ECLI:NL:RBROT:2019:8663

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
10/750279-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van de invoer van 100 kilogram cocaïne en voorbereidingshandelingen daartoe

Op 30 oktober 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van 100 kilogram cocaïne en de voorbereidingshandelingen daartoe. De verdachte had een vrachtwagen gehuurd en was betrokken bij het ophalen van een pallet bananen, waarin de cocaïne was verborgen, bij een fruitoverslagbedrijf in de Rotterdamse haven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne. De verdachte had in de maanden voorafgaand aan de invoer intensief contact onderhouden met een beveiliger van het bedrijf, wat de rechtbank als bewijs voor zijn betrokkenheid beschouwde. De rechtbank vond de verklaring van de medeverdachte betrouwbaar en concludeerde dat de verdachte met opzet handelde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder eerdere veroordelingen voor Opiumwetdelicten. De rechtbank besloot dat er geen bijzondere voorwaarden aan de straf verbonden hoefden te worden, en de voorlopige hechtenis van de verdachte werd geschorst.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/750279-18
Datum uitspraak: 30 oktober 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. M.E. Pennings, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 9 en 17 oktober 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S. Sondermeijer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Gelet op de feitelijke samenhang tussen de ten laste gelegde feiten zullen deze hierna gezamenlijk besproken worden.
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van betrokkenheid bij de invoer van cocaïne wegens het ontbreken van zijn opzet daarop. De verdachte heeft slechts een opdracht aangenomen om een vracht op te halen en wist niet dat er cocaïne tussen die vracht zat. De ‘verdachte’ omstandigheden waaronder dit ophalen heeft plaatsgevonden zijn verklaarbaar, maar zelfs als ze dat niet zouden zijn, is dat onvoldoende om aan te nemen dat de verdachte wist van de cocaïne. De belastende verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] , namelijk dat hij aan de verdachte maandenlang informatie moest verstrekken over de beveiliging bij [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ), is onbetrouwbaar, inconsistent en oncontroleerbaar en daarom niet bruikbaar voor het bewijs.
4.1.2.
Beoordeling
Vaststaande feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 28 juni 2018 heeft het motorschip [naam schip] aangelegd bij het bedrijf [naam bedrijf] (voorheen genaamd [voormalige naam bedrijf] ) aan de [naam haven] in Rotterdam en op 29 juni 2018 is zijn lading bananen afkomstig uit Zuid-Amerika gelost. De medeverdachte [naam medeverdachte 2] , werkzaam als heftruckchauffeur bij [naam bedrijf] , heeft bij het lossen één specifieke pallet bananen met daarin cocaïne apart gezet.
De verdachte heeft op 27 juni 2018 een vrachtwagen met kenteken [kentekennummer 1] gehuurd en is daarmee op 29 juni 2018 in de avond naar [naam bedrijf] gereden met de bedoeling om de betreffende pallet bananen op te halen. De verdachte is toen echter weggestuurd door [naam medeverdachte 2] .
Op maandagochtend 2 juli 2018 is de verdachte opnieuw met de vrachtwagen naar [naam bedrijf] gereden. De verdachte had daarvoor de huur van de vrachtwagen verlengd. Tussen de bezoeken aan [naam bedrijf] op 29 juni en 2 juli is de vrachtwagen niet voor andere doeleinden gebruikt. De verdachte heeft ter plaatse een laadbon afgegeven, waarop de volgende - foutieve - gegevens stonden vermeld:
  • soort: bananen Cavendish, merk: San Lucar, cel: 7A;
  • totaal aantal pallets: 22;
  • leverdatum: 14/05/18 ;
  • vervoerder: [naam vervoerder] , kenteken: [kentekennummer 2] ;
  • handgeschreven tekst: ‘7A’;
waarbij het nummer 7A betrekking heeft op het laaddok waar de vracht ingeladen moet worden.
De verdachte heeft de vrachtwagen vervolgens voor laaddok 8 geparkeerd en de laadklep geopend, waarna [naam medeverdachte 2] (enkel) de betreffende pallet bananen, die van het merk Cordero Bony waren, in de vrachtwagen heeft geladen. Tijdens het laden van de pallet is er een woordenwisseling ontstaan tussen [naam medeverdachte 2] en de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] , respectievelijk teamleider en beveiliger bij [naam bedrijf] . Zij merkten namelijk dat de laadbon niet klopte, waarna [naam getuige 2] [naam medeverdachte 2] tevergeefs heeft gemaand om de pallet weer uit de vrachtwagen te halen. Toen [naam getuige 2] en [naam getuige 1] naar de verdachte toeliepen, is hij met de vrachtwagen met een nog half geopende laadklep weggereden van het terrein van [naam bedrijf] . Vervolgens is hij naar een loods aan de [adres] in Rotterdam gereden. Daar is de vrachtwagen korte tijd later zonder de verdachte aangetroffen door de politie. Tussen de in totaal – in de laadbak omgevallen - 48 bananendozen blijken zich vijf bananendozen te bevinden met daarin 100 pakketten met in totaal ongeveer 100 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.
De verdachte heeft in de periode van 19 maart 2018 tot en met 2 juli 2018 ruim 400 telefonische contacten gehad met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] , die werkzaam was als beveiliger bij [naam bedrijf] en die ten tijde van de eerste ophaalpoging op 29 juni 2018 ook op het terrein van [naam bedrijf] aanwezig was.
Verklaring verdachte
Voor de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, heeft de verdachte een summiere verklaring gegeven. Hij zou zijn benaderd om een pallet met fruit op te halen, niet wetende dat zich daarin cocaïne bevond. Wie hem daartoe de opdracht heeft gegeven en wie hem de foutieve laadbon heeft gegegeven, wil de verdachte niet zeggen. Ten aanzien van het intensieve telefonische contact dat de verdachte in de maanden voorafgaand aan de invoer van de cocaïne met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] onderhield, heeft de verdachte verklaard dat dit op vriendschappelijke basis was en geen verband hield met de invoer van verdovende middelen.
Verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 1]
De medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in maart/april 2018 is benaderd door de verdachte om informatie te verstrekken over zijn werk als beveiliger bij [naam bedrijf] . Hij heeft dagelijks informatie aan de verdachte verstrekt over zijn werk bij [naam bedrijf] . Dat betrof informatie over waar de camera’s hingen, hoe vaak de politie en de douane het terrein op kwamen, wanneer de douane kwam controleren en wanneer en hoe laat de boot aan kwam. Als [naam medeverdachte 1] informatie had, belde hij de verdachte en als de verdachte dacht dat [naam medeverdachte 1] informatie had, belde hij [naam medeverdachte 1] . Daarnaast heeft [naam medeverdachte 1] specifiek over telefonische contacten tussen hem en de verdachte in de avond van 29 juni 2018 verklaard. Die contacten zagen op de komst van de verdachte die avond naar [naam bedrijf] . De verdachte vertelde hem dat hij om de hoek in de vrachtwagen zou wachten op het sein van binnenuit wanneer hij naar binnen kon komen en dat de leiddinggevende van [naam medeverdachte 2] nog aanwezig was en dat [naam medeverdachte 1] in de gaten moest houden wanneer hij weg zou gaan. Later die avond heeft [naam medeverdachte 1] , zo verklaart hij, op verzoek van de verdachte nog enkele foto’s gemaakt van pallets met bananen en die foto’s aan de verdachte verstuurd.
Betrouwbaarheid van de verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 1]
De rechtbank vindt de verklaring van [naam medeverdachte 1] betrouwbaar. Hierbij is van belang dat [naam medeverdachte 1] met zijn verklaring ook zichzelf ernstig belast en dat op geen enkele wijze van een motief is gebleken om daarnaast nog (onjuist) belastend over de verdachte te verklaren. Zijn verklaring vindt bovendien steun in de – door de verdachte erkende - vele telefonische contacten die tussen hen in de maanden voorafgaand aan de invoer van de cocaïne, en met name ook op 29 juni en op 2 juli 2018 hebben plaatsgevonden. Ook zijn – overeenkomstig de door [naam medeverdachte 1] afgelegde verklaring - in de telefoon van [naam medeverdachte 1] drie foto’s aangetroffen, gemaakt in de avond van 29 juni 2018, met daarop afgebeeld pallets met bananen. Verder is de verklaring van [naam medeverdachte 1] in grote lijnen consistent en vindt deze ook anderszins steun in andere bewijsmiddelen. De verklaring van [naam medeverdachte 1] zal daarom worden gebruikt voor het bewijs.
Wetenschap van de cocaïne
De onmiskenbare strekking van de inhoud van de verklaring van [naam medeverdachte 1] is dat de verdachte via hem al langere tijd bezig was met het vergaren van informatie over de beveiliging op het terrein van [naam bedrijf] gericht op het mogelijk maken van de invoer van verdovende middelen via [naam bedrijf] . Dit gegeven kan niet los worden gezien van de omstandigheden waaronder en de wijze waarop de verdachte de betreffende pallet met bananen op 2 juli bij [naam bedrijf] heeft opgehaald. De verdachte heeft een aantal dagen een vrachtwagen gehuurd, die voor niets anders is gebruikt dan om bij [naam bedrijf] te komen en daar de betreffende pallet op te halen. Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van een laadbon die gelet op de daarop vermelde gegevens onmogelijk op de door de verdachte opgehaalde pallet betrekking kon hebben. Zo stond op de laadbon als leverdatum 14 mei 2018 en ging het om 22 pallets, terwijl de vrachtwagen daar geen plaats voor bood. De verdachte is met de pallet, terwijl de laadklep van de vrachtwagen nog half openstond, weggevlucht van het terrein van [naam bedrijf] . De verdachte heeft niets willen verklaren over degene die hem de opdracht en de laadbon heeft gegeven, zodat zijn verklaring in zoverre niet kan worden geverifieerd. Mede gelet daarop zijn de aanwezigheid en de handelingen van de verdachte in hun onderlinge samenhang bezien en in het licht van de verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] en de overige bewijsmiddelen, redengevend voor het bewijs dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van cocaïne in de door hem opgehaalde en vervoerde pallet en daarmee opzet heeft gehad op de invoer hiervan en de voorbereidingshandelingen daartoe. Alles overziend is de rechtbank ervan overtuigd dat de verdachte maar met één doel met de door hem gehuurde vrachtwagen bij [naam bedrijf] was en dat was het ophalen en verder vervoeren van de cocaine die per schip was gearriveerd. In dit oordeel ligt dus ook besloten dat de rechtbank de (alternatieve) verklaring die de verdachte heeft gegeven voor de ‘verdachte’ omstandigheden waaronder het ophalen van de pallet heeft plaatsgevonden, niet geloofwaardig vindt.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is daarom dat de verdachte samen met anderen opzettelijk ongeveer 100 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne heeft ingevoerd en daartoe voorbereidingshandelingen heeft gepleegd.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode 01 maart 2018 tot en met 02 juli 2018 te
Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland, als bedoeld in artikel 1 lid
4 van de Opiumwet, heeft gebracht ongeveer 100 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
2.
hij in de periode 01 maart 2018 tot en met 02 juli 2018 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een
feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te
weten het opzettelijk vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland
brengen van
ongeveer100 kilogram van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst 1 voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) mede te plegen, en
- zich en/of (een) ander(en) middelen en/of inlichtingen tot
het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen,en
- voorwerpen en/of vervoermiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had
te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde
feit hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes mededader(s):
- contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of
afspraken gemaakt en/of één of meer bespreking(en) gehad met zijn/hun
mededader(s) met betrekking tot het vervoeren van een pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) en
- geld in het vooruitzicht gesteld (gekregen) en
- een vrachtwagen gehuurd en zich daarmee begeven naar een loods aan de
[adres delict] en
- aldaar een valse laadbrief overhandigd aan een medewerker van het bedrijf,
behorende bij die loods en
met die vrachtwagen die pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) weggevoerd/vervoerd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1 primair en feit 2:
de eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een of meer anderen trachten te bewegen om dat feit mede te plegen, zich of een ander middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met anderen ongeveer 100 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne in Nederland ingevoerd. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan daarop gerichte voorbereidingshandelingen. Hij heeft een vrachtwagen gehuurd en als vrachtwagenchauffeur een pallet bananen met daarin de cocaïne opgehaald bij een fruitoverslagbedrijf in de Rotterdamse haven en deze pallet vervolgens weggevoerd. Daarnaast heeft hij ten behoeve van dit transport contacten onderhouden met een beveiliger van het betreffende bedrijf, die hem belangrijke informatie verschafte over de beveiliging van het terrein.
Door zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de internationale drugshandel. De ingevoerde hoeveelheid cocaïne was dusdanig groot, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Het is algemeen bekend dat de handel in cocaïne uitermate winstgevend is. Hierdoor wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd (cocaïne is immers een voor de gezondheid zeer schadelijke stof), maar de ervaring leert ook dat dit in het bijzonder bij grensoverschrijdende handel in de invoer- en uitvoerlanden vaak gepaard gaat met vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en was uitsluitend uit op eigen financieel gewin.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 september 2019 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor Opiumwetdelicten.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 27 september 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte werkt fulltime als vrachtwagenchauffeur, woont bij zijn ouders en heeft schulden waar betalingsregelingen voor zijn getroffen. In 2009 is de verdachte door het NIFP gediagnosticeerd met een ‘zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis in antisociale richting’ en werd bij hem een IQ van 78 vastgesteld. Er heeft echter recent geen diagnostisch onderzoek plaatsgevonden, waardoor momenteel onduidelijk is of deze persoonlijkheidsstoornis zich verder heeft ontwikkeld. De verdachte heeft een dochter uit een eerdere relatie en is met betrekking tot deze ex-vriendin veroordeeld voor huiselijk geweld. In het kader van die veroordeling loopt de verdachte onder toezicht van de reclassering en is hij aangemeld bij de forensisch-psychiatrische polikliniek De Waag. Omdat verdere interventies of een toezicht niet nodig worden geacht, adviseert de reclassering in deze zaak een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
7.4.
Oordeel van de rechtbank
Vanwege de ernst van de feiten, zoals die hiervoor tot uitdrukking is gebracht, is enkel een gevangenisstraf op zijn plaats. Bij de bepaling van de duur van die gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op uitspraken in soortgelijke zaken. Daarbij is rekening gehouden met de grote hoeveelheid verdovende middelen en de rol die de verdachte in het geheel heeft gehad. Die rol is naar het oordeel van de rechtbank van behoorlijk gewicht geweest, maar wel voornamelijk in uitvoerende zin en dus – anders dan de officier van justitie heeft betoogd – niet in organiserende en/of leiddinggevende zin.
De eerdere veroordelingen van de verdachte voor Opiumwetdelicten worden in strafverzwarende zin meegewogen.
Met de reclassering ziet de rechtbank geen aanleiding om (een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld) bijzondere voorwaarden op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden.
7.5.
Voorlopige hechtenis
Op de terechtzittingen van respectievelijk 18 december 2018 en 9 oktober 2019 is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om de schorsing van de voorlopige hechtenis te continueren, zodat het geschorste bevel voorlopige hechtenis niet zal worden opgeheven.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. G.A. Bouter-Rijksen en J.C.M. Persoon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.M.H. van Mullekom, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 oktober 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode 01 maart 2018 tot en met 02 juli 2018 te
Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland, als bedoeld in artikel 1 lid
4 van de Opiumwet, heeft gebracht ongeveer 100 kilogram, in
elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode 01 maart 2018 tot en met 02 juli 2018 te
Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 100 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode 01 maart 2018 tot en met 02 juli 2018 te
Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een
feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te
weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland
brengen van 100 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst 1
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot
het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen,en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had
te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde
feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes mededader(s):
- contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of
afspraken gemaakt en/of één of meer bespreking(en) gehad met zijn/hun
mededader(s) met betrekking tot het vervoeren van een palletá (met cocaïne tussen de lading bananen) en/of
- geld in het vooruitzicht gesteld (gekregen) en/of verstrekt (gekregen) en/of
ontvangen en/of
- een vrachtwagen gehuurd en zich daarmee begeven naar een loods aan de
[adres delict] en/of
- aldaar een valse laadbrief overhandigd aan een medewerker van het bedrijf,
behorende bij die loods en/of
- middels die valse laadbrief een pallet (met cocaïne tussen de lading
bananen) in die vrachtwagen geplaatst en/of (vervolgens) met die vrachtwagen
die pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) weggevoerd/vervoerd.