In deze zaak heeft de man in kort geding de vrouw aangesproken tot nakoming van een omgangsregeling met betrekking tot hun minderjarige kind. De procedure vond plaats op 10 oktober 2019, waarbij de man werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A. Aksu, en de vrouw door mr. K. Durdu, die waarnam voor haar advocaat mr. drs. H. Durdu. De heer F. Dekkers was aanwezig namens de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht.
De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen hebben een affectieve relatie gehad die inmiddels is geëindigd. Uit deze relatie is een minderjarige geboren, die niet erkend is door de man. De vrouw heeft het alleenstaande ouderlijk gezag en de minderjarige woont bij haar. De man vorderde veroordeling van de vrouw tot nakoming van de omgangsregeling, maar de vrouw voerde verweer en vroeg om afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de man in de kosten van het kort geding.
De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking van de man tot de minderjarige, zoals vereist volgens artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek. De man heeft weliswaar gesteld de minderjarige enkele keren te hebben gezien, maar dit is door de vrouw betwist en onvoldoende om een nauwe persoonlijke betrekking aan te nemen. Daarom zijn de vorderingen van de man afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Het vonnis is uitgesproken op 24 oktober 2019 door mr. A. Lablans, in aanwezigheid van griffier J.A. Faaij.