ECLI:NL:RBROT:2019:8414

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Zaaknummer
10/086407-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en poging zware mishandeling met mes tijdens confrontatie op scooter

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 oktober 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging doodslag en poging zware mishandeling. De verdachte werd ervan beschuldigd op 7 april 2019 in Vlaardingen de aangever met een mes te hebben verwond tijdens een confrontatie. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van de aangever, maar dat de verdachte wel bewust de aanmerkelijke kans op zwaar letsel had aanvaard. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte de aangever met een mes had gesneden, wat leidde tot verwondingen aan de bovenarm en rug van de aangever. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en legde een schadevergoeding op aan de benadeelde partij. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, die nog steeds last had van angst en nachtmerries als gevolg van de aanval.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/086407-19
Datum uitspraak: 2 oktober 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaaktegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. Ö Saki, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 september 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Pieters heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde (poging doodslag);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Het primair tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen. De verdachte heeft, door met een mes slaande en zwaaiende bewegingen te maken willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever in vitale delen van het licham werd geraakt en zou komen te overlijden. Hij heeft die aanmerkelijke kans bewust aanvaard en het mogelijke gevolg op de koop toegenomen.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde poging doodslag dan wel toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Primair omdat in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is van enige betrokkenheid van de verdachte, subsidiair omdat het opzet, ook in voorwaardelijke zin, op de dood van de aangever dan wel op het toebrengen van lichamelijk letsel ontbreekt.
4.1.3.
Beoordeling
Vast staat dat de aangever op 7 april 2019, terwijl hij bij een vriend achterop de scooter zat, door twee personen in een auto is klemgereden. Tevens staat vast dat één van die twee personen uit de auto is gestapt, achter de aangever (die op dat moment nog achterop de scooter zat) is aangerend en de aangever met een mes heeft gesneden, waarbij de aangever gewond is geraakt. De aangever heeft direct, en met stellige zekerheid, de verdachte aangewezen als de dader. Ook getuige [naam getuige] , bij wie de aangever achterop de scooter zat, heeft de verdachte aangewezen als de dader.
De verdachte heeft iedere betrokkenheid bij het steekincident ontkend en heeft zich bij de politieverhoren steevast beroepen op zijn zwijgrecht. De verdachte heeft op de zitting voor het eerst een – uiterst summiere – reactie gegeven op de tegen hem ingebrachte beschuldiging. Zijn verklaring houdt in dat hij door zijn broer is opgehaald van het feest en dat zij samen rechtstreeks naar huis zijn gereden. Zijn broer en ouders zouden dat kunnen bevestigen.
Dit door de verdachte geschetste alternatieve scenario beoordeelt de rechtbank als ongeloofwaardig. Niet valt immers in te zien waarom de verdachte daar ruim vijf maanden mee heeft gewacht, terwijl hij naar eigen zeggen al die tijd onschuldig heeft vast gezeten. Bovendien heeft hij bij de rechter-commissaris, bij de raadkamer gevangenhouding en bij de pro forma behandeling van zijn zaak op 18 juli 2019 voldoende gelegenheid had om zijn verhaal te doen en met concrete aanknopingspunten te komen waarnaar het openbaar ministerie nader onderzoek had kunnen doen. Dat heeft hij echter nagelaten. In dit stadium, waarbij de verdachte reeds vijf maanden in voorlopige hechtenis heeft verbleven en alle bewijsmiddelen reeds bekend zijn, is het niet meer aan de orde hiernaar onderzoek te doen verrichten. Het voorwaardelijke verzoek van de verdediging tot het horen van de broer en de ouders van de verdachte wordt dan ook afgewezen.
Op basis van de verklaringen van de aangever en getuige [naam getuige] acht de rechtbank bewezen dat het de verdachte is die de aangever met een mes heeft gesneden. Dat leidt tot de vraag hoe die gedraging moet worden gekwalificeerd.
Poging doodslag / poging zware mishandeling?
Uit de verklaringen van de aangever en getuige [naam getuige] volgt dat de verdachte met een mes achter de aangever is aangerend, terwijl die achterop een scooter zat, en dat hij zwaaiende bewegingen / snijbewegen maakte met een mes in de richting van de aangever. De verdachte heeft de aangever hierbij ook geraakt, waardoor de aangever een verwonding op zijn linkerbovenarm en links onder aan zijn rug heeft opgelopen. Als gevolg hiervan is hij onwel geworden en is hij naar het ziekenhuis gebracht. Er was een aanzienlijk aantal (12) hechtingen nodig om de wond in zijn rug te hechten.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de aangever. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg, in dit geval de dood van aangever, heeft aanvaard. Dergelijke gedragingen van de verdachte kunnen niet worden vastgesteld. Zo kan niets worden vastgesteld omtrent de aard en grootte van het mes en onvoldoende omtrent de precieze bewegingen die de verdachte met het mes heeft gemaakt en de richting en afstand ten opzichte van de aangever.
Anders ligt dat met betrekking tot het gevolg van zwaar lichamelijk letsel. Door te handelen als hij heeft gedaan, heeft de verdachte wel bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever als gevolg daarvan zwaar letsel zou oplopen. De rechtbank baseert dit oordeel op het ongecontroleerd zwaaien met een mes in de richting van aangever, waarbij de medische letsel verklaring met betrekking tot het hierdoor ontstaan letsel het navolgende bevat:
De locatie van de wond op de rug wordt beschreven ter hoogte van de lnker nier, wat betekent dat een diepere verwonding (meerdere centimeters) de nier of bijvoorbeeld de nierslagader had kunnen raken. In de bovenarm lopen diverse grotere bloedvaten en zenuwen op een diepte van centimeters, welke derhalve bij een diepere verwonding geraakt hadden kunnen worden.
4.1.4.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd de aangever zwaar te mishandelen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiaire ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 7 april 2019 te Vlaardingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer]
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met een mes, heeft gesneden in de bovenarm en rug, van die [naam slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluit.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft na afloop van een feestje waar hij en het slachtofer waren, getracht om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Hij is na afloop van het feest in een auto achter het slachtoffer, die op een scooter zat, aangereden. Om de scooter tot stoppen te dwingen, heeft hij die met zijn auto klem gereden en toen dit uiteindelijk lukte, is hij uitgestapt en achter de scooter aan gerend. Daarbij heeft hij met een mes zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van het slachtoffer, waarbij hij de arm en de rug van het slachtoffer heeft geraakt. Dat het niet tot zwaar letsel heeft geleid is een gelukkig toeval.
Dit gewelddadige, intimiderende en brutale feit, gepleegd op de openbare weg, is zeer bedreigend en versterkt gevoelens van angst en onveiligheid. Niet alleen bij het slachtoffer, maar ook bij de maatschappij in het algemeen doordat mensen direct of indirect geconfronteerd worden met dit soort ernstige feiten. Het slachtoffer is nog steeds angstig en heeft last van nachtmerries. Zijn sociaal leven staat op een laag pitje. De verdachte heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met wat zijn handelen teweeg kon brengen bij het slachtoffer. De verdachte heeft zich laten leiden door zijn emoties en zijn handelen was zodanig doelgericht dat het alle schijn heeft van een wraakactie vanwege een eerder incident tussen de verdachte en het slachtoffer. Dit alles, maar ook de omstandigheid dat verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen, neemt de rechtbank de verdachte zeer kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 juli 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport betreffende de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 april 2019. Reclassering heeft geen zorgen over de leefgebieden van de verdachte en ziet ook geen mogelijkheden voor toezicht in een dwingend strafrechtelijk kader. Wel wordt in het kader van bescherming van het slachtoffer een contact- en locatieverbod geadviseerd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf acht geslagen op de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank houdt in het voordeel van de verdachte rekening met zijn nog jeugdige leeftijd. De rechtbank zal een aanzienlijk deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er vooral toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast vindt de rechtbank een contactverbod met de aangever aangewezen en zal zij dat als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de straf verbinden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.457,62 aan materiële schade en een vergoeding van € 10.000,- aan immateriële schade.
De benadeelde partij vordert ook dat aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd en dat de verdachte wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt.
8.1.
Standpunt verdediging
De vordering dient primair te worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak, subsidiair dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in het deel van de vordering dat ziet op het eigen risico, kleding en schoeisel. Dit is namelijk onvoldoende met verifieerbare stukken onderbouwd
.Voorts dient de gevorderde immateriële schade te worden gematigd, omdat in vergelijkbare zaken gewoonlijk lagere bedragen worden toegewezen.
8.2.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen, met uitzondering van het eigen risico omdat dat onvoldoende is onderbouwd.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, ook rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van het meerdere.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 7 april 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot, op grond van het Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven per 1 mei 2018, op € 461,- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.582,62, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zes (6) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zich onthouden van elke vorm van direct of indirect contact met [naam slachtoffer] ( [geboorteplaats slachtoffer] , [geboortedatum slachtoffer] );
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 3.582,62 (zegge: drieduizend vijfhonderdtweeentachtig euro en tweeenzestig eurocent), bestaande uit € 1.082,62 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 461,-, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 3.582,62 (zegge: drieduizend vijfhonderdtweeentachtig euro en tweeenzestig eurocent, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 april 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 3.582,62 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
45 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 oktober 2019.
Verklaart de oudste rechter buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 7 april 2019 te Vlaardingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken/gesneden in de bovenarm en/of rug, althans het lichaam, van die [naam slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.