In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen een vrouw en een man over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap na hun echtscheiding. De partijen, die op 25 juli 2003 in Duitsland zijn gehuwd, hebben hun huwelijk op 9 februari 2015 ontbonden. De vrouw heeft de Duitse nationaliteit en de man de Nederlandse nationaliteit. De vrouw vordert de verdeling van de gezamenlijke koopwoning in Piershil, inclusief de hypothecaire lening en de aan de hypotheek gekoppelde levensverzekering. De man verzet zich tegen de vorderingen van de vrouw en stelt dat hij alle lasten en kosten van de woning heeft voldaan, en vordert dat het Duits recht van toepassing is op de huwelijksgoederengemeenschap.
De rechtbank heeft in haar vonnis van 28 augustus 2019 geoordeeld dat de eiswijziging van de vrouw, die op 24 april 2019 is ingediend, niet in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijksvermogensregime van partijen onderhevig is aan Nederlands recht en dat de gemeenschap van goederen van toepassing is. De rechtbank heeft de waardepeildatum voor de verdeling van de woning vastgesteld op de datum van echtscheiding, 9 februari 2015, en heeft de man de gelegenheid gegeven om de woning op zijn naam te zetten binnen negen maanden. Indien dit niet gebeurt, zal de woning verkocht moeten worden aan een derde.
De rechtbank heeft de vorderingen van de vrouw gedeeltelijk toegewezen en de man veroordeeld tot het verstrekken van bepaalde bescheiden aan de vrouw. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat de man onmiddellijk aan de veroordelingen moet voldoen, ook al kan hij in hoger beroep gaan.