Rechtbank Rotterdam
Parketnummer: 10/750385-18
Uitspraakdatum: 17 oktober 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Albanië) op [geborotedatum verdachte] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel,
bijgestaan door mr. M.L. van Gessel, advocaat te Amsterdam.
Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17, 18, 20, 24 september 2019 en
17 oktober 2019.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Eis officier van justitie
De officieren van justitie mr. A.M. Dingley en mr. M.D. Hes hebben gevorderd:
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van voorarrest.
Waardering van het bewijs
Standpunt officier van justitie
Er is voldoende wettig en overtuigend bewijs van de ten laste gelegde feiten. De verdachte is aanwezig in de container tijdens het lossen van de ananassen en het uithalen van de cocaïne, zo verklaarde hij bij de politie. Op de zitting heeft hij verklaard de hele tijd in de auto te hebben gezeten. Die verklaringen zijn tegenstrijdig en inconsistent. Hij heeft daarnaast geen verklaring gegeven omtrent zijn verblijf in Nederland.
Vrijspraak opzet op de invoer en vrijspraak voorbereidingshandelingen
De verdachte heeft met anderen ’s avonds een container met ananassen helpen uitladen bij een wasserette waar geen koelruimte voor dat fruit aanwezig was. Hoewel deze omstandigheden te denken geven, is er geen direct bewijs waaruit blijkt dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in de container. Bovendien is de verdachte enkele minuten voordat de tas met drugs de container uit werd gedragen, buiten in een auto gestapt. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte in de container (terug) was op het moment dat de drugs in de tas werd gedaan. Bij deze stand van zaken bestaat er ruimte voor de mogelijkheid dat voor de invoer van de cocaïne gebruik is gemaakt van de hulp van verdachte, zonder dat hij hiervan op de hoogte was. Er is daarom onvoldoende bewijs dat de verdachte wist dat er cocaïne in de container werd vervoerd en dus is er geen sprake van (voorwaardelijke) opzet op het medeplegen van (voorbereidingshandelingen van) de invoer van cocaïne. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de aan hem onder 1 primair ten laste gelegde opzetvariant en de hem onder 2 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen. Wel kan de overtredingsvariant voor de invoer worden bewezen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 17 augustus 2018 tot en met 6 september 2018 te Rotterdam en Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid feit
Het bewezen feit levert op:
medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.
Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering straf
De verdachte valt een strafrechtelijk verwijt te maken bij de invoer van 14 kilo cocaïne die in een container met ananassen vanuit de Dominicaanse Republiek naar Nederland is verscheept. Dat verwijt is van andere orde dan het verwijt bij de medeverdachten, omdat de verdachte niet wordt tegengeworpen dat hij met opzet de cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte wordt - kort gezegd - het verwijt gemaakt dat hij samen met anderen onder verdachte omstandigheden een container heeft helpen uitladen.
In de wereld wordt Nederland gezien als drugs transit/traffic land met alle negatieve (diplomatieke en economische) gevolgen van dien. Gezien de hoeveelheid ingevoerde cocaïne, moet deze bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De handel in verdovende middelen vormt een bedreiging voor de volksgezondheid. Bovendien versterkt het de geweldsspiraal die met deze handel in binnen- en buitenland gepaard gaat.
Voor het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij uitspraken in soortgelijke zaken en gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zo heeft de rechtbank er kennis van genomen dat de verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Dit weegt in het nadeel van de verdachte.
Alles afwegend, acht de rechtbank een voorwaardelijke hechtenis van drie maanden passend en geboden, met een proeftijd van twee jaar. Deze proeftijd heeft als doel de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit.
In beslag genomen voorwerp
Het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een BlackBerry, zal verbeurd worden verklaard. Het voorwerp behoort de verdachte toe en het bewezen feit is met behulp van dit voorwerp begaan.