ECLI:NL:RBROT:2019:8417

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Zaaknummer
C/10/578593 / JE RK 19-2321
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag van ouders over minderjarige na schorsing

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 oktober 2019 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over hun pasgeboren kind, [naam kind 1]. De rechtbank concludeert dat, ondanks het ontbreken van investeringen in de relatie tussen de ouders en het kind, het duidelijk is dat hereniging niet mogelijk is en niet in het belang van de minderjarige. De ouders zijn niet in staat tot verantwoord opvoederschap, wat leidt tot de toewijzing van het verzoek tot beëindiging van het gezag.

De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 22 juli 2019 een verzoek ingediend om het gezag van de ouders te beëindigen, waarbij werd opgemerkt dat de ouders een cognitieve beperking hebben en dat hun gezag over andere kinderen eerder was beëindigd. De rechtbank heeft de zaak op 19 september 2019 behandeld, waarbij de ouders en vertegenwoordigers van de Raad aanwezig waren. De ouders hebben verzocht om afwijzing van het verzoek, maar de rechtbank oordeelt dat de ouders onvoldoende pedagogische vaardigheden hebben en dat de ontwikkeling van [naam kind 1] ernstig wordt bedreigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders, ondanks hun betrokkenheid, niet in staat zijn om de noodzakelijke opvoedingsverantwoordelijkheid te dragen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de ouders niet in staat zijn om op sociaal-emotioneel gebied aan te sluiten bij de behoeften van hun kinderen. Gezien de langdurige hulpverleningsgeschiedenis en de beperkte leerbaarheid van de ouders, is een succesvolle terugplaatsing van [naam kind 1] naar de ouders geen reële optie. De rechtbank heeft daarom besloten om de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als voogdes aan te stellen.

De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad en kan binnen drie maanden na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten door de verzoekers of andere belanghebbenden.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/578593 / JE RK 19-2321
datum uitspraak: 10 oktober 2019

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag na schorsing

in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht, hierna te noemen
de Raad,
gevestigd te Rotterdam,
betreffende
[naam kind 1], geboren op [geboortedatum kind] 2019 te Rotterdam, hierna te noemen [naam kind 1] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder ] , hierna te noemen de moeder,

wonende op een bij de Raad bekend adres.

[naam vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoek met bijlagen van de Raad van 22 juli 2019, ingekomen bij de griffie op 22 juli 2019.
Op 19 september 2019 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de ouders bijgestaan door mr. M.P. Kloppenburg, advocaat te Rotterdam,
- dhr. [naam vertegenwoordiger] , zittingsvertegenwoordiger van de Raad,
- mw. [naam vertegenwoordigster 1] en mw. [naam vertegenwoordigster 2] , vertegenwoordigsters van de gecertificeerde
instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna te
noemen de GI).

De feiten

Bij beschikking van deze rechtbank van 13 augustus 2019 is zijn de ouders in de uitoefening van hun gezag over - de toen nog ongeboren - [naam kind 1] geschorst en heeft de rechtbank op grond van artikel 1:268, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, de GI belast met de voorlopige voogdij over - de toen nog ongeboren - [naam kind 1] .

Het verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogdes over [naam kind 1] te benoemen.
Ter zitting heeft de Raad het verzoek als volgt toegelicht.
De ouders hebben een cognitieve beperking. De ouders hebben nog drie andere kinderen. Het gezag van de ouders over deze kinderen is begin dit jaar door de rechtbank beëindigd. Het hof heeft deze beslissing in april 2019 bevestigd. Er is sprake van een lange hulpverleningsgeschiedenis in het gezin, ook in het kader van een ondertoezichtstelling van de andere kinderen, maar dit heeft geen verandering teweeg gebracht. Vorig jaar is er een uitgebreid onderzoek door het NIFP verricht. Uit dit onderzoek blijkt onder meer dat de ouders niet voldoende leerbaar zijn. De ouders zijn weliswaar lief en betrokken, maar beschikken over onvoldoende pedagogische vaardigheden om de kinderen op te voeden. Het onderzoek van het NIFP heeft zich weliswaar niet ook gericht op [naam kind 1] , maar is wel recent genoeg om in deze zaak te kunnen betrekken. Een van de andere kinderen van de ouders, dat wel in het onderzoek betrokken was, was destijds ook een baby. Het onderzoek zag dus op eenzelfde gezinssituatie. De Raad heeft ervoor gekozen om eerst het verzoek te doen voor schorsing van het gezag en daarna het beëindigen van het gezag, opdat er direct vanaf de geboorte van [naam kind 1] duidelijkheid was voor alle betrokkenen. [naam kind 1] verblijft op dit moment in pleeggezin bij wie haar broer [naam kind 2] ook verblijft.

De standpunten

De GI
De GI heeft ter zitting aangegeven dat zij het verzoek van de Raad onderschrijft. De ouders zijn betrokken bij hun kinderen, maar het ontbreekt hun aan pedagogische mogelijkheden en vaardigheden. De ouders werken goed mee aan de praktische hulpverlening. Zij houden zich aan afspraken. Het ontbreekt hun echter aan inzicht. Zij zijn niet leerbaar en er worden geen stappen gezet. [naam kind 1] verblijft thans in hetzelfde pleeggezin als [naam kind 2] . Haar ontwikkeling verloopt goed. Er loopt nog een onderzoek naar een eventuele netwerkplaatsing bij de zus van de vader. De ouders blijven waar mogelijk betrokken.
De ouders
De ouders hebben ter zitting verzocht het verzoek van de Raad af te wijzen.
Het verzoek van de Raad is gebaseerd op een NIFP-rapport dat in het kader van een andere zaak is uitgebracht. Uit dat rapport kwam naar voren dat de ouders onvoldoende pedagogische vaardigheden hebben, met name op emotioneel gebied. Het totaalplaatje zag er ten tijde van het opmaken van dat rapport inderdaad niet goed uit. De vader had agressieproblemen, er waren financiële problemen en er was sprake van een instabiele thuissituatie. Dat is inmiddels helemaal anders. De ouders hebben op al die punten een forse verbetering laten zien. De vader heeft therapie bij het Dok gevolgd. De woning van ouders is in een perfecte staat en er is ook een babykamer voor [naam kind 1] gereedgemaakt. De ouders staan onder bewind en de schuldsanering gaat binnenkort van start. De ouders krijgen hulpverlening van Gemiva en komen alle afspraken na. Als de ouders deze positieve ontwikkeling ten tijde van het NIFP onderzoek hadden laten zien, was er mogelijk sprake geweest van een andere uitkomst. De huidige situatie verschilt ook ten opzichte van toen omdat het destijds om de zorg van drie kleine kinderen ging, thans gaat het om de zorg van een kind. Uit het rapport komen zoals gezegd met name zorgen naar voren op het gebied van emotionele beschikbaarheid. [naam kind 1] is echter nog een baby, voor wie op dit moment de fysieke veiligheid voorop staat. De vader is absoluut bereidwillig om mee te werken aan intensieve hulpverlening. Hij wil wel het gevoel hebben dat er naar hem geluisterd wordt.
De moeder betreurt dat de ouders niet eens de kans krijgen om te laten zien dat zij voor [naam kind 1] kunnen zorgen. Zij is kort na de geboorte van de ouders afgenomen en zij zien haar nu slechts 1 keer per 3 weken. Dit is te weinig om een band met haar op te bouwen en om zich als ouders te kunnen bewijzen.
De ouders hebben subsidiair verzocht een nieuw (verkort) onderzoek te laten uitvoeren, bijvoorbeeld door het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (hierna het KSCD), waarbij de huidige situatie van de ouders wordt onderzocht. In het geval [naam kind 1] niet thuis kan wonen, geven de ouders de voorkeur aan een netwerkplaatsing.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank overweegt voorts dat beëindiging van het gezag mogelijk is zonder voorafgaande ondertoezichtstelling en volgens de wetgever ook vanaf de geboorte van een kind (Kamerstukken II 2008/09, 32015, 3, p.12) in situaties waarin het al bij aanvang van het kinderbeschermingstraject duidelijk is dat de ouder niet in staat zal zijn de opvoedingsverantwoordelijkheid binnen een voor de minderjarige aanvaardbare termijn op zich te nemen. In de memorie van toelichting wordt in dit kader ook de situatie benoemd dat ouders evident niet in staat zijn tot verantwoord opvoederschap.
Uit de rapportage van de Raad en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is voldoende gebleken dat [naam kind 1] ernstig wordt bedreigd in haar ontwikkeling, dat de ouders niet in staat zijn binnen de voor [naam kind 1] aanvaarbare termijn de opvoedingsverantwoordelijkheid op zich te nemen en dat de verzochte gezagsbeëindiging ook in het belang van [naam kind 1] is om haar toekomstperspectief en verdere ontwikkeling veilig te stellen.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[naam kind 1] heeft als kwetsbare pasgeborene naast basale zorg en fysieke veiligheid een voorspelbare en gestructureerde opvoedingsomgeving nodig waarin er duidelijkheid, structuur en rust wordt geboden en waarin op adequate, sensitieve en responsieve wijze op haar specifieke ontwikkelingsbehoeften wordt ingespeeld. Voorts heeft zij opvoeders nodig die haar algehele ontwikkeling stimuleren en indien nodig tijdig passende hulpverlening en/of behandeling inzetten. De ouders worden daartoe onvoldoende in staat geacht. Naast [naam kind 1] hebben de ouders nog drie oudere kinderen, te weten [naam kind 3] , [naam kind 4] en [naam kind 2] . Het gezag van de ouders over [naam kind 3] , [naam kind 4] en [naam kind 2] is door de rechtbank op 4 januari 2019 beëindigd en dit is in hoger beroep op 10 april 2019 door het hof bekrachtigd. Uit het in het raadsonderzoek aangehaalde forensisch psychologisch onderzoek van 5 maart 2018 is naar voren gekomen dat de kern van het probleem ligt bij het onvermogen van de ouders om aan te sluiten bij de kinderen op sociaal-emotioneel gebied. De ouders zijn niet in staat om te zien wat de kinderen aan emotionele veiligheid nodig hebben. De ouders hebben onvoldoende aandacht en oog voor de signalen die de kinderen afgeven en kunnen onvoldoende aansluiten bij de behoeften van ieder kind op zich. De ouders hebben ondanks de ingezette - langdurige - hulpverlening niet laten zien dat zij stappen kunnen maken in het verbeteren van hun pedagogische en affectieve vaardigheden. In die zin is hun leerbaarheid beperkt.
Ondanks het feit dat voornoemd onderzoek niet in het kader van onderhavige zaak is uitgebracht en niet ook ziet op [naam kind 1] , acht de rechtbank gelet op de recente datum ervan en de geschetste kern van het probleem - te weten het onvermogen van deze verstandelijk beperkte ouders om op verantwoorde wijze voor jonge kinderen te zorgen - de conclusies van dat onderzoek relevant en bruikbaar in onderhavige procedure. Naar het oordeel van de rechtbank is het immers als irreëel te beschouwen dat de geschetste persoonlijke problematiek van de ouders, die begin van dit jaar – ook in hoger beroep - tot gezagsbeëindiging ten aanzien van de drie andere kinderen van de ouders heeft geleid, sindsdien wezenlijk veranderd zou zijn. En weliswaar hebben de ouders gelijk als zij zeggen dat uit het raadsrapport volgt dat zij praktische zaken goed hebben geregeld en dat zij afspraken goed nakomen, maar daarmee is geen wezenlijk afbreuk gedaan aan de conclusie van het NIFP dat ouders onvoldoende in staat zijn om op sociaal-emotioneel gebied aan te sluiten bij de kinderen.
Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat ondanks het feit dat er niet is geïnvesteerd in de relatie tussen de ouders en [naam kind 1] om een terugplaatsing te bewerkstelligen, thans voldoende duidelijk is dat hereniging niet mogelijk is en niet in het belang van [naam kind 1] . De rechtbank is van oordeel dat ouders evident niet in staat zijn tot verantwoord opvoederschap ten aanzien van [naam kind 1] . De rechtbank zal derhalve het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen.
De raadsman heeft namens de ouders subsidiair om aanhouding van de zaak verzocht teneinde in het licht van de huidige positieve ontwikkelingen van de ouders een verkort onderzoek naar de opvoedingsvaardigheden van de ouders te laten verrichten, bij voorkeur door het KSCD. De rechtbank ziet op grond van het hiervoor overwogene geen aanleiding om de zaak aan te houden teneinde nader onderzoek te laten verrichten. Gelet op de aard en langdurigheid van de problematiek van de ouders, de uitgebreide hulpverleningsgeschiedenis en hun beperkte leerbaarheid is een succesvolle terugplaatsing van [naam kind 1] naar de ouders geen reële optie. Nader onderzoek zou slechts tot voortdurende onduidelijkheid en onzekerheid voor alle betrokkenen leiden.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [naam kind 1] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over haar te benoemen. De voorgestelde voogdes heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij.
De rechtbank hoopt dat, nu duidelijk is dat ook [naam kind 1] , net als [naam kind 2] , [naam kind 4] en [naam kind 3] , niet bij de ouders kan wonen, de ouders zich kunnen neerleggen bij deze situatie en dat zij zich volledig kunnen gaan richten op de invulling van de bezoekregeling met [naam kind 1] en hun rol van ouders op afstand. Zij zullen altijd de ouders van [naam kind 1] blijven en in die hoedanigheid een belangrijke rol in haar leven vervullen.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van
[naam vader], geboren [geboortedatum vader] te [geboorteplaats vader] en
[naam moeder ], geboren [geboortedatum moeder] te [geboorteplaats moeder] over [naam kind 1] ;
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarige de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering gevestigd te Amsterdam;
wijst het meer of anders verzochte af;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, voorzitter, tevens kinderrechter en mrs. J. de Gans en S. Jordaan, rechters in tegenwoordigheid van mr. V.A. Versloot als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.