ECLI:NL:RBROT:2019:8666

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
8043055 vz verz 19-17779
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst met toekenning van transitievergoeding en billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter op 5 november 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en [verweerster]. [Verzoeker], die een agenturenhandel drijft, heeft verzocht de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. [Verweerster] was sinds 1 september 2012 in dienst als verkoopster, maar de relatie met haar collega's was sinds eind 2017 stroef. Ondanks pogingen van [verzoeker] om de situatie te verbeteren, heeft hij onvoldoende inspanningen geleverd om de stroeve verhoudingen op te lossen en heeft hij geen adequate re-integratie-inspanningen verricht na de ziekmelding van [verweerster]. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam verstoord was, maar dat dit niet aan [verweerster] kon worden verweten. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 januari 2020 en heeft [verweerster] recht gegeven op een transitievergoeding van € 2.814,00 en een billijke vergoeding van € 5.000,00. De kantonrechter heeft ook de wettelijke rente over beide vergoedingen toegewezen en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8043055 VZ VERZ 19-17779
uitspraak: 5 november 2019
beschikking ex artikel 7:671b lid 1 Burgerlijk Wetboek van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker], h.o.d.n. [handelsnaam] ,
wonende en zaakdoende te [woonplaats verzoeker] , gemeente [gemeente verzoeker] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. D.A. Wahid-Manusama,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats verweerster] , gemeente [gemeente verweerster] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. W.H.J.W. de Brouwer.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [verzoeker] ’ en ‘ [verweerster] ’.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift, met producties ontvangen 13 september 2019;
  • het verweerschrift, met producties;
  • de bij brief van 8 oktober 2019 overgelegde aanvullende producties aan de zijde van [verzoeker] ;
  • de bij faxbericht van 9 oktober 2019 overgelegde aanvullende productie aan de zijde van [verzoeker] .
1.2
Op 14 oktober 2019 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden.
[verzoeker] is in persoon verschenen vergezeld van zijn zoon de heer [zoon verzoeker] en bijgestaan door de gemachtigde voornoemd.
[verweerster] is in persoon verschenen, vergezeld van haar echtgenoot de heer [echtgenoot verweerster] en bijgestaan door de heer [naam] en de gemachtigde voornoemd.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht mede aan de hand van pleitnotities respectievelijk pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3
De datum van de uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
[verzoeker] drijft een agenturenhandel gericht op de verkoop van gereedschapswerktuigen en (kleine) machines.
2.2
In het bedrijf van [verzoeker] zijn thans 9 werknemers werkzaam.
2.3
Vanaf medio 2011 hebben [verzoeker] en [verweerster] met elkaar een intieme omgang gehad.
2.4
[verweerster] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 september 2012 in dienst getreden bij [verzoeker] in de functie van verkoopster. [verweerster] werkt 14 uur per week en haar salaris bedraagt € 1.116,46 bruto per maand te vermeerderen met vakantiegeld.
2.5
Op de werkvloer verloopt de relatie tussen [verweerster] en een aantal collega’s sinds eind 2017 stroef.
2.6
Met ingang van december 2017 heeft [verzoeker] [verweerster] werkzaamheden laten verrichten in de showroom, zodat zij geen contact meer zou hebben met de collega’s waarmee de relatie stroef verliep. De werkzaamheden waren gericht op het opknappen (schuren, schilderen en behangen) van de showroom.
2.7
Eind juli 2018 heeft [verweerster] de werkzaamheden in de showroom afgerond.
2.8
Op 30 juli 2018 heeft [verweerster] zich telefonisch bij [verzoeker] ziek gemeld. [verzoeker] heeft daarop aangegeven dat [verweerster] de tijd moest nemen en hij een oplossing zou gaan zoeken.
2.9
Per e-mailbericht van 7 augustus 2018 heeft [verzoeker] voor zover relevant aan [verweerster] het volgende bericht:
“(…)
Even een opzetje.
(…)
Betreft [verweerster] .
Gaat de buitendienst in met Xenox en als er tijd over is Hornbach.
(…)
Scholing en begeleiding van de artikelen krijgt ze ook.
(…)
Mocht het niet lukken met Xenox dan wordt dit niet je ontslag dan kunnen we altijd nog de Hornbachen bezoeken en (…)”
2.1
Per WhatsApp van 20 november 2018 heeft [verzoeker] aan [verweerster] voor zover relevant bericht:
“Ik hoop dat alles goed met je gaat.
Ik zal je maar een voorstel doen voor beëindiging van contract. Ik betaal je heel 2019 nog. En betaal je vrije dagen uit. Ik hoor het wel. (…)”
2.11
In reactie op voorgaande WhatsApp heeft [verweerster] voor zover relevant het volgende geantwoord:
“Nee het gaat inderdaad niet goed. Ben er ziek van. En jij moest dingen uitwerken en op een rijtje zetten wat mijn nieuwe werkzaamheden zouden worden, die heb ik op heden nog niet gezien of ontvangen. (…). Graag ontvang ik van jou mijn nieuwe werkzamen wat we gedeeltelijk besproken hebben en werk ik aan mijn herstel. (…)”
2.12
Per e-mailbericht van 28 december 2018 heeft [verzoeker] aan [verweerster] voor zover relevant het volgende bericht:
“Helaas heeft de fabrikant afgehaakt en is Proxxon in elkaar gezakt. Ik zie geen andere werkzaamheden voor je. Ook denk ik dat het beter is voor ons om niet meer samen te werken. Ik had al als voorstel gedaan je 1 jaar mee te geven (….)
Dit is een goed aanbod.
(…)”
2.19
Per e-mailbericht van 18 januari 2019 heeft [verweerster] aan [verzoeker] voor zover relevant het volgende bericht:
“(…) zoals je weet had ik me ziek gemeld en mocht ik mn tijd nemen. Dus ik hoor wel wanneer ik naar een bedrijfsarts moet. Bovendien vraag ik me af wat er dan aan de situatie verandert is. Zoals in afspraak kon ik de Hornbach altijd doen. (…)”
2.2
Op 1 februari 2019 heeft [verweerster] het spreekuur van de bedrijfsarts bezocht. In het verslag van de bedrijfsarts is voor zover relevant het volgende opgenomen:
ER IS SPRAKE VAN:
Op dit moment onvoldoende benutbare mogelijkheden om te starten met re-integratie
(…)
TOELICHTING / RE-INTEGRATIE ADVIES:
[verweerster] is op dit moment arbeidsongeschikt voor bedongen arbeid. Gezien de aard van haar klachten, adviseer ik de inzet van een bedrijfspsycholoog. (…)
Tevens is aangegeven dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie. Hiervoor adviseer ik om samen, werknemer en werkgever, het gesprek aan te gaan voor het volgende spreekuur plaatsvindt. Indien dit geen uitkomst biedt, dan zal de inzet van een mediator de volgende stap zijn.
(…)”
2.21
Bij brief van 18 februari 2019 heeft [verzoeker] aan [verweerster] voor zover relevant te kennen gegeven:
“(…)
Uit de terugkoppeling van de bedrijfsarts begreep ik dat je niet in staat wordt geacht te werken of re-integratie inspanningen te verrichten. Ik kan mij niet vinden in dit advies en heb dat kenbaar gemaakt aan de bedrijfsarts per mail. Na overleg met de bedrijfsarts zal ik, indien noodzakelijk, een deskundig oordeel aanvragen bij UWV.
In mijn beleving is er sprake van een arbeidsconflict tussen mij en jou en is er ook een conflict tussen jou en meerdere personeelsleden.
Het advies vanuit de arbodienst is dan ook om met elkaar in gesprek te gaan en te kijken naar een oplossing. Ik wil graag op 7 of 8 maart om 11.00 uur met je in gesprek. (…)
Verder verzoek ik je om uiterlijk 22 februari 2019 schriftelijk kenbaar te maken voor welke datum je kiest (…)”
2.22
Bij brief van 22 februari 2019 heeft de gemachtigde van [verweerster] gereageerd op voornoemde brief. In deze brief heeft de gemachtigde voor zover relevant het volgende opgenomen:
“(…)
Cliënte informeerde mij dat zij momenteel arbeidsongeschikt is wegens ziekte. Volgens cliënte zijn deze klachten werk gerelateerd. Teneinde cliënte hierin voldoende te kunnen adviseren, en u inhoudelijk van een reactie te kunnen voorzien, verzoek ik u mij alle gespreksverslagen, functioneringsgesprekken, beoordelingsgesprekken en eventuele waarschuwingen van cliënte te doen toekomen. Daarnaast verzoek ik u mij alle gegevens omtrent de ziekmelding van cliënte (gesprekken met de bedrijfsartsen, etc.) te doen toekomen. (…)
Nadat ik deze documenten heb ontvangen en bestudeerd, zal ik reageren op uw brief (…)”
2.23
Per e-mailbericht van 3 maart 2019 heeft [verzoeker] aan de gemachtigde van [verweerster] bericht dat hij de gevraagde gegevens niet kan geven omdat deze er niet zijn behalve die van de bedrijfsarts en dat hij de bedrijfsarts zal vragen of hij deze formulieren mag toe sturen. Voorts heeft [verzoeker] aangegeven dat hij een beëindigingsovereenkomst wil sluiten waarbij aan [verweerster] een jaarsalaris wordt mee gegeven en dat het gesprek bedoeld is om een oplossing te zoeken omdat terugkeer niet mogelijk is.
2.24
Per e-mailbericht van 13 maart 2019 heeft de gemachtigde van [verweerster] aan [verzoeker] voor zover relevant het volgende bericht:
“(…)
Naar aanleiding van ons telefonisch overleg, alsmede naar aanleiding van uw e-mail d.d. 03 maart 2019, komt cliënte tot de conclusie dat het onmogelijk is dat zij weer terugkomt in haar oude functie daar u weigerachtig bent om haar weder te werk te stellen in haar oude functie. (…)
Naar aanleiding van het voorgaande en uw e-mails meent cliënte dat de arbeidsovereenkomst niet op een normale manier voortgezet kan worden. (…)
Voordat ik cliënte adviseer in een eventuele ontbinding van de arbeidsovereenkomst (…) wens ik – namens cliënte – eerst een tegenvoorstel te doen teneinde de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen. (…)”
2.25
[verzoeker] heeft het in de brief van 13 maart 2019 opgenomen voorstel niet aanvaard.
2.26
Partijen hebben vervolgens onder begeleiding van een mediator gesproken over de voorwaarden waaronder de arbeidsovereenkomst zou kunnen eindigen. Het gesprek heeft echter niet tot een oplossing geleid.
2.27
Per e-mailbericht van 31 mei 2019 heeft de gemachtigde van [verweerster] gereageerd op het nieuwe beëindigingsvoorstel van [verzoeker] . In dit e-mailbericht is voor zover relevant aangegeven:
“(…)
Wat betreft de beëindiging van het dienstverband kan ik u meedelen dat cliënte niet onwelwillend tegenover beëindiging van het dienstverband staat. Hierbij wenst cliënte te benadrukken dat de wens om de arbeidsovereenkomst te beëindigen vooral van uw cliënte afkomstig is. Cliënte heeft (…) telkens aangegeven dat het haar voorkeur heeft om terug te keren in haar oude functie.
Vanuit cliënte zijn er nog wel aanvullende voorwaarde om akkoord te kunnen gaan met een beëindigingsovereenkomst. (…)”
2.28
Partijen hebben uiteindelijk geen overeenstemming bereikt wegens een geschil over de vraag of partijen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst een pensioenregeling zijn overeengekomen.

3.Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1
[verzoeker] heeft verzocht de arbeidsovereenkomst met [verweerster] op grond van artikel 7:669 lid 1 juncto lid 3 onder g BW te ontbinden met onmiddellijke ingang, althans met ingang van een in goede justitie te bepalen datum, waarbij aan [verweerster] ten laste van [verzoeker] de aan [verweerster] toekomende transitievergoeding van € 2.814,00 bruto zal worden toegekend.
3.2
[verzoeker] heeft aan dit verzoek het volgende ten grondslag gelegd. De relatie tussen [verweerster] en de meerderheid van de werknemers is vanaf aanvang van het dienstverband stroef geweest. Daardoor traden tussen [verweerster] en haar collega’s spanningen op die in de loop der tijd verder zijn toegenomen. Dit resulteerde er in dat [verweerster] uitsluitend nog kon communiceren met [verzoeker] , haar man en zoon die eveneens op parttime basis bij [verzoeker] werkzaam zijn. Gezien de conflicten is [verweerster] werkzaamheden in de showroom gaan verrichten. In de showroom werkte zij alleen, zodat contacten en conflicten met de collega’s werden vermeden. Na de overplaatsing is voor de collega’s de rust op de werkvloer teruggekeerd. In de periode dat de werkzaamheden in de showroom waren afgerond, heeft [verzoeker] de relatie met [verweerster] beëindigd. Hierdoor zijn de onderlinge verhoudingen verder op scherp gezet. [verzoeker] ziet geen mogelijkheden om [verweerster] binnen zijn bedrijf tewerk te stellen dan wel te herplaatsen. Niet alleen de spanningen tussen hem en [verweerster] staan aan terugkeer op de werkvloer in de weg, ook de overige werknemers hebben aangegeven absoluut niet meer met [verweerster] te willen samenwerken. Sinds 1 mei 2019 is [verweerster] weer arbeidsgeschikt maar zij is, met behoud van salaris, niet meer op het werk verschenen. Gelet op het voorgaande is volgens [verzoeker] de arbeidsverhouding tussen partijen ernstig en duurzaam verstoord zodat van [verzoeker] als werkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4. Het verweer en de nevenverzoeken en de reactie van [verzoeker] naar aanleiding van het nevenverzoek tot toekenning van een billijke vergoeding
4.1
Het verweer strekt primair tot afwijzing van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Subsidiair – indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden – heeft [verweerster] verzocht om aan haar de wettelijke transitievergoeding van € 2.814,00 bruto en een billijke vergoeding van € 43.407,97 bruto toe te kennen dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag en beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts heeft [verweerster] verzocht bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking en zowel primair als subsidiair [verzoeker] te veroordelen in de proceskosten.
4.2
[verweerster] heeft daartoe het volgende aangevoerd. [verweerster] betwist dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie. [verweerster] heeft lange tijd goed gefunctioneerd en pas vanaf eind 2017 is sprake van een stroeve relatie met enkele collega’s. [verzoeker] heeft niets ondernomen om de stroeve relatie tussen [verweerster] en de andere werknemers te herstellen. Conflicten werden niet uitgesproken en voorts is [verweerster] niet in de gelegenheid gesteld haar (vermeende) slechte gedrag te verbeteren. In plaats van met elkaar in gesprek te gaan, heeft [verzoeker] [verweerster] op een andere locatie in haar eentje werkzaamheden laten uitvoeren. Dit heeft tot de arbeidsongeschiktheid van [verweerster] geleid. [verzoeker] heeft daarna enkel gestuurd op beëindiging van het dienstverband. [verzoeker] is niet met [verweerster] in gesprek gegaan en heeft ook geen andere stappen ondernomen om de problemen te bespreken en te verhelpen.
4.3
Bij de vraag of de stroeve relatie met [verzoeker] en de overige werknemers zodanig ernstig is dat deze ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen dient ook acht te worden geslagen op de leeftijd van [verweerster] , dat zij al 7 jaar werkzaam is bij [verzoeker] , altijd goed heeft gefunctioneerd, [verweerster] verschillende psychische klachten ervaarde tijdens de door [verzoeker] aangegeven incidenten en het feit dat zij structuur ervaart door bij [verzoeker] in dienst te zijn. Voorts zal een ontbinding van de arbeidsovereenkomst, gelet op het geringe opleidingsniveau, haar leeftijd, de persoonlijke omstandigheden en de psychische klachten, ertoe leiden dat [verweerster] geen ander werk zal vinden. Gelet op het voorgaande en mede gelet op het feit dat [verzoeker] al langere tijd de arbeidsovereenkomst wenst te beëindigen, is er geen grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding.
4.4
[verzoeker] heeft zich niet ingespannen om [verweerster] te herplaatsen. Er zijn geen gesprekken gevoerd over de mogelijkheid tot herplaatsing. Volgens [verweerster] zijn er mogelijkheden om haar te herplaatsen in een andere functie.
4.5
[verweerster] betwist dat het verzoek tot ontbinding geen verband houdt met een opzegverbod. [verweerster] heeft last van stress en psychische klachten waardoor zij sneller geprikkeld is. Indien komt vast te staan dat de spanningen tussen enkele collega’s aan [verweerster] kan worden verweten, dan stelt [verweerster] dat zij wellicht anders had gereageerd indien zij geen last had van stress en psychische klachten. De door [verzoeker] genoemde incidenten staan volgens [verweerster] in verband met haar arbeidsongeschiktheid.
4.6
Indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden heeft [verweerster] aanspraak op een transitievergoeding. Zoals door [verzoeker] gesteld is er geen sprake van verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerster] , zij heeft daarom aanspraak op de wettelijke transitievergoeding van € 2.814,00 bruto.
4.7
Daarnaast heeft [verweerster] aanspraak op een billijke vergoeding gelijk aan drie jaarsalarissen. De verstoring van de arbeidsverhouding is uitsluitend te wijten aan het ernstig verwijtbaar handelen dan wel nalaten van [verzoeker] . Het had op de weg van [verzoeker] gelegen de stroeve relatie tussen [verweerster] en enkele medewerkers te bespreken, op te lossen en hoor- en wederhoor te laten plaatsvinden en er zorg voor te dragen dat [verweerster] (de bedongen of passende) werkzaamheden kon blijven verrichten. Dat terugkeer binnen de organisatie niet meer mogelijk was en een constructief gesprek zoals voorgesteld door de bedrijfsarts niet meer zinvol was, heeft [verzoeker] niet onderbouwd. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding dient rekening te worden gehouden met het feit dat indien [verzoeker] niet ernstig verwijtbaar zou hebben gehandeld [verweerster] tot haar pensioengerechtigde leeftijd bij [verzoeker] zou zijn blijven werken, dat de partner van [verweerster] ongeneeslijk ziek is, dat [verweerster] langdurig zorgverlof zal moeten aanvragen en het daarom niet in de verwachting ligt dat [verweerster] spoedig een nieuwe dienstbetrekking elders zal vinden. Voorts dient rekening te worden gehouden met het feit dat [verweerster] geen aanvullend inkomen zal kunnen generen in de periode dat zij aanspraak heeft op een WW-uitkering en zij na deze periode, gelet op haar leeftijd, haar eenzijdige werkervaring en het niet hebben genoten van een vervolgopleiding na de middelbare school, geen baan zal kunnen vinden waarmee zij een gelijkwaardig salaris met gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden zal kunnen vinden.
4.8
Bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst, dient rekening te worden gehouden met de voor [verweerster] geldende opzegtermijn van twee maanden onder aftrek van de periode die is gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum van de dagtekening van de ontbindingsbeschikking, waarbij tenminste een maand resteert.
4.9
Het verweer van [verzoeker] strekt tot afwijzing van de gevorderde billijke vergoeding. [verzoeker] heeft wel degelijk getracht de spanningen weg te nemen door het arrangeren van diverse gesprekken en overleggen met de betrokkenen. Na het afronden van de werkzaamheden in de showroom heeft [verzoeker] aan [verweerster] rust en ruimte gegund om zich te bezinnen en heeft [verzoeker] bezien of er nog alternatieve werkzaamheden binnen het bedrijf mogelijk waren, maar door diverse tegenslagen is dat niet gelukt. Daarna heeft [verzoeker] redelijke voorstellen gedaan om tot een oplossing te komen. De werkzaamheden bij [verzoeker] waren voor [verweerster] slechts bijzaak. [verweerster] heeft een kappersdiploma en is steeds werkzaam geweest als (thuis)kapster. Met deze werkzaamheden voorziet [verweerster] , naast het inkomen dat haar partner geniet, in haar inkomsten en kan zij voorzien in een volwaardig en vergelijkbaar inkomen.

5.De beoordeling

Opzegverbod
5.1
Ten aanzien van de vraag of sprake is van een opzegverbod wordt het volgende overwogen. [verzoeker] heeft gesteld dat [verweerster] vanaf 1 mei 2019 weer arbeidsgeschikt is. [verweerster] heeft dit niet weersproken, noch een verklaring van de bedrijfsarts in het geding gebracht waaruit blijkt dat [verweerster] nog immer arbeidsongeschikt is. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [verweerster] vanaf 1 mei 2019 weer arbeidsgeschikt is en concludeert op basis daarvan dat er geen sprake is van een opzegverbod.
Ontbinding arbeidsovereenkomst
5.2
Uit artikel 7:671b lid 1, aanhef en onder a, BW in combinatie met artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever kan ontbinden als daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. [verzoeker] heeft ontbinding verzocht op grond van artikel 7:669 lid 3 sub g BW: een verstoorde arbeidsverhouding.
5.3
Gelet op de inhoud van de processtukken en het verhandelde ter zitting stelt de kantonrechter vast dat de verhouding tussen partijen ernstig en duurzaam verstoord is geraakt in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub g BW. In het verweerschrift heeft [verweerster] weliswaar aangevoerd dat slechts sprake is van een stroeve relatie met enkele werknemers, maar zij heeft ter zitting niet geconcretiseerd met welke collega’s de verhouding stroef verloopt en onvoldoende duidelijk gemaakt op welke wijze de relatie met die werknemers verbeterd zou kunnen worden en het nog reëel is te achten dat zij kan terugkeren in het bedrijf van [verzoeker] waar thans 9 werknemers werkzaam zijn. Voorts heeft de kantonrechter bij deze beoordeling betrokken dat [verzoeker] medio 2018 de intieme omgang die hij met [verweerster] had heeft verbroken. Dit heeft mede tot gevolg dat een terugkeer op de werkvloer zo goed als onmogelijk is. Dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding heeft [verweerster] , gelet op het e-mailbericht van 13 maart 2019 (zie 2.24) waarin zij te kennen heeft geven dat de arbeidsovereenkomst niet op een normale manier voortgezet kan worden, ook onderkend. Naar het oordeel van de kantonrechter kan de verstoorde arbeidsverhouding niet aan [verweerster] worden verweten.
5.4
[verweerster] verwijt [verzoeker] dat hij zich niet heeft ingespannen om haar te herplaatsen. [verzoeker] heeft dit betwist en uit de e-mailberichten van 7 augustus 2018 en 28 december 2018 kan worden afgeleid dat [verzoeker] , weliswaar gedurende een beperkte periode, heeft getracht een andere passende functie voor [verweerster] te vinden. Dat er een reële mogelijkheid tot herplaatsing is, heeft [verweerster] niet gesteld en daarvan is, mede gelet op het feit dat sprake is van een bedrijf met een beperkte omvang, ook niet gebleken. De conclusie is dan ook dat het verzoek van [verzoeker] zal worden toegewezen en dat de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde verhouding zal worden ontbonden.
Ontbindingsdatum
5.5
Op de voet van artikel 7:671b lid 8 sub a BW dient vervolgens de ontbindingsdatum te worden vastgesteld, waarbij moet worden uitgegaan van het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij (reguliere) opzegging zou zijn geëindigd, waarbij de duur van de periode gelegen tussen de ontvangst van het verzoek en de datum van de beschikking in mindering mag worden gebracht, met dien verstand dat een termijn van tenminste een maand resteert. [verweerster] heeft onweersproken gesteld dat de voor haar geldende opzegtermijn 2 maanden bedraagt, zodat daarvan zal worden uitgegaan. De duur van de procedure vangt aan op de datum van ontvangst van het ontbindingsverzoek (13 september 2019) en eindigt op de datum van de beschikking (5 november 2019), zijnde 53 dagen.
Dit leidt tot de volgende berekening: 5 november 2019 plus 2 maanden - 53 dagen = 13 november 2019. Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden met ingang van 1 januari 2020, nu tevens rekening gehouden dient te worden met het bepaalde in artikel 7:672 lid 1 BW dat opzegging van de arbeidsovereenkomst dient te geschieden tegen het einde van de maand.
Transitievergoeding
5.6
Nu [verweerster] tenminste 24 maanden bij [verzoeker] in dienst is geweest en geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan haar zijde, heeft zij ingevolge het bepaalde in artikel 7:673 BW recht op een transitievergoeding. [verzoeker] heeft dit onderkend en tevens verzocht om aan [verweerster] de haar toekomende transitievergoeding van € 2.814,00 bruto toe te kennen. [verweerster] heeft de juistheid van dit bedrag niet betwist. Nu partijen het eens zijn over de hoogte van de toe te kennen transitievergoeding, zal aan [verweerster] de transitievergoeding van € 2.814,00 worden toegekend.
5.7
Nu de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden is de voorwaarde waaronder het nevenverzoek is ingesteld vervuld en dient nog te worden beoordeeld of [verweerster] , naast de reeds toegekende transitievergoeding ook aanspraak heeft op de verzochte billijke vergoeding.
Billijke vergoeding
5.8
Gelet op het bepaalde in artikel 7:671b lid 8 sub c BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat dit zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren.
5.9
Tussen partijen is niet in geschil dat eind 2017 sprake was van een stroeve relatie tussen [verweerster] en enkele collega’s. In een dergelijke situatie mag van de werkgever worden verwacht dat hij pogingen onderneemt om de stroeve verhoudingen te verbeteren en tot oplossingen te geleiden. [verzoeker] heeft gesteld dat hij met de werknemers om de tafel is gaan zitten om de verhoudingen te verbeteren, maar [verweerster] heeft dat betwist. Dat [verzoeker] daadwerkelijk inspanningen heeft verricht om de stroeve relaties te verbeteren blijkt nergens uit en is ook niet onderbouwd. Met de keuze om [verweerster] werkzaamheden te laten verrichten in de showroom, zodat zij niet meer met de andere collega’s werd geconfronteerd, heeft [verzoeker] niet kunnen volstaan, zeker niet omdat deze werkzaamheden tijdelijk waren. Naar het oordeel van de kantonrechter kan [verzoeker] daarom worden verweten dat hij onvoldoende inspanningen heeft getroost om de stroeve verhouding tussen [verweerster] en enkele collega’s tot een oplossing te geleiden.
5.1
[verweerster] heeft zich toen de werkzaamheden in de showroom eind juli 2018 waren afgerond op enig moment ziek gemeld en zij heeft met instemming van [verzoeker] rust genomen. Weliswaar heeft [verzoeker] aanvankelijk getracht andere passende werkzaamheden voor [verweerster] te vinden echter per WhatsApp van 20 november 2018 heeft [verzoeker] al aan [verweerster] bericht haar een voorstel te willen doen om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen. Niet gebleken is dat [verzoeker] vanaf eind juli 2018 daadwerkelijk inspanning heeft verricht om te komen tot een re-integratie van [verweerster] . Ook nadat de bedrijfsarts in februari 2019 had geoordeeld dat [verweerster] arbeidsongeschikt was, is niet gebleken dat [verzoeker] bereid was inspanningen te getroosten om tot een re-integratie te komen. Duidelijk blijkt dat [verzoeker] vanaf dat moment niet meer de insteek had om te komen tot een re-integratie maar uitsluitend heeft aangestuurd op beëindiging van de arbeidsrelatie. Het niet voldoen aan re-integratie inspanningen moet worden aangemerkt als ernstig verwijtbaar handelen.
5.11
Het niet lostrekken van de stroeve verhoudingen met enkele collega’s in combinatie met het niet verrichten van re-integratie inspanningen leidt tot de conclusie dat [verzoeker] niet als goed werkgever heeft gehandeld en in zoverre ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens [verweerster] . Er is dan ook aanleiding om aan [verweerster] een billijke vergoeding toe te kennen.
5.12
Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval en de rechter dient in de motivering van haar oordeel inzicht te geven in de omstandigheden die tot de beslissing over de hoogte van de vergoeding hebben geleid (HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187, New Hairstyle). Hoewel de billijke vergoeding een additioneel karakter draagt en slechts toewijsbaar is onder bijzondere omstandigheden naast het wettelijke recht op een transitievergoeding, dat dient ter compensatie van de gevolgen van het ontslag, “verzet het stelsel van de WWZ zich niet ertegen dat met de gevolgen van het ontslag rekening wordt gehouden bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding waarop de wet een werknemer aanspraak geeft omdat de werkgever van het ontslag als zodanig een ernstig verwijt kan worden gemaakt, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het de werkgever te maken verwijt”, aldus de Hoge Raad in voormeld arrest. Immers, de bedoeling van de billijke vergoeding is nu juist dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Gelet op het voorgaande dient in de hoogte van de billijke vergoeding dan ook de waarde van de arbeidsovereenkomst te worden bepaald aan de hand van alle omstandigheden van het geval, waarbij een vergelijking wordt gemaakt tussen de situatie zonder ontbinding van de arbeidsovereenkomst en de situatie waarin de werknemer zich thans bevindt.
5.13
[verweerster] heeft gelet op de omstandigheden de billijke vergoeding becijferd op drie bruto jaarsalarissen, zijnde een bedrag van in totaal € 43.407,97 bruto.
Gelet op de intieme omgang die [verweerster] met [verzoeker] heeft gehad en dergelijke relaties vaak geen langdurige relaties zijn, lag het naar het oordeel van de kantonrechter niet in de verwachting dat [verweerster] tot haar pensioengerechtigde leeftijd bij [verzoeker] in dienst zou blijven. Het vinden van een baan waarmee [verweerster] een gelijk salaris zal verdienen met gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden, zal naar verwachting gelet op haar leeftijd, haar eenzijdige opleiding, het feit dat zij na haar middelbare school geen vervolgopleiding heeft genoten en het feit dat zij langdurig zorgverlof zal moeten opnemen om haar partner die ongeneeslijk ziek is te verzorgen enige tijd in beslag nemen. Het moet reëel worden geacht dat [verweerster] een baan zal vinden tegen een lager salaris. Dit betekent dat zij hoogst waarschijnlijk geconfronteerd zal worden met een inkomensdaling, ook omdat denkbaar is dat zij niet direct aansluitend aan de ontbindingsdatum een nieuwe werkkring zal vinden. Daar staat echter tegenover dat [verzoeker] onweersproken heeft gesteld [verweerster] beschikt over een kappersdiploma en zij naast de werkzaamheden bij [verzoeker] ook als (thuis)kapster inkomsten genereert en als (thuis)kapster zou kunnen voorzien in haar eigen inkomen. Met de werkzaamheden als (thuis)kapster kan [verweerster] aldus een lager inkomen compenseren. [verweerster] heeft voorts recht op een transitievergoeding. Bij de vergelijking tussen de situatie zonder ontbinding van de arbeidsovereenkomst en de situatie waarin [verweerster] zich nu bevindt, wordt ook deze vergoeding betrokken. Gelet op de hiervoor genoemde gezichtspunten komt het de kantonrechter al met al redelijk voor dat aan [verweerster] een billijke vergoeding van € 5.000,00 bruto wordt toegekend. Andere omstandigheden die zouden moeten leiden tot een hogere dan wel lagere billijke vergoeding zijn niet gesteld of gebleken.
Wettelijke rente
5.14
De wettelijke rente over de transitievergoeding is op grond van artikel 7:686a lid 1 BW toewijsbaar vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst zal eindigen. De wettelijke rente over de billijke vergoeding is toewijsbaar vanaf twee weken na de datum van deze beschikking
5.15
Nu aan de ontbinding een billijke vergoeding wordt verbonden die door [verzoeker] niet is aangeboden, zal [verzoeker] gelet op artikel 7:686a lid 6 BW en het arrest van de Hoge Raad van 28 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1812) in de gelegenheid worden gesteld om binnen een week na de datum van deze uitspraak het verzoek in te trekken.
5.16
De kantonrechter ziet gelet op de omstandigheden die aan deze procedure vooraf zijn gegaan, aanleiding om de proceskosten in het verzoek en de nevenverzoeken te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. In het geval [verzoeker] zijn verzoek intrekt zal hij wel veroordeeld worden in de proceskosten aan de zijde van [verweerster] . Die kosten worden begroot op een bedrag van € 721,00 aan salaris voor de gemachtigde.

6.De beslissing

De kantonrechter:
bepaalt dat [verzoeker] het verzoek tot uiterlijk 12 november 2019 15.00 uur kan intrekken, door schriftelijke mededeling aan de griffier onder toezending van een afschrift daarvan aan de wederpartij;
in het geval [verzoeker] van voormelde bevoegdheid gebruik maakt:
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op € 721,00 aan salaris voor de gemachtigde;
in het geval [verzoeker] van voormelde bevoegdheid geen gebruik maakt:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2020;
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van een bedrag van € 2.814,00 bruto aan transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf een maand na de ontbindingsdatum tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [verzoeker] tot betaling aan [verweerster] van een bedrag van € 5.000,00 bruto aan billijke vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf twee weken na de datum van deze beschikking tot aan de dag van algehele voldoening;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
754