ECLI:NL:RBROT:2019:8605

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
C/10/582101 / KG ZA 19-942
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot nakoming omgangsregeling in kort geding

In deze zaak heeft de man in kort geding de vrouw aangesproken tot nakoming van een omgangsregeling met betrekking tot hun minderjarige kind. De procedure vond plaats op 10 oktober 2019, waarbij de man werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A. Aksu, en de vrouw door mr. K. Durdu, die waarnam voor haar advocaat mr. drs. H. Durdu. De heer F. Dekkers was aanwezig namens de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen hebben een affectieve relatie gehad die inmiddels is geëindigd. Uit deze relatie is een minderjarige geboren, die niet erkend is door de man. De vrouw heeft het alleenstaande ouderlijk gezag en de minderjarige woont bij haar. De man vorderde veroordeling van de vrouw tot nakoming van de omgangsregeling, maar de vrouw voerde verweer en vroeg om afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de man in de kosten van het kort geding.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking van de man tot de minderjarige, zoals vereist volgens artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek. De man heeft weliswaar gesteld de minderjarige enkele keren te hebben gezien, maar dit is door de vrouw betwist en onvoldoende om een nauwe persoonlijke betrekking aan te nemen. Daarom zijn de vorderingen van de man afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Het vonnis is uitgesproken op 24 oktober 2019 door mr. A. Lablans, in aanwezigheid van griffier J.A. Faaij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
zaaknummer / rolnummer: C/10/582101 / KG ZA 19-942
Vonnis in kort geding van 24 oktober 2019
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. A. Aksu te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. drs. H. Durdu te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord.
1.2.
De zaak is behandeld op 10 oktober 2019.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. Aksu;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. K. Durdu, die waarnam voor haar advocaat mr. drs. H. Durdu;
  • de heer F. Dekkers namens de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, welke relatie inmiddels is geëindigd.
2.2.
Uit de relatie van partijen is geboren de thans nog minderjarige [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
2.3.
De minderjarige is niet erkend. De vrouw oefent alleen het ouderlijk gezag uit over de minderjarige. De minderjarige woont bij de vrouw.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert samengevat – veroordeling van de vrouw tot nakoming van de door hem in de dagvaarding omschreven omgangsregeling, op straffe van een dwangsom.
3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en vraagt afwijzing van de vorderingen van de man, met veroordeling van de man in de kosten van het kort geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.1.
Uitgangspunt van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) dat een kind recht heeft op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat.
4.2.
Op grond van artikel 254, lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de voorzieningenrechter in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd deze te geven.
4.3.
In de dagvaarding wordt niets gesteld over een nauwe persoonlijke betrekking van de man ten opzichte van de minderjarige. Door de man wordt gesteld dat hij de minderjarige een aantal malen heeft gezien, maar dat wordt door de vrouw betwist. Zelfs indien die stelling van de man juist is, is dat onvoldoende om een nauwe persoonlijke betrekking aan te nemen. Reeds daarom moeten de vorderingen van de man worden afgewezen.
4.4.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Lablans en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2019 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.