Rechtbank Rotterdam
Parketnummer: 10/754516-18
Uitspraakdatum: 17 oktober 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Turkije) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
bijgestaan door mr. C.C. Polat, advocaat te Amsterdam.
Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17, 18, 20 en 24 september
en 17 oktober 2019.
Tenlastelegging
In de tenlastelegging heeft de officier van justitie de invoer van een hoeveelheid cocaïne en de voorbereidingshandelingen voor - onder meer - invoer van diezelfde hoeveelheid cocaïne cumulatief ten laste gelegd. In haar requisitoir heeft de officier van justitie in de onderbouwing van haar bewezenverklaring geen onderscheid gemaakt tussen de invoer en de voorbereiding. In feite ging het requisitoir bijna in het geheel alleen in op de invoer van een hoeveelheid cocaïne.
Op de vraag van de rechtbank tijdens de zitting of misschien bedoeld was de invoer primair en de voorbereiding subsidiair ten laste te leggen, antwoordde de officier van justitie dat het openbaar ministerie een principiële keuze had gemaakt om de feiten cumulatief ten laste te leggen. Haar requisitoir moest ook op die manier worden gezien. Bij die stand van zaken zal de rechtbank de feiten op de tenlastelegging dan ook als cumulatief ten laste gelegd begrijpen.
Een en ander neemt niet weg dat de rechtbank zich op de zitting heeft afgevraagd maar ook in dit vonnis nadrukkelijk afvraagt wat de toegevoegde waarde van deze wijze van ten laste leggen is. Temeer wanneer daarbij de (feitelijke) uitwerking van de voorbereidingshandelingen in de tenlastelegging wordt beschouwd tegen de achtergrond van het dossier, het onderzoek op de zitting en de nieuwe samenloopregels die de Hoge Raad kortgeleden uiteen heeft gezet. De officier van justitie heeft bij de feitelijke uitwerking van de voorbereidingshandelingen bijna allemaal handelingen opgenomen die zien op de invoer van dezelfde hoeveelheid cocaïne. Deze handelingen heeft zij telkens gescheiden met de woorden ‘en/of’. Met deze wijze van ten laste leggen, heeft de officier van justitie in het midden gelaten of zij uit is op een veroordeling van één van deze feitelijke gedragingen of van meerdere en heeft zij het aan de rechtbank gelaten of deze (verschillende) voorbereidingshandelingen als cumulatief of als alternatief moeten worden gelezen. De rechtbank heeft ervoor gekozen slechts die voorbereidingshandelingen te beoordelen die in direct verband kunnen worden gebracht met de verdachte. De andere handelingen heeft de rechtbank (als zijnde alternatief ten laste gelegd) ter zijde gelaten.
In bijlage I wordt de tekst van de tenlastelegging weergegeven. Cursief zijn die voorbereidingshandelingen weergegeven die door de rechtbank als alternatief ten laste gelegd bij de verdere beoordeling buiten beschouwing zijn gelaten.
Eis officier van justitie
De officieren van justitie mr. A.M. Dingley en mr. M.D. Hes hebben gevorderd:
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek van voorarrest.
Waardering van het bewijs
Standpunt verdediging
De verdachte wist niet dat er cocaïne werd vervoerd in de container. Er is geen bewijs dat er sprake was van opzet bij de verdachte op de invoer van drugs of voorbereidingshandelingen daarvan. Subsidiair is er daarnaast geen sprake van medeplegen. De bijdrage van de verdachte is van onvoldoende gewicht om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten. De verdachte dient daarom van beide feiten te worden vrijgesproken.
Beoordeling
Op 17 augustus 2018 komt in Nederland een container vanuit de Dominicaanse Republiek aan in de haven van Rotterdam. In die container zit naast een lading ananassen +/- 14 kilo cocaïne verborgen. De cocaïne wordt door de politie inbeslaggenomen en er worden dummypakketten en een kleine hoeveelheid cocaïne in de container teruggeplaatst. De container wordt van Rotterdam naar Amsterdam getransporteerd. In Amsterdam is de container door medeverdachten uitgepakt. Eén van de medeverdachten, [naam medeverdachte 1] , loopt met een zwarte tas vanuit de container naar een Audi, zet deze tas in de achterbak van de auto en rijdt weg. Wanneer [naam medeverdachte 1] kort daarna wordt aangehouden als bijrijder van de Audi, worden in de tas in de achterbak van de auto de dummypakketten en de hoeveelheid cocaïne aangetroffen.
Voor een veroordeling voor medeplegen moet er sprake zijn van dubbel opzet. Dat wil zeggen opzet op de onderlinge samenwerking en opzet op de verwezenlijking van het grondfeit, in dit geval (voorbereidingshandelingen van) de invoer van cocaïne.
Opzet op de samenwerking
Vast staat dat de verdachte betrokken was bij de invoer van voornoemde container waarin de cocaïne is aangetroffen. Dat verklaart hij zelf ook. Hij was naar eigen zeggen benaderd door een man die hij [bijnaam medeverdachte 2] noemt - naar later blijkt: de medeverdachte [naam medeverdachte 2] - om te helpen met het ‘papierwerk’ aangaande twee containers met ananassen die waren verzonden met [naam bedrijf] als geadresseerde. De verdachte verklaart daarover bij de politie dat hij bang en geshockeerd was dat iets wat niet was besteld bij een bedrijf binnenkomt dat al een jaar lang niet actief was. Desondanks hielp hij [naam medeverdachte 2] met zijn verzoek. Dat hield in elk geval in het veranderen van de ontvanger van het bedrijf [naam bedrijf] naar de firma van medeverdachte [naam medeverdachte 3] . Daartoe heeft de verdachte contact gehad met medeverdachte [naam medeverdachte 2] , medeverdachte [naam medeverdachte 4] en de rederij, [naam rederij] . Hij was ook aanwezig bij het tekenen van de overdrachtspapieren daartoe. Verder regelde hij de vervoerder voor de container, [naam vervoerder] , en was er sprake van veelvuldige (telefonisch) contact met de medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] , die beiden bij het uitladen van de betreffende container betrokken zijn geweest. Voor dit alles kreeg de verdachte € 3.000 betaald.
De verdachte had daarom opzet op de onderlinge samenwerking.
Opzet op het grondfeit
De vraag die dan resteert is of de verdachte opzet had op het onderliggende misdrijf: de (voorbereidingshandelingen van) invoer van cocaïne.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het voorkomt dat bij het transport van tropisch fruit uit Zuid en Midden-Amerika drugs worden meegesmokkeld. Naar eigen verklaring van de verdachte ter terechtzitting kreeg hij het vermoeden dat er iets niet in orde was met de container toen de bestemming van de container werd gewijzigd van Bleiswijk naar [plaats delict] in Amsterdam. Hij was op dat moment uit angst niet naar de politie gegaan. In het dossier bevindt zich een tapgesprek van 3 september 2018 tussen de verdachte en de vervoerder waarin besproken wordt dat de container in Amsterdam afgezet kon worden.
Gelet op het voorgaande heeft de verdachte in elk geval vanaf 3 september 2018 willens en wetens bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er drugs in de container zat. Hij heeft zich daarna niet gedistantieerd van het transport. In tegendeel, hij blijft daarbij betrokken: hij bespreekt met de vervoerder het afleveren van de container in Amsterdam en op 6 september 2018 is hij ook op [plaats delict] aanwezig als de container daar wordt afgeleverd.
De verdachte had daarom voorwaardelijk opzet op de invoer van de cocaïne.
De verweren worden verworpen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 17 augustus 2018 tot en met 6 september
2018 te Rotterdam en Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij in de periode van 3 augustus 2018
tot en met 6 september 2018 in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het vervoeren en binnen het grondgebied van
Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of
te bevorderen,
- anderen gelegenheid en middelen en inlichtingen
tot het plegen van dat feit heeft verschaf
t,
hebbende verdachte en/of zijn, verdachtes, mededaders
- een overwijzingsverklaring met betrekking tot de overdracht van de container
van de firma [naam bedrijf] naar de firma [naam medeverdachte 3] laten
ondertekenen, en/of
- contact onderhouden met de rederij enhet verdere transport van die container in
Nederland geregeld , en- met één of meer mededader(s) ontmoetingen gehad en contacten onderhouden over het afleveren en/of
vervoeren van die container
, en- een mededader geld in het vooruitzicht gesteld, en- die container laten vervoeren naar/nabij een loods gelegen aan [adres delict]
te Amsterdam.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid feiten
De bewezen feiten leveren op:
Feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod,
Feit 2:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en te bevorderen, gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.
Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering straf
De verdachte is bezig geweest met de (verlengde) invoer van een hoeveelheid cocaïne en de voorbereiding hiervan. Aannemelijk is geworden dat hij samen met anderen 14 kilo cocaïne, verborgen in een container met ananassen, heeft verscheept vanuit de Dominicaanse Republiek naar Nederland. Hij speelde daarbij een niet ondergeschikte rol in het verzorgen van de logistieke uitvoering van het transport.
In de wereld wordt Nederland gezien als drugs transit/traffic land met alle negatieve (diplomatieke en economische) gevolgen van dien. De verdachte heeft dit beeld met zijn handelen bevestigd. Gezien de hoeveelheid ingevoerde cocaïne, moet deze bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De handel in verdovende middelen vormt een bedreiging voor de volksgezondheid. Bovendien versterkt het de geweldsspiraal die met deze handel in binnen- en buitenland gepaard gaat. De verdachte heeft zich van deze maatschappelijke gevolgen niets aangetrokken en slechts oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
Bij de invoer van een dergelijke hoeveelheid cocaïne en de rol die de verdachte hierin heeft gehad, past oplegging van een langdurige gevangenisstraf. Voor het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij uitspraken in soortgelijke zaken en gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zo heeft de rechtbank er kennis van genomen dat de verdachte in de voorafgaande vijf jaar niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport van 23 april 2019 dat Reclassering Nederland over de verdachte heeft opgesteld. Uit dit rapport blijkt dat de reclassering het risico op recidive binnen 2 jaar als gemiddeld/hoog inschat.
De handelingen van de verdachte die zijn bewezenverklaard onder feit 2 hebben in de straftoemeting geen rol gespeeld. De handelingen hebben plaatsgevonden in een eendaadse samenloop tussen de onder 1 bewezen verklaarde invoer en de onder 2 bewezen verklaarde voorbereidingshandelingen en leggen daarom geen gewicht in de schaal.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en de hieronder besproken verbeurdverklaring passend en op haar plaats. De proeftijd heeft tot doel de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit.
In beslag genomen voorwerpen
De onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten twee mobiele telefoons, zullen verbeurd worden verklaard. De voorwerpen behoren de verdachte toe en de bewezen feiten zijn met behulp van deze voorwerpen begaan.