ECLI:NL:RBROT:2019:8541

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
10/176652-19 vordering TUL VV: 10/661029-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot woninginbraak in vereniging met recidive en contactverbod

Op 11 oktober 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van poging tot woninginbraak in vereniging. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, is niet verschenen op de zitting. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van zes maanden geëist, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en diverse bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de medeverdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 juni 2019 samen met een ander heeft geprobeerd in te breken in een woning in Rotterdam. De herkenning van de verdachte door twee verbalisanten op basis van camerabeelden is als voldoende bewijs beschouwd. De rechtbank heeft het bewijsverweer van de verdediging verworpen en geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot inbraak. De rechtbank heeft rekening gehouden met de recidive van de verdachte, die in een proeftijd liep van een eerdere veroordeling voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft een gevangenisstraf opgelegd van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is een contactverbod met de medeverdachte opgelegd, dat dadelijk uitvoerbaar is. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gevorderd, omdat de verdachte tijdens de proeftijd een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/176652-19
Parketnummer vordering TUL VV: 10/661029-18
Datum uitspraak: 11 oktober 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] , ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad te Lelystad,
is niet verschenen.
Gemachtigd raadsvrouw mr. H. Yilmaz, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 oktober 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Pieters heeft gevorderd:
In de zaak met parketnummer 10/176652-19:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, locatiegebod (inclusief elektronisch toezicht gedurende maximaal één jaar), een contactverbod met de medeverdachte [naam medeverdachte] , een inspanningsverplichting om een zinvolle dagbesteding te krijgen en te houden, de verplichting om mee te werken aan diagnostisch onderzoek en eventueel daaruit voortvloeiende behandeling en de verplichting om zich te gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering.
In de zaak met parketnummer 10/661029-18:
- tenuitvoerlegging van drie maanden gevangenisstraf van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Het dossier biedt onvoldoende bewijs dat de personen op de camerabeelden hebben geprobeerd in te breken. Hooguit is sprake van vernieling. Er is ook geen bewijs dat de verdachte daarbij betrokken was. De ambtshalve herkenningen van de verbalisanten zijn hiervoor onvoldoende. Niet duidelijk is waar zij de verdachte van kennen. Daarnaast zijn de door de verbalisanten weergegeven specifieke kenmerken op de foto’s in het dossier niet goed waarneembaar.
4.1.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 24 juni 2019 omstreeks 00:50 uur ontving de aangever een melding dat het alarm van het kleine raam aan de voorzijde van de woning aan de [adres delict] was afgegaan. De aangever is vervolgens meteen naar de woning toegegaan en heeft daar gezien dat dit raam van de woning stuk was en dat in de woning een grote kei en glasscherven lagen.
Op beelden van een camera die naast de voordeur van deze woning hangt, is te zien dat vanaf ongeveer twintig minuten tot vlak vóór de hiervoor bedoelde melding twee mannen (man 1 en man 2) in de voortuin, op de oprit en bij de voordeur van de woning zijn geweest. Te zien is dat man 1 om 00:29:48 uur de oprit oploopt en via een trappetje naar de voordeur loopt. Bij de voordeur aangekomen haalt hij het T-shirt onder zijn bodywarmer vandaan en strekt zijn arm naar boven met het T-shirt over zijn vingers en wekt de indruk dat hij aanbelt. Daarna rent hij de oprit af. Om 00:31:19 uur loopt hij weer naar de voordeur en verricht hij de hiervoor beschreven handelingen nog een keer. Om 00:39:41 uur lopen man 1 en man 2 via de voortuin de oprit op en staan daar stil. Vervolgens kijken zij naar een raam en naar de voordeur en lopen vervolgens samen weg. Om 00:48:56 uur lopen beide mannen weer de voortuin in. Daarna zijn zij niet meer te zien. Een minuut later gaat het alarm van de woning af.
Poging tot inbraak
De rechtbank is van oordeel dat de handelingen van verdachte en zijn medeverdachte, zoals die op de camerabeelden zijn te zien, in combinatie met het tijdstip waarop deze plaatsvonden, te kwalificeren zijn als een begin van uitvoering van een inbraak in vereniging, omdat de gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm waren gericht op de voltooiing van dat misdrijf.
Herkenning
Man 1 is op basis van de camerabeelden door twee verbalisanten onafhankelijk van elkaar ambtshalve herkend als de verdachte. Verbalisant [naam agent 1] heeft de verdachte bij het bekijken van de bewegende beelden direct herkend aan zijn postuur, diverse gezichtskenmerken en manier van lopen. Verbalisant [naam agent 2] heeft de verdachte bij het bekijken van een still van de bewegende beelden van man 1 (de foto op pagina 16 van het dossier) herkend aan zijn postuur, gezichtskenmerken en houding. [naam agent 2] verklaart dat hij als wijkagent in het Oude Noorden de verdachte meermalen heeft aangehouden en bekeurd en veelvuldig met hem heeft gesproken om hem op het rechte pad te krijgen.
De rechtbank stelt op grond van eigen waarneming vast dat de still van de camerabeelden en daarmee ook de bewegende beelden van voldoende kwaliteit en voldoende duidelijk zijn om als basis voor herkenning te dienen. De zich eveneens in het dossier bevindende politiefoto van de verdachte (pagina 15) geeft de rechtbank daarnaast geen aanleiding om te twijfelen aan de herkenning door de verbalisanten.
Ook het gegeven dat de verbalisanten blijkens hun verklaringen de verdachte goed kennen, geeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de herkenning.
De juistheid van de herkenning van de verdachte door de verbalisanten wordt bovendien versterkt doordat de medeverdachte [naam medeverdachte] , die door drie verbalisanten onder wie opnieuw [naam agent 2] is herkend als man 2 op de camerabeelden, heeft verklaard dat hij inderdaad man 2 is en dat hij met een ander bij de woning is geweest, terwijl vaststaat dat de verdachte en de medeverdachte elkaar kennen en in het verleden meermalen op vergelijkbare wijze hebben ingebroken. De juistheid van de herkenning wordt eveneens versterkt doordat de verdachte eerder is veroordeeld voor woninginbraken die steeds op een vergelijkbare wijze als hier verliepen, namelijk door het gooien van een steen door een ruit (zie het proces-verbaal van bevindingen dat in het dossier op pagina 40-41 is opgenomen).
4.1.3.
Conclusie
Het bewijsverweer wordt verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 24 juni 2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om in een woning gelegen aan de [adres delict] , geld en/of goederen van hun gading, die toebehoorden aan [naam slachtoffer] , weg te nemen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak en inklimming, een steen door een raam van voornoemde woning heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en de maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf en de maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft, terwijl hij in een proeftijd liep van een veroordeling wegens het plegen van verscheidene woninginbraken, samen met een ander, met wie hij een contactverbod had vanwege voormelde woninginbraken, in de nachtelijke uren wederom geprobeerd in te breken in een woning door een steen door een raam te gooien. Een dergelijk delict kan naast financiële schade ook een gevoel van onveiligheid voor de bewoner(s) en omwonenden met zich brengen. De verdachte heeft zich hierbij enkel en alleen laten leiden door zijn eigen financiële gewin en heeft zich geen rekenschap gegeven van de nare gevolgen van een dergelijke poging tot inbraak voor de bewoner(s).
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 september 2019, waaruit blijkt dat de verdachte in het recente verleden (2017 en 2018) is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en daarvoor tevens in een proeftijd loopt.
7.3.2.
Rapportages
Ook is acht geslagen op de rapporten van Reclassering Nederland van 26 september 2018 en 24 juli 2019 die over de verdachte zijn opgemaakt. Deze rapportages houden kort gezegd het volgende in. Gelet op de uitgebreide justitiële documentatie gerelateerd aan de (nog) jonge leeftijd van de verdachte en het feit dat hij binnen drie maanden na zijn vrijlating opnieuw wegens eenzelfde soort feit met justitie in aanraking komt, wordt het risico op recidive hoog ingeschat. Zijn houding en sociaal netwerk lijken hierin risicofactoren te zijn. Positief is dat de verdachte uit zichzelf telkens contact legt met de forensisch psychiatrische polikliniek De Waag, al heeft het traject nog niet kunnen starten omdat het intakegesprek door toedoen van de verdachte telkens verschoven moest worden. De Waag heeft besloten om de verdachte nog één kans te geven.
7.4.
Conclusies
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Gelet op de jonge leeftijd van de verdachte, de risico’s op het gebied van houding en sociaal netwerk die door Reclassering Nederland worden gesignaleerd en het nog niet gestarte traject bij De Waag, acht de rechtbank begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk. De rechtbank zal om die reden een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Gelet op het feit dat de verdachte al langere tijd reclasseringstoezicht heeft en in zijn proeftijd en kort na zijn vrijlating weer is gerecidiveerd, acht de rechtbank een langere proeftijd dan de gebruikelijke twee jaren noodzakelijk.
De verdachte heeft zich door het eerder aan hem opgelegde contactverbod met zijn medeverdachte niet laten weerhouden met hem het hierboven bewezen verklaarde feit te plegen. De rechtbank houdt er daarom ernstig rekening mee dat de verdachte in de toekomst opnieuw een strafbaar feit pleegt indien hij contact houdt met zijn medeverdachte. Om die reden zal de rechtbank tevens de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen, inhoudende een contactverbod met zijn medeverdachte, en deze maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 19 juni 2018 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van verscheidene gevallen van diefstal in vereniging door middel van inklimming en/of gebruik van valse sleutels veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan een gedeelte groot zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 4 juli 2018 en duurt tot 3 juli 2020.
8.2.
Standpunt officier van justitie/Standpunt verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd het voorwaardelijk opgelegde strafdeel gedeeltelijk ten uitvoer te leggen, te weten drie van de opgelegde zes maanden. De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen.
8.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last slechts gedeeltelijk te geven.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 38v, 38w, 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 2 (twee) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 (drie) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland zolang en frequent als die reclasseringsinstelling dat noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich melden bij De Waag voor het stellen van een diagnose en zich aansluitend onder ambulante behandeling stellen voor problematiek voor zover die uit de te stellen diagnose volgt en de behandeling afronden, gedurende drie jaren na ingang van de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met De Waag verantwoord vindt;
de veroordeelde zal zich na ingang van de proeftijd bevinden op het verblijfadres [adres verdachte] te Rotterdam, op vooraf door de reclassering in overleg met de veroordeelde vastgestelde tijdstippen, afhankelijk van zijn dagbesteding. Daarbij heeft hij op doordeweekse dagen een aaneengesloten blok van 12 uur ter invulling van zijn dagbesteding. Indien hij geen dagbesteding heeft, heeft hij twee uur vrij te besteden. In het weekend heeft hij vier uur per dag vrij te besteden;
de veroordeelde zal ter controle van de onder 2 genoemde voorwaarde gebruik maken van het door Reclassering Nederland aangewezen technische hulpmiddel ter ondersteuning van het elektronisch toezicht, gedurende één jaar na ingang van de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
de veroordeelde zal zich inspannen om een zinvolle dagbesteding te krijgen en te houden;
de veroordeelde zal geen contact opnemen met zijn medeverdachte [naam medeverdachte] ;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
geeft aan Reclassering Nederland opdracht elektronisch toezicht te houden op de naleving van de onder nummer 3 genoemde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op
de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 2 (twee) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam medeverdachte] , gedurende 2 (twee) jaren na het onherroepelijk worden van dit vonnis;
bepaalt dat de maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 (twee) weken met een totale duur van ten hoogste zes (zes) maanden;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
gelast de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte, groot 3 (drie) maanden, van de bij vonnis van 19 juni 2018 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 oktober 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 juni 2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s)
voorgenomen misdrijf om omstreeks 00:50 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust
bestemde tijd in een woning gelegen aan de [adres delict] , geld en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [naam slachtoffer] ,
weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, een steen door een ruit/raam van voornoemde woning heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 juni 2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit/raam, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [naam slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.