. De woning in Schinnen is de voormalige echtelijke woning waarin de ex-echtgenoot van [gedaagde] en haar zoon nog wonen. Inmiddels wil de zoon bij [gedaagde] komen wonen, maar hij durft vanwege [eiser] niet meer te logeren bij haar. [gedaagde] heeft met haar financiële middelen weinig mogelijkheden om een nieuw onderkomen te verkrijgen. [eiser] heeft meer mogelijkheden om een woning te vinden en werkt niet op flexibele, maar op vaste tijden. Hij is daarom niet gebonden aan Hoek van Holland. [gedaagde] heeft een veel lager inkomen dan [eiser] en is sinds enkele maanden gestopt met betalingen ten behoeve van de huur en vaste lasten. Zij heeft voorgesteld om die kosten naar rato te betalen, maar [eiser] heeft dat voorstel afgewezen. Hij heeft zelf geen tegenvoorstel gedaan.
3.4
[gedaagde] heeft voorts
in reconventiegevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad het verzoek van [eiser] af te wijzen, te bepalen dat hij zijn medewerking verleent om de woning op naam van [gedaagde] te zetten en te bepalen dat [eiser] een dwangsom verbeurt van € 250,00 ingaande per direct na de uitspraak of betekening daarvan, voor iedere dag dat hij in gebreke blijft, tot een maximum van € 10.000,00.
3.5
Op hetgeen partijen verder ter toelichting van het eigen standpunt en ter afwering van dat van de ander hebben aangevoerd, wordt hierna, voor zover relevant, op teruggekomen.

4.De beoordeling

in conventie
4.1
De aard van de vordering in conventie onder I. brengt met zich dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn gevorderde voorziening, zodat hij in zoverre ontvankelijk is in zijn vordering. Daarbij is van belang dat partijen het erover eens zijn dat na beëindiging van hun affectieve relatie de huidige situatie in de woning onhoudbaar is geworden en een snelle oplossing noodzakelijk is.
4.2
In dit kort geding dient, mede op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.3
Tussen [eiser] en [gedaagde] staat vast dat zij beiden contractueel medehuurder zijn van de woning en daarom beiden gerechtigd zijn de woning te gebruiken. Zij zijn het er voorts over eens dat de onhoudbare situatie slechts kan worden opgeheven als één van hen de woning verlaat. [eiser] stelt dat [gedaagde] dient te vertrekken en [gedaagde] meent dat [eiser] dit dient te doen. Gelet op hetgeen partijen daarover ter zitting hebben aangevoerd moet voorshands ervan worden uitgegaan dat de onderlinge verhouding tussen partijen ernstig verstoord is en zij niet meer op een behoorlijke manier in staat zijn te communiceren of te wonen in de woning, zodat gelet daarop het treffen van een ordemaatregel zoals hiervoor in punt 4.2 vermeld vereist is. Daarbij zal de kantonrechter de belangen van de beide partijen afwegen en beslissen wie van de beide partijen met uitsluiting van de ander de woning vooralsnog zal mogen blijven gebruiken.
4.4
Tijdens de mondelinge behandeling is door beide partijen gesteld dat de verhuurder zich niet wenst uit te laten over de vraag of en welke partij zij zelfstandig in staat acht de woning te kunnen betalen of als enige huurder zal accepteren. Hierin kan dan ook geen aanknopingspunt voor de belangenafweging worden gevonden.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn belangen aangevoerd dat hij door zijn werk gebonden is aan Hoek van Holland en dat zijn inkomen toereikend is om de huur van de woning en de daarbij behorende vaste lasten te betalen. Dat hij die betalingen zelfstandig verricht sinds september 2018, is niet weersproken. Gelet hierop wordt aannemelijk geacht dat [eiser] financieel in staat is die betalingen te verrichten.
Hoewel [gedaagde] heeft aangevoerd dat ook zij de huur en de vaste lasten zou kunnen betalen, vanwege haar ziektewetuitkering en de toeslagen daarbovenop, waarop zij dan recht zal hebben, heeft zij die stelling niet nader geconcretiseerd, bijvoorbeeld met een voorbeeldberekening van de Belastingdienst. Ook heeft zij slechts gesteld dat zij een ziektewetuitkering heeft van een paar honderd euro en dat zij veel minder inkomen heeft dan [eiser] . [gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat zij werkzaam is als beheerder bij vogelopvang [naam vogelopvang] , doch deze werkzaamheden genereren geen inkomsten, omdat deze op vrijwillige basis worden verricht. Ook staat vast dat [gedaagde] sinds september 2018 geen huur of vaste lasten meer heeft betaald. [gedaagde] heeft daarom niet voldoende aannemelijk gemaakt dat haar inkomen toereikend zal zijn om de huur en de vaste lasten te kunnen voldoen. Gelet op het voorgaande is aannemelijk dat [eiser] een meer solide financiële positie heeft dan [gedaagde] , waarvan voorshands wordt aangenomen dat die voldoende waarborg zal kunnen bieden voor nakoming van de huurovereenkomst, hetgeen van zwaarwegend gewicht is in het kader van de belangenafweging.
4.5
Voorts wordt het volgende in de belangenafweging betrokken.
[eiser] heeft gesteld dat zijn werk en daarom ook zijn inkomen gebonden zijn aan Hoek van Holland. Economische plaatsgebondenheid van [eiser] betekent echter niet dat hij daarmee ook gebonden is aan deze specifieke woning. Gelet op de overgelegde verklaring van zijn werkgever, Regionale Vervoer Regisseur B.V., waarin het belang van [eiser] om in Hoek van Holland woonachtig te zijn, wordt bevestigd, acht de kantonrechter die stelling voldoende aannemelijk. Hierbij is niet van doorslaggevend belang of [eiser] feitelijk op vaste of flexibele tijden zijn werkzaamheden verricht, aangezien zijn werkgever spreekt van ‘stand-by te kunnen staan’.
Daartegenover staat het vooralsnog onvoldoende zwaarwegend belang van [gedaagde] . [gedaagde] heeft immers aangevoerd dat zij gebonden is aan Hoek van Holland door haar werk bij vogelopvang [naam vogelopvang] , daar node gemist wordt en zij dag en nacht oproepbaar moet zijn en enkel een fiets of het openbaar vervoer tot haar beschikking heeft om naar de vogelopvang te gaan. [gedaagde] heeft ter onderbouwing een verklaring van de voorzitter/secretaris en penningmeester van de vogelopvang overgelegd, waarin haar waarde voor de vogelopvang wordt bevestigd. Hieruit volgt echter niet dat sprake is van gebondenheid aan deze specifieke woning. Echter, hiermee is evenmin economische gebondenheid van [gedaagde] aan Hoek van Holland aannemelijk geworden, omdat zij op vrijwillige basis werkt bij de vogelopvang en haar inkomsten verkrijgt uit een niet-plaatsgebonden uitkering.
4.6
Tussen partijen staat voorts vast dat [eiser] de woning destijds heeft verkregen op basis van zijn inschrijfduur van vijftien jaren. [eiser] heeft voorts onweersproken gesteld dat hij na verkrijging van de woning niet meer ingeschreven staat en daarom geen inschrijfduur meer opbouwt. Als onbetwist staat vast dat [gedaagde] een urgentieverklaring heeft aangevraagd. Zowel [eiser] als [gedaagde] stellen niet te beschikken over alternatieve woonruimte. Beiden stellen dat zij dakloos zullen worden als zij niet in de woning mogen blijven wonen.
heeft betwist dat [eiser] dakloos wordt en hoewel zij heeft gesteld dat hij familie heeft wonen in Maassluis, heeft zij niet concreet gemaakt dat [eiser] daar terecht zou kunnen, zodat voorshands ervanuit wordt gegaan dat [eiser] thans niet over alternatieve woonruimte beschikt.
[gedaagde] echter heeft erkend dat zij in Schinnen met haar ex-echtgenoot een woning in mede-eigendom heeft. Hoewel zij heeft gesteld dat haar ex-echtgenoot en haar zoon thans in die woning verblijven vanwege afspraken die destijds in het echtscheidingsconvenant zijn vastgelegd, had het, met name bezien in het licht van haar mede-eigendom van die woning, op haar weg gelegen om nader te onderbouwen dat zij hiermee niet over – voorlopige – alternatieve woonruimte kan beschikken, hetgeen zij niet heeft gedaan. Hierdoor is onvoldoende aannemelijk geworden dat zij voorlopig niet over alternatieve woonruimte kan beschikken. Ook het door haar gestelde belang dat haar zoon bij haar in de woning wil komen wonen is onvoldoende onderbouwd. Onvoldoende duidelijk is wat de afspraken tussen de ex-echtgenoten zijn met betrekking tot de woonplaats van de, thans 16-jarige, zoon en de eventuele vereiste toestemming van de vader ter zake, zodat [gedaagde] hier geen belang aan kan ontlenen. Van die toestemming of het niet nodig zijn van die toestemming, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, kan niet zonder meer worden uitgegaan gelet op de verklaring van [gedaagde] dat de woning is aangehouden omdat zij en haar ex-echtgenoot destijds samen hebben afgesproken dat zij wilden dat het kind zijn school kan afmaken in de omgeving waar hij opgroeide.
4.7
Al met al wegen de belangen van [eiser] bij toewijzing van de vordering onder I. zwaarder dan de belangen van [gedaagde] bij afwijzing daarvan. De door [eiser] gevorderde voorziening onder I. zal dan ook, bij wijze van – voorlopige – ordemaatregel, worden toegewezen. De ontruimingstermijn wordt in redelijkheid gesteld op 28 dagen na betekening van dit vonnis.
4.8
De kantonrechter zal aan de onder 4.7 vermelde veroordeling een dwangsom verbinden. De gevorderde dwangsom in conventie van € 150,00 per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft met het verlaten van de woning is als onbetwist toewijsbaar, met dien verstande dat die dwangsom wordt gemaximeerd tot € 4.000,00.
4.9
Ter zake de vordering in conventie onder II. wordt het volgende overwogen.
De kantonrechter begrijpt dat [eiser] hiermee heeft bedoeld te vorderen dat [gedaagde] wordt veroordeeld om haar medewerking te verlenen om de huurovereenkomst op uitsluitend de naam van [eiser] te verkrijgen. Deze vordering wordt afgewezen, omdat gesteld noch gebleken is dat sprake is van een spoedeisend belang, waarbij ook nog geldt dat de verhuurder zelf hierover niet is gehoord en nog daargelaten dat die vordering een declaratoir karakter heeft. Een declaratoire beslissing verdraagt zich namelijk niet met het voorlopige karakter van een beslissing in kort geding. Voornoemde vordering is om die redenen niet toewijsbaar.
4.1
Met betrekking tot de vordering in conventie onder III. wordt als volgt overwogen.
Daargelaten het antwoord op de vraag of [eiser] een spoedeisend belang heeft bij deze vordering aangezien hij heeft gesteld dat hij zelfstandig in staat is de kosten te dragen, is een grond voor die vordering niet gebleken. Voor zover [eiser] financiële afspraken tussen partijen aan dit onderdeel van zijn vordering ten grondslag heeft willen leggen, geldt dat partijen twisten over de financiële afspraken ter zake hun bijdragen in de gezamenlijke huishouding en dat voor het vaststellen van die afspraken nadere bewijslevering is geïndiceerd, waarvoor deze procedure zich niet leent vanwege het voorlopige karakter van de voorziening. Dit onderdeel van de vordering van [eiser] is dan ook niet toewijsbaar.
in reconventie
4.11
De kantonrechter verstaat de vordering in reconventie zo dat die de spiegel is van de vordering in conventie wat betreft het verlaten van de woning. Nog daargelaten dat de vordering gelijk is aan de eerdere vordering in kort geding waarop bij vonnis in kort geding van 13 december 2018 afwijzend is beslist, terwijl in de onderhavige procedure geen nieuwe en/of andere feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht, zal, aangezien de vordering in conventie zal worden toegewezen, de vordering in reconventie, in al haar onderdelen, worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
4.12
Gelet op de relatie tussen partijen, ziet de kantonrechter aanleiding om zowel in conventie als in reconventie de proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
in conventie
veroordeelt [gedaagde] , bij wijze van voorlopige ordemaatregel, binnen achtentwintig dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam te verlaten, op straffe van een dwangsom van € 150,00 voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van € 4.000,00;
wijst af het méér of anders gevorderde;
in reconventie
wijst de vordering, in al haar onderdelen, af;
in conventie en in reconventie
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.