ECLI:NL:RBROT:2019:8661

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
10/750276-18 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van cocaïne-invoer en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 oktober 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die werkzaam was als heftruckchauffeur bij een fruitoverslagbedrijf in de Rotterdamse haven. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van de invoer van 100 kilogram cocaïne, voorbereidingshandelingen daartoe en passieve niet-ambtelijke omkoping. De rechtbank heeft hem een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd en daarnaast is er een bedrag van € 1.970,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel ontnomen.

De vordering van de officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, strekte tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 33.193,09. De verdediging heeft primair geconcludeerd tot afwijzing van deze vordering, stellende dat het vermogen niet te linken was aan de strafbare feiten. Subsidiair werd een bedrag van € 1.850,- voorgesteld, dat de verdachte zou hebben verkregen uit de strafbare feiten waarvoor hij terechtstond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van de strafbare feiten en heeft het bedrag van € 1.970,- als wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking heeft genomen. De rechtbank heeft bepaald dat het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde aan de staat moet worden betaald.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/750276-18
Datum uitspraak: 30 oktober 2019
Tegenspraak

VONNIS (ontneming)

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:

[naam veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum veoordeelde] te [geboorteplaats veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] ,
raadsvrouw mr. J.V. van Blitterswijk, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9 en 17 oktober 2019.
VOORAFGAANDE VEROORDELING
Bij vonnis van deze rechtbank van 30 oktober 2019 is de veroordeelde veroordeeld wegens na te noemen strafbare feiten.
Van dat vonnis is een kopie, aangeduid als A, als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
VORDERING
De vordering van de officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat op € 33.193,09 en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot eenzelfde bedrag.
De officier van justitie heeft haar vordering gebaseerd op het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [1] en stelt zich op het standpunt dat uit dit rapport volgt dat de veroordeelde over de periode van 1 januari 2017 tot en met 10 oktober 2018 de beschikking heeft gehad over een onverklaarbaar contant vermogen van € 33.193,09. Dit moet wel crimineel inkomen zijn, aldus de officier van justitie.
VERWEREN
De verdediging heeft primair geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het vermogen waar de vordering op ziet niet is te linken aan de strafbare feiten waarvoor de betrokkene in de op dezelfde datum behandelde strafzaak terechtstaat of andere strafbare feiten. Subsidiair heeft de verdediging geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 1.850,-, zijnde het bedrag dat de betrokkene heeft verkregen uit de strafbare feiten waarvoor hij in de strafzaak terechtstaat.
STRAFBARE FEITEN WAAROP DE VOORDEELSBEREKENING IS GEBASEERD
1. Blijkens het vonnis van 30 oktober 2019 van deze rechtbank is de veroordeelde veroordeeld ter zake van:
- medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod,
- medeplegen van, om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit,
- anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in strijd met zijn plicht in zijn betrekking heeft gedaan, een gift aannemen.
Kort gezegd: betrokkenheid bij de invoer van cocaïne en de voorbereiding daarvan, en niet-ambtelijke corruptie.
In deze procedure wordt dus als vaststaand aangenomen dat deze feiten door de veroordeelde zijn begaan.
2. Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er op basis van het dossier geen aanwijzingen dat de veroordeelde andere strafbare feiten heeft begaan dan de feiten waarvoor hij bij genoemd vonnis is veroordeeld. Uit de ontnemingsrapportage volgt weliswaar dat sprake is van een onverklaarbaar contant vermogen, doch deze enkele vaststelling rechtvaardigt op zichzelf niet de conclusie dat sprake is van onderliggende strafbare feiten. In elk geval biedt het dossier daarvoor geen aanknopingspunten.
Daarbij verdient nog opmerking, dat de verdachte heeft verklaard, dat hij in augustus 2017 € 50.000,-- euro heeft gewonnen in een illegale loterij. Het deelnemen aan een illegale loterij kan mogelijk een strafbaar feit opleveren (zie artikel 1, lid 1 onder c van de Wet op de kansspelen). Naar deze verklaring van de verdachte is echter geen onderzoek gedaan – sterker nog – de officier van justitie acht deze verklaring onaannemelijk. De rechtbank zal daarom met deze verklaring van de verdachte bij de voordeelsberekening geen rekening houden.
VASTSTELLING VAN HET WEDERRECHTELIJK VERKREGEN VOORDEEL
De ontnemingsmaatregel beoogt een veroordeelde in de vermogenspositie te brengen waarin hij verkeerde voor het plegen van de strafbare feiten waaruit hij voordeel heeft gekregen. Mede gelet hierop dient bij de bepaling van het voordeel te worden uitgegaan van het voordeel dat de veroordeelde in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald.
Gebleken is dat de veroordeelde door middel van en uit de baten van de hiervoor onder 1. vermelde strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Het voordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk heeft verkregen wordt geschat op € 1.970,-. De rechtbank gaat daarbij uit van de door de veroordeelde bij de politie afgelegde verklaring over de door hem ontvangen bedragen van € 1.850,- en € 120,- [2] .
Deze schatting is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
VASTSTELLING VAN HET TE BETALEN BEDRAG
Bepaald zal worden dat het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde aan de staat moet worden betaald.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 1.970,-(zegge: negentienhonderdzeventig euro);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 1.970,-(zegge: negentienhonderdzeventig euro).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. G.A. Bouter-Rijksen en J.C.M. Persoon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.M.H. van Mullekom, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 oktober 2019.

Voetnoten

1.Onderzoek [naam onderzoek] , financieel proces-verbaal, Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, proces-verbaalnummer: [proces-verbaalnummer] , onderzoek [naam onderzoek] / [documentcode 1] .
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte, documentcode [documentcode 2] , onderzoek [documentcode 3] [naam onderzoek] , pag. 73 en 75.