ECLI:NL:RBROT:2019:8645

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 november 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
10/996594-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiering van terrorisme door overmaking van geld naar een strijder in Syrië

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 november 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van financiering van terrorisme. De verdachte heeft in 2014 een bedrag van 200 euro overgemaakt naar zijn broer, die zich in Syrië bij ISIS had aangesloten. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte het geld had overgemaakt vanuit extremistische sympathieën. De verdachte had contact met zijn broer gehouden op verzoek van de overheid, zonder te weten dat het overmaken van geld verboden was. De rechtbank legde een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet de intentie had om de terroristische strijd te steunen en dat het om een eenmalige overboeking ging. De verdachte was eerder veroordeeld voor strafbare feiten, maar deze waren meer dan vijf jaar geleden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. De verdachte werd uiteindelijk schuldig bevonden aan het opzettelijk financieren van terrorisme en het overtreden van de Sanctiewet 1977.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/996594-16
Datum uitspraak: 4 november 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] (Marokko) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veradchte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. J.S. Jordan, advocaat te ’s-Gravenhage.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 25 april 2019 en 21 oktober 2019.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding met parketnummer 10/996594-16.
De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.C. Vermaseren heeft gevorderd:
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde en veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.

Waardering van het bewijs

Algemene bewijsoverweging
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
Eind 2012 of begin 2013 is de broer van de verdachte, genaamd [naam medeverdachte 1] , vanuit Nederland afgereisd naar het strijdgebied in Syrië.
De verdachte is, naar eigen zegggen, in de periode nadat [naam medeverdachte 1] was uitgereisd, naar bijeenkomsten geweest die door de gemeente en justitie werden georganiseerd voor de verwanten van uitreizigers. Hij heeft daarover verklaard:
In de periode nadat [naam medeverdachte 1] was uitgereisd, zijn er bijeenkomsten georganiseerd bij het politiebureau bij de Hoefkade in Den Haag. Er was onder andere een officier van justitie
daarbij aanwezig. Ik ging als tolk mee voor mijn ouders. Ik heb daar niets gehoord over dat het strafbaar zou zijn om geld te versturen. Ik zou willen dat ze toen hadden verteld dat het
strafbaar was om geld te versturen(verklaring van de verdachte van 31 oktober 2018, V-001-01, p. 11)
.
De rechtbank leidt uit deze verklaring af, dat de verdachte deze bijeenkomsten heeft bijgewoond, voordat hij geld heeft overgemaakt.
Op 24 april 2013 heeft verdachtes broer [naam medeverdachte 2] aangifte gedaan bij de politie waarbij deze heeft verklaard dat hij en zijn familieleden geloven dat zijn broer [naam medeverdachte 1] geronseld is om deel te nemen aan de gewapende strijd in Syrië en dat hij sinds eind december 2012 zijn broer [naam medeverdachte 1] niet meer heeft gezien en niet meer kan bereiken.
[naam medeverdachte 1] heeft op enig moment aan de verdachte gevraagd of hij geld voor hem wil overmaken naar een tussenpersoon in Turkije genaamd [naam] .
De verdachte heeft bij een Western Union kantoor op 28 mei 2014 middels een money transfer een bedrag van € 200,- naar voornoemde tussenpersoon overgemaakt. Het geld is vervolgens middels deze tussenpersoon bij [naam medeverdachte 1] terecht gekomen.
Op 22 juli 2016 is [naam medeverdachte 1] door de Rechtbank Den Haag bij verstek veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf voor onder meer deelname aan een criminele organisatie met een terroristisch oogmerk, namelijk IS, gedurende de periode van 31 december 2012 tot en met 31 juli 2014.
'IS', Islamitische Staat, ook wel Islamitische Staat in Irak en al-Sham (IS(IS)), Islamitische Staat in Irak en de Levant (ISIL), is een gewapende groepering gelinkt aan Al-Qa’ida.
Financiering van terrorisme (feit 1) en opzettelijke overtreding van de Sanctiewet 1977 (feit 2)
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd:
De verdachte erkent dat hij éénmaal een geldbedrag van € 200,- heeft overgemaakt aan een tussenpersoon ten behoeve van zijn broer [naam medeverdachte 1] . Hij heeft het geld overgemaakt om zijn broer financieel te steunen in diens levensonderhoud en niet met de bedoeling de terroristische strijd geldelijk te steunen. Evenmin is er sprake van voorwaardelijk opzet. Ten tijde van het versturen van het geld wist de verdachte niet waar zijn broer verbleef, wat hij deed en bij welke organisatie of groep hij was aangesloten. Over de tussenpersoon [naam] werd pas maanden na de transactie bekend dat hij optrad als “bankier van het kalifaat” en verdachtes broer is pas bij besluit van 7 januari 2015 aangewezen als persoon op wie de Sanctieregeling terrorisme 2007-II van toepassing is. Door onder die omstandigheden geld naar zijn broer te sturen heeft hij niet de aanmerkelijke kans aanvaard dat het geld ten goede zou komen aan de gewapende strijd.
Beoordeling; financiering van terrorisme
De verdachte wordt onder feit 1 verweten - kort gezegd - het opzettelijk financieren van terrorisme als bedoeld in artikel 421 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Met de term ‘opzettelijk’ in dit wetsartikel is beoogd ook het voorwaardelijk opzet in de strafbaarstelling tot uitdrukking te brengen. De wetgever heeft in de Memorie van Toelichting bij artikel 421 Sr opgemerkt dat de strafbaarstelling van het verlenen van geldelijke steun ook meer in het algemeen het financieel steunen van een persoon of van organisaties die zich bezighouden met het plegen van daden van terrorisme kan betreffen, indien daarmee door de verdachte bewust de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat de verstrekte gelden worden aangewend voor het plegen van dergelijke daden. De verstrekker van de geldelijke steun moet wel wetenschap hebben van de betrokkenheid bij terroristische activiteiten van de ontvanger van de geldelijke steun.
Gelet op de hierboven genoemde omstandigheden, in het bijzonder dat de verdachte naar bijeenkomsten is geweest voor uitreizigers voordat hij heft geld heeft overgemaakt en het gegeven dat zijn broer [naam medeverdachte 2] op 24 april 2013 aangifte heeft gedaan vanwege het vermeende ronselen van [naam medeverdachte 1] voor de gewapende strijd in Syrië, moet de verdachte ten tijde van het overmaken van het geldbedrag in ieder geval rekening hebben gehouden met de reële mogelijkheid dat [naam medeverdachte 1] zich had aangesloten bij IS/ISIS/ISIL. Daarmee heeft hij tevens rekening gehouden met de reële mogelijkheid dat het door hem overgemaakte geldbedrag direct dan wel indirect ten gunste van IS/ISIS/ISIL zou kunnen komen en dat hij daarmee aldus opzettelijk geldelijke steun verleende aan de gewapende jihadstrijd in Syrië.
Opzettelijke overtreding van de Sanctiewet 1977
De verdachte wordt onder feit 2 verweten - kort gezegd - dat hij door geldelijke steun te verlenen aan een strijder die in Syrië deelneemt aan de gewapende strijd hij tevens geldelijke steun heeft verleend aan een groep hij artikel 2 van de Sanctiewet terrorisme 1977-II.
IS/ISIS/ISIL is, als (aanvankelijk) zijnde gelieerd aan Al-Qaida, sinds 28 juni 2013 (dus vóór de overboeking) opgenomen in Bijlage I van de EG Verordening 881/2002 van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002. Het is verboden om geld ter beschikking te stellen aan deze organisatie. Ook is het verboden om indirect, bijvoorbeeld aan een persoon die strijdt voor IS/ISIS/ISIL, geld ter beschikking te stellen. Overtreding van deze bepaling is strafbaar gesteld in de Sanctiewet.
Nu de verdachte, door tussenkomst van een derde, geld heeft overgemaakt ten behoeve van zijn broer, waarbij de verdachte in ieder geval rekening heeft gehouden met de reële mogelijkheid dat deze aanhanger was van IS/ISIS/ISIL, heeft hij gehandeld in strijd met de artikelen 2 en 3 van de Sanctiewet. De verdachte heeft het geldbedrag op verzoek van zijn broer aan een door zijn broer voorgesteld persoon overgemaakt. In zoverre is het geld (indirect) aan IS/ISIS/ISIL ter beschikking gesteld, zoals onder feit 2 ten laste is gelegd.
Conclusie
De verweren worden verworpen
De rechtbank acht het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 1 mei 2014 tot en met 30 juni 2014 te Den Haag ,
een ander opzettelijk middelen heeft verschaft die geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, dienden om geldelijke steun te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, te weten:
- deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven (art. 140a Wetboek van Strafrecht) en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.157 en/of 176a jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot het in artikel 157 van het Wetboek
van Strafrecht omschreven misdrijf (zoals bedoeld in artikel 176b jo 96 lid 2 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art. 288a en/of 289 jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot de in artikelen 288a en/of 289 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven (zoals bedoeld in artikel 289a jo 96 lid 2 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
immers heeftverdachte alstoen aldaar één contant geldbedrag, te weten 200 euro (via een money transfer), aan [naam] verzonden,
terwijl dit geldbedrag bestemd was om geldelijke steun te verlenen aan een strijder van die gewapende Jihadstrijd in Syrië , in welke strijd terroristische misdrijven worden gepleegd,
te weten ten behoeve van [naam medeverdachte 1] , zijnde de broer van de verdachte, en/of de gewapende Jihadstrijd, te weten van terroristische organisaties) Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/ofISIS (Da'esh) welke strijder en/of
organisatie tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven,
en aldus diende om geldelijke steun te verlenen aan de gewapende strijd in Syrië , in elk geval om geldelijke steun te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf dan wel een van de hiervoor specifiek genoemde misdrijven;
2.
hij de periode van 1 mei 2014 tot en met 30 juni 2014 te Den Haag
opzettelijk in strijd met het krachtens artikel 2 en 3 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2 van de Sanctieregeling Al-Qaida 2011 juncto artikel 2 en artikel 4 van Verordening (EG) nr. 88/2002 van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002 (jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de Commissie) heeft gehandeld door:
aan of ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant, zijnde een groep als bedoeld in de Verordening nr. 881/2002 (EU) (en/of uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 en/of Uitvoeringsverordening (EU) 630/2014) behorende lijstenen/of als bedoeld in de lijst, vastgesteld door het comité, bedoeld in paragraaf 6 van Resolutie 1267 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties),
indirect tegoeden ter beschikking te stellen enbewust en opzettelijk deel te nemen aan activiteiten die tot doel of tot gevolg hebben de bepalingen van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 881/2002 te omzeilen, doordat hij
( a) ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant, indirect eengeldbedrag van 200 euro(via een money transfer) ter beschikking heeft gesteld ,
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feiten

De onder 1 en 2 bewezen feiten levert op de eendaadse samenloop van:

financieren van terrorisme,

en
opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2 van de Sanctiewet 1977.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft met behulp van een tussenpersoon in Turkije een geldbedrag vanuit Nederland overgemaakt naar zijn broer die zich als jihadstrijder voor IS/ISIS/ISIL in het strijdgebied van Syrië bevond.
De verdachte heeft door het overmaken van het geld zowel de Europese regelgeving als de nationale wetgeving naast zich neergelegd. Deze regelgeving is internationaal gezien van groot belang omdat het doel ervan is te komen tot een gezamelijke handhaving of herstel van de internationale vrede en veiligheid alsmede de internationale rechtsorde en de bestrijding van terrorisme te bevorderen. Door deze verboden te overtreden heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de (verdergaande) destabilisering en onveiligheid in Syrië.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging gekeken naar een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 september 2019, waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar eerder voor strafbare feiten is veroordeeld doch dat dit feiten van meer dan 5 jaar geleden betreffen.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Naast de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd heeft de rechtbank acht geslagen op de onweersproken verklaring van de verdachte dat -niet lang nadat verdachtes broer was uitgereisd- bij bijeenkomsten van gemeente en justitie aan de verdachte expliciet het advies werd gegeven om contact te houden met zijn broer en dat hem niet is medegedeeld dat het verboden was om geld te sturen naar zijn broer.
Voorts weegt de rechtbank mee dat het om een éénmalige overboeking ging in 2014 en dat noch uit het dossier, noch uit het verhandelde ter zitting ook maar een aanknopingspunt is te vinden dat de verdachte de jihadistische ideologie steunt. De verdachte heeft het geld slechts gestuurd om zijn broer te steunen. De rechtbank ziet in voornoemde omstandigheden aanleiding om de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf in geheel voorwaardelijke vorm op te leggen. Deze voorwaardelijke straf dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 55 en 421 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 2 en 3 van de Sanctiewet 1977.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;

verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;

tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.C. Tijink, voorzitter,
en mrs. J.L.M. Boek en L. Daum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 november 2019.
Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Parketnummer 10/996594-16
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij (telkens) op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 30 juni 2014 te Den Haag en/of elders in Nederland en/of Turkije en/of Syrië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) een ander opzettelijk middelen of inlichtingen heeft verschaft danwel opzettelijk voorwerpen heeft verzameld, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of aan (een) ander(en) heeft verschaft, die geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, dienden om geldelijke steun te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter
voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, te weten:
- deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven (art. 140a Wetboek van Strafrecht) en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.157 en/of 176a jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot het in artikel 157 van het Wetboek
van Strafrecht omschreven misdrijf (zoals bedoeld in artikel 176b jo 96 lid 2 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art. 288a en/of 289 jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot de in artikelen 288a en/of 289 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven (zoals bedoeld in artikel 289a jo 96 lid 2 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) alstoen aldaar één of meer (contant) geldbedrag(en), te weten 200 euro (via een money transfer), althans enig geldbedrag, aan [naam] , althans één of meer tussenpersonen in Turkije en/of Syrië, verzonden en/of doen toekomen en/of naar Turkije en/of Syrië verzonden,
terwijl dit/die (geld)bedrag(en) (telkens) bestemd was/waren om geldelijke steun te verlenen aan de gewapende Jihadstrijd en/of (een) strijder(s) van die gewapende Jihadstrijd in Syrië en/of Irak, in welke strijd terroristische misdrijven worden/werden gepleegd,
te weten ten behoeve van [naam medeverdachte 1] , zijnde de broer van de verdachte, en/of een (andere) strijder van de gewapende Jihadstrijd, te weten van (een) terroristische organisatie(s) Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of ISIS (Da'esh) en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq dan wel een strijdgroep die hieraan is gelieerd, althans een gewapende Jihadistische strijdgroep, welke strijder en/of
strijdgroep(en)/organisatie(s) tot oogmerk had(den)/heeft/hebben het plegen van terroristische misdrijven,
en/of aldus diende(n) om geldelijke steun en/of middelen te verlenen aan de gewapende strijd in Syrië en/of in Irak, in elk geval om geldelijke steun en/of middelen te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf dan wel een van de hiervoor specifiek genoemde misdrijven;
2.
hij (telkens) op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 30 juni 2014 te Den Haag en/of elders in Nederland en/of Turkije en/of Syrië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk in strijd met het krachtens artikel 2 en/of 3 van de Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2 en/of artikel 2a van de Sanctieregeling Al-Qaida 2011 juncto artikel 2 en/of artikel 4 van Verordening (EG) nr. 88/2002 van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002 (jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de Commissie) heeft gehandeld door:
aan of ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq, zijnde (een)
(rechts)perso(o)n(en), groep(en) of entiteit(en) als bedoeld in de Verordening nr. 881/2002 (EU) (en/of uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 en/of Uitvoeringsverordening (EU) 630/2014) behorende lijst(en) en/of als bedoeld in de lijst, vastgesteld door het comité, bedoeld in paragraaf 6 van Resolutie 1267 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties),
direct of indirect tegoeden en/of economische middelen ter beschikking te stellen (waardoor) voornoemde groep(en) of entiteit(en) tegoeden, goederen of diensten kunnen verwerven) en/of bewust en opzettelijk deel te nemen aan activiteiten die tot doel of tot gevolg hebben de bepalingen van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 881/2002 te omzeilen, doordat hij
( a) voor en/of aan en/of ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq,
direct of indirect (een) geldbedrag (en) van 200 euro, althans (een) geldbedrag(en), (via (een) money transfer(s)) ter beschikking heeft gesteld en/of
( b) op andere wijze (in)direct tegoeden en/of financiële activa en/of economische middelen ter beschikking heeft gesteld aan Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq,