ECLI:NL:RBROT:2019:855

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
6 februari 2019
Zaaknummer
566173 / HA RK 19-66
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

Op 23 januari 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoekster in een strafzaak. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de rechter, mr. R.J.A.M. Cooijmans, die betrokken was bij haar strafzaak. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de suggestie van de rechter om de persoonlijke omstandigheden van de verzoekster te bespreken terwijl de officier van justitie de wijziging van de tenlastelegging op schrift zou stellen. De verzoekster vreesde dat deze gang van zaken zou leiden tot een onzorgvuldige behandeling van haar persoonlijke omstandigheden, wat haar verdediging zou kunnen schaden.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de suggestie van de rechter niet betekende dat de officier van justitie de rechtszaal zou verlaten en dat de behandeling van de strafzaak zou doorgaan zonder zijn aanwezigheid. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor de vrees van de verzoekster dat de rechter partijdig zou zijn. De rechter had de suggestie gedaan in de veronderstelling dat de officier van justitie in de zaal zou blijven om de wijziging van de tenlastelegging op te stellen. De rechtbank oordeelde dat de verzoekster niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van vooringenomenheid of schijn van partijdigheid.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek ongegrond verklaard en afgewezen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 566173 / HA RK 19-66
Beslissing van 23 januari 2019
op het verzoek van
[naam verzoekster],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
verzoekster,
advocaat mr. E. Manders te Rotterdam,
strekkende tot wraking van:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, rechter in de rechtbank Rotterdam, team straf 3 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter terechtzitting van 16 januari 2019 is door de meervoudige kamer van deze rechtbank, van welke kamer de rechter deel uitmaakt, behandeld de tegen verzoekster aanhangig gemaakte strafzaak met parketnummer 10/680039-18.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de raadsman van verzoekster wraking van de rechter verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven strafzaak, waarin zich onder meer bevindt het extract proces-verbaal van de hiervoor bedoelde terechtzitting. In dit proces-verbaal is onder meer het volgende gerelateerd:
“…….
De officier van justitievoert het woord en deelt mede:
Hetgeen de verdachte zojuist heeft verklaard vormt voor mij aanleiding om een nadere wijziging tenlastelegging in te dienen voor feit 1. De handelingen die de verdachte heeft gepleegd zou ik meer willen kwalificeren als oplichting (artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht) dan als verduistering of diefstal, zoals thans ten laste is gelegd, omdat de verdachte door een samenweefsel van verdichtsels of listige kunstgrepen een ander ertoe heeft bewogen bepaalde geldbedragen af te geven. De huidige tenlastelegging is niet dekkend met hetgeen de verdachte heeft verklaard. Ik verzoek om het onderzoek te onderbreken om mij in de gelegenheid te stellen om de vordering wijziging van de tenlastelegging op schrift te zetten.
De oudste rechterricht zich tot de officier van justitie met de suggestie of hij intussen - terwijl de officier van justitie de wijziging van de tenlastelegging op schrift stelt - de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zal bespreken.
De officier van justitiedeelt mede dat hij wenst dat het onderzoek enige tijd wordt onderbroken.
De voorzitterdeelt mede dat de rechtbank het onderzoek in de zaak onderbreekt om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de wijziging van de tenlastelegging op schrift te zetten.
De raadsmanmerkt op dat hetgeen de verdachte zojuist heeft verklaard exact hetzelfde is als hetgeen zij bij de politie heeft verklaard en dat hij na de onderbreking zal reageren op de vordering wijziging van de tenlastelegging.
De oudste rechteronderbreekt het onderzoek in de zaak voor ongeveer tien minuten om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de wijziging van de tenlastelegging op schrift te zetten.
De rechtbankhervat het onderzoek in de zaak.
De raadsmanvoert het woord en deelt mede:
Ik ga de rechtbank wraken …....”
Verzoekster, haar raadsman, de rechter alsmede de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 17 januari 2019.
Ter zitting van 18 januari 2019, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen: de raadsman van verzoekster alsmede de officier van justitie. Zij hebben ieder hun standpunt nader toegelicht.
De rechter heeft voorafgaand aan de zitting bericht niet te zullen verschijnen.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Ter terechtzitting wilde de rechter, die de feitelijke behandeling van de zaak ter zitting verrichtte, de persoonlijke omstandigheden van verzoekster gaan bespreken terwijl de officier van justitie de wijziging van de tenlastelegging op schrift ging zetten. De persoonlijke omstandigheden van verzoekster zijn voor de rechtbank en de officier van justitie van belang vanwege de strafmaat. Als dit gezegd wordt, heeft verzoekster geen vertrouwen meer in een onpartijdige behandeling van de zaak. De wraking ziet niet op de wijziging van de tenlastelegging, maar op de omstandigheid dat de rechter - voordat de officier van justitie de vordering tot wijziging tenlastelegging indient - zegt dat intussen zal worden doorgegaan met de bespreking van de persoonlijke omstandigheden van verzoekster. Er moest kennelijk snelheid worden gemaakt. Bovendien ging de rechter er op deze manier aan voorbij dat ook de raadsman nog vragen wilde stellen aan verzoekster over de haar ten laste gelegde feiten. Op advies van de voorzitter van de strafkamer is een en ander uiteindelijk niet gebeurd. Deze gang van zaken wijst op partijdigheid van de oudste rechter omdat de officier van justitie niet aanwezig zou zijn bij de bespreking van de persoonlijke omstandigheden.
2.1.2
De officier van justitie wilde aan het op schrift stellen van de wijziging beginnen en stond in de optiek van de raadsman van verzoekster al op om naar achteren te gaan. Een wijziging van de tenlastelegging is geen sinecure en je kunt niet, althans niet goed genoeg tegelijkertijd luisteren naar de bespreking van de persoonlijke omstandigheden van verzoekster.
De schijn van partijdigheid van de rechter is gewekt door zijn suggereren dat bij/tijdens het bespreken van de persoonlijke omstandigheden van verzoekster de officier van justitie een wijziging van de tenlastelegging op schrift kan zetten. Als de officier van justitie niet op de hoogte is van de persoonlijke omstandigheden van verzoekster kan hij deze niet betrekken bij zijn strafeis. Het doel van kennisneming van de persoonlijke omstandigheden van een verdachte is voor de rechtbank om daar inzicht in te krijgen en om daarmee rekening te houden bij de strafoplegging en voor de officier van justitie om daarmee rekening te houden bij de strafeis.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1
In het extract proces-verbaal van de terechtzitting is de gang van zaken correct weergegeven. De suggestie van de rechter, inhoudende dat hij - terwijl de officier van justitie de wijziging van de tenlastelegging op schrift stelt - de persoonlijke omstandigheden van verzoekster zou bespreken, deed de rechter in de veronderstelling dat de officier van justitie de wijziging tenlastelegging in de zittingszaal zou opstellen; niet elders. Het is in de ogen van de rechter niet juist dat de officier van justitie opstond om ‘naar achteren’ te gaan. De officier van justitie heeft tijdens de zitting steeds staande het woord gevoerd, maar hij heeft geen aanstalten gemaakt te vertrekken. Feitelijk is hij ook in de zaal gebleven om de wijziging tenlastelegging op te stellen toen de zitting daarvoor werd onderbroken.
2.2.2
Als het anders was gelopen en de officier van justitie wel de zaal zou hebben (willen) verlaten, zou de rechter uiteraard niet zijn doorgegaan met de behandeling. Dat is zó evident voor alle professionele procesdeelnemers dat de rechter het onbestaanbaar vindt dat de raadsman van verzoekster dit anders heeft begrepen. De rechter ziet evenmin een aanknopingspunt voor het denkbeeld dat verzoekster het zo heeft begrepen als haar raadsman aanvoert. Het feitelijk vertrekpunt van de aangevoerde grond voor wraking is in de ogen van de rechter dus niet juist.
2.2.3
De rechter is bovenal van mening dat de aangevoerde grond niet tot de conclusie kan leiden
dat de rechter jegens verzoekster vooringenomen was of is, of dat er sprake was of is van de schijn van partijdigheid.
2.3
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, waarbij – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende is aangevoerd:
Buiten elke discussie staat dat de persoonlijke omstandigheden van verzoekster van belang zijn voor de beslissing in de strafzaak. De officier van justitie heeft de suggestie van de rechter niet opgevat als een suggestie aan de officier om de zittingszaal te verlaten. Er is geen reden voor een procespartij om ervan uit te gaan, dat de behandeling van de strafzaak zou voortgaan buiten aanwezigheid van de officier van justitie. De suggestie van de rechter dat de officier van justitie zijn vordering wijziging tenlastelegging op schrift zou stellen terwijl de behandeling voort zou gaan, kan niet een wraking rechtvaardigen. Het is niet ongebruikelijk dat een officier van justitie ter zitting aan multitasken doet: een vordering wijziging tenlastelegging op schrift stellen en tegelijkertijd ook luisteren. De officier van justitie voorzag wel dat deze twee dingen tegelijk doen in dit geval moeilijk zou worden en heeft om die reden onderbreking van de behandeling verzocht, hetgeen ook is gebeurd.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoekster van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.5
Op grond van de hiervoor geciteerde inhoud van het extract proces-verbaal terechtzitting en het verhandelde ter zitting van de wrakingskamer is voldoende komen vast te staan dat de rechter ter terechtzitting aan de officier van justitie niet heeft meegedeeld dat – terwijl
de officier van justitie de wijziging van de tenlastelegging op schrift zou stellen – de rechter de persoonlijke omstandigheden van verzoekster zou bespreken, doch dat de rechter een suggestie met die strekking aan de officier van justitie heeft gedaan. Niet kan worden vastgesteld of is voldoende aannemelijk geworden dat die suggestie (mede) inhield dat de officier van justitie het op schrift stellen van zijn vordering wijziging tenlastelegging buiten de rechtszaal zou gaan verrichten, terwijl de behandeling van de strafzaak tegen verzoekster – meer in het bijzonder: de bespreking van haar persoonlijke omstandigheden – zou doorgaan buiten aanwezigheid van de officier van justitie.
3.6
Uit het proces-verbaal blijkt voorts dat de officier van justitie op de suggestie van de rechter heeft gereageerd met het uiten van een andersluidende wens – namelijk tot onderbreking van de behandeling ter zitting – en dat die wens vervolgens ook is opgevolgd.
3.7
Verzoekster heeft gesteld dat door meergenoemde suggestie bij haar de vrees is gewekt dat een zorgvuldige bespreking van haar persoonlijke omstandigheden - met daarbij de volle en onverdeelde aandacht van de officier van justitie - niet plaats zou vinden of zelfs niet meer mogelijk zou zijn (en dat verzoekster daardoor in haar verdediging zou worden geschaad). Niet valt echter in te zien dat deze vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
Er is ook geen houvast voor het oordeel dat die suggestie van de rechter getuigt van de bedoeling van de rechter om een dergelijke zorgvuldige bespreking onmogelijk te maken of om verzoekster anderszins te benadelen.
3.8
Het verzoek is gelet op al het voorgaande ongegrond en zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. R.J.A.M. Cooijmans.
Deze beslissing is gegeven door mr. P. Joele, voorzitter, mr. W.M.P.M. Weerdesteijn en
mr. A.A. Kalk, rechters, en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 januari 2019 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoekster
- mr. E. Manders
- mr. R.J.A.M. Cooijmans
- mr. J.A. Castelein