ECLI:NL:RBROT:2019:8395

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
C/10/540818 / HA ZA 17-1181
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis over overkreditering en rentepercentage hypothecaire lening

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eisers, [naam eiser] en [naam eiseres], een vordering ingesteld tegen Quion 50 B.V. inzake overkreditering en een nieuw rentepercentage voor hun hypothecaire lening. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis gewezen op 19 september 2018, waarin de eisers in de gelegenheid zijn gesteld om financiële gegevens te overleggen ter beoordeling van hun kredietwaardigheid in 2008. In het huidige tussenvonnis van 16 oktober 2019 heeft de rechtbank de gewijzigde vorderingen van eisers beoordeeld, waarbij zij onder andere vorderden dat Quion tekortgeschoten is in haar zorgplicht en contractuele verplichtingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het rentepercentage van 4% dat Quion in rekening bracht, niet aanvaardbaar was en heeft een rentepercentage van 3% voor de periode van december 2018 tot december 2021 als redelijk geacht. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er sprake was van overkreditering, maar dat de eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd om hun stelling te onderbouwen. De zaak is aangehouden voor een comparitie van partijen om de mogelijkheden voor een minnelijke regeling te bespreken. De rechtbank heeft partijen opgedragen om hun verhinderdagen op te geven voor een toekomstige zitting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/540818 / HA ZA 17-1181
Vonnis van 16 oktober 2019
in de zaak van

1.[naam eiser] ,

wonende te [woonplaats eiser] ,
2.
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. R. Zwanenberg te Eindhoven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
QUION 50 B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S.E. van Roggen te Nieuwegein.
Partijen zullen hierna mede [naam eiser] , [naam eiseres] , [eisers] (eisers gezamenlijk) en Quion worden genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 september 2018 en de daaraan ten grondslag liggende stukken
  • de conclusie met verzoek tot heroverweging + conclusie tot overlegging producties van de zijde van [eisers]
  • de conclusie houdende antwoord op het verzoek tot heroverweging en overlegging producties van de zijde van Quion
  • de faxbrief van de zijde van [naam eiser] cs van 27 november 2018
  • de faxbrief van de zijde van Quion van 28 november 2018
  • de faxbrief van de zijde van [eisers] van 28 november 2018
  • de nadere conclusie, tevens akte vermeerdering eis van de zijde van [eisers] , met producties
  • de conclusie van antwoord op nadere conclusie, tevens akte vermeerdering eis in conventie van de zijde van Quion, met producties
  • de nadere akte in reconventie van de zijde van [eisers] , met producties
- de nadere akte eiseres in reconventie.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De gewijzigde vordering in conventie

2.1
[eisers] hebben bij akte van 20 februari 2019 hun eis vermeerderd.
De rechtbank vermeldt hierna de eis zoals die thans luidt. De wijziging is vervat in de hierna te noemen punten 10, 12 en 13.
[eisers] vorderen thans dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. zal verklaren voor recht dat Quion jegens hen is tekortgeschoten ter zake (haar zorgplicht ex) artikel 4:34 Wft;
2 zal verklaren voor recht dat Quion is tekortgeschoten in haar contractuele verplichtingen jegens hen, althans onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld, doordat zij jegens hen is tekortgeschoten ter zake (haar zorgplicht ex) artikel 4:34 Wft;
3 zal verklaren voor recht dat Quion aansprakelijk is voor alle schade die
[eisers] hebben geleden, lijden en/of nog zullen lijden, doordat Quion indertijd is tekortgeschoten ter zake (haar zorgplicht ex) artikel 4:34 Wft, nader op te maken bij staat en te vereffenen overeenkomstig de wet;
4 zal verklaren voor recht dat de reeds betaalde rentetermijnen en nog verschuldigde rentetermijnen over voornoemd bedrag van € 62.888,89 schade voor [eisers] vormen die voor 100% voor vergoeding door Quion in aanmerking komt, alsmede om Quion te veroordelen tot betaling hiervan, welke schade nader moet worden
opgemaakt bij staat en vereffend overeenkomstig de wet, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarden, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
5 Quion zal veroordelen tot betaling van het bedrag van € 37.417,26, een en ander ter zake voornoemde gronden verschuldigd, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente hierover ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarden, althans vanaf een door de rechtbank ingoede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
6 zal verklaren voor recht dat de reeds betaalde rentetermijnen en nog verschuldigde rentetermijnen over voornoemd bedrag van € 221.394,87 schade voor [eisers] vormen die voor 75% voor vergoeding in aanmerking komt, alsmede om Quion te veroordelen tot betaling hiervan, welke schade nader moet worden opgemaakt bij staat en
vereffend overeenkomstig de wet, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarden, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
7 Quion zal veroordelen tot betaling van het bedrag van € 106.147,10, een en ander ter zake voornoemde gronden verschuldigd, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente hierover ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarden, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
8 zal verklaren voor recht dat het rentevoorstel van Quion, van 4,2%, in strijd was met de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:2 BW, althans naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was als bedoeld in artikel 6:248 BW, alsmede zal verklaren voor recht dat [eisers] over de periode 7 december 2015 tot en met 30 november 2018 een rentepercentage van 3% per jaar verschuldigd waren c.q. zijn, alsmede Quion zal veroordelen tot betaling van hetgeen [eisers] over laatstgenoemde periode meer aan renteverplichtingen hebben voldaan, zulks ter zake voornoemde gronden verschuldigd, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarden, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, welk bedrag nader moet worden opgemaakt bij staat en vereffend overeenkomstig de wet;
9 Quion zal veroordelen tot betaling van het bedrag van € 5.136,04, een en ander ter zake voornoemde gronden verschuldigd, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente hierover ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarden, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
10 zal verklaren voor recht dat het rentevoorstel van Quion over de periode
1 december 2018 tot en met 30 november 2021 van 4% in strijd was met de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:2 BW, althans naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was als bedoeld in artikel 6:248 BW, alsmede zal verklaren voor recht dat [eisers] over de periode van 1 december 2018 tot en met 30 november 2021 een rente van 2 % per jaar (althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen rentepercentage) verschuldigd waren dan wel zijn en Quion zal veroordelen tot [terug]betaling van hetgeen zij over laatstgenoemde periode meer aan renteverplichtingen hebben voldaan, zulks ter zake voornoemde gronden verschuldigd, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 20 februari 2019, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, welk bedrag nader moet worden opgemaakt bij staat en vereffend overeenkomstig de wet;
11 Quion zal veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder het salaris en de verschotten van de advocaat van [eisers] ;
12 Quion zal veroordelen in de nakosten, een bedrag begroot op € 205,-- in de zin van artikel 237, lid 4 Rv, te vermeerderen met € 68, in geval van betekening, conform het forfaitaire liquidatietarief;
13 Quion zal veroordelen tot voldoening van de onder 11 en 12 opgenomen vorderingen binnen 14 dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis en - voor het geval voldoening binnen de bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag van algehele betaling.
2.2
Zij baseren de eisvermeerdering ter zake van de rente voor de periode van
1 december 2018 tot en met 30 november 2021 op de volgende, zakelijk weergegeven stellingen.
Het percentage van 4 is exact 1 procentpunt hoger dan het rentepercentage dat door het Kifid redelijk werd gevonden voor de periode december 2015 tot en met november 2018. Tegen dat oordeel (en dat percentage) heeft Quion zich nooit verzet. Voor dat hogere percentage bestaat geen rechtvaardiging. De marktrente is immers de afgelopen 3 jaar niet gestegen. [eisers] verwijzen naar een publicatie in “De Telegraaf”, waaruit blijkt dat de hypotheekrente gemiddeld genomen 2,48% bedroeg voor gemiddeld 16,4 jaar vast. Quion zit daar, met 4% voor slechts 3 jaar vast, te ver boven. Ook verwijzen zij naar een publicatie van “De Hypotheker” over de historische ontwikkeling van rentestanden. Daaruit blijkt dat de rentestanden in de periode 2015 tot en met 2018 zijn gedaald.
Het risico dat zij het geleende bedrag niet zouden terugbetalen is in de afgelopen periode (sinds 2015) ook niet toegenomen, maar juist afgenomen. Zij zijn al hun financiële verplichtingen de afgelopen jaren correct nagekomen, ook jegens Quion.
Het onderpand is de afgelopen drie jaar substantieel in waarde gestegen en de afkoopwaarde van de aan Quion verpande levensverzekering is toegenomen tot € 47.574,26.
Zelfs als de rechtbank zou oordelen dat Quion onverminderd een hoger risico blijft lopen ter zake van de terugbetalingsverplichtingen van [eisers] , dan is dit risico in ieder geval niet zo fors als de renteopslag die Quion hanteert, meer dan 1,52 procentpunt (meer dan 1/3 van het betreffende rentepercentage) is buitensporig en onaanvaardbaar.
Zij worden hierdoor met substantiële extra rentelasten geconfronteerd, die zouden kunnen oplopen tot € 179.010,00 (en zelfs nog meer als de rentestanden over een paar jaar onverhoopt gaan oplopen). Deze extra rentelasten, die oplopen tot bijna 1/3 van het door hen te leen ontvangen geldbedrag, staan in geen verhouding tot het risico dat door Quion wordt gelopen.
Doordat zij deze excessieve rentepercentages hanteert, ontneemt Quion [eisers] de mogelijkheid om in te lopen op de (volgens Quion bestaande) achterstanden en/of om een buffer op te bouwen.
Bij dit alles is ook van belang dat hun achterstand, anders dan Quion doet voorkomen, geen € 78.218,20, maar hoogstens € 18.313,28 bedraagt.
De rente voor de periode december 2018 tot en met november 2021 willen zij zien vastgesteld op 2%, althans 2,25%, 2,5%, 2,75%, maar maximaal 3% per jaar. Dit zijn nog steeds rentetarieven die substantieel hoger liggen dan de marktrente, zodat de (beweerde) risico's van Quion hierin nog steeds verdisconteerd zijn door een reële risico-opslag.
2.3
Quion heeft zich tegen de eisvermeerdering op zichzelf niet verzet.
Wel voert zij verweer tegen de hiervoor onder 2.1 punt 10 vermelde vorderingen.
Op haar argumenten daarvoor gaat de rechtbank hierna in.
Ook heeft Quion zich gemotiveerd verweerd tegen de door [eisers] bepleite heroverweging door de rechtbank van de uit de overwegingen 7.5 en 7.6 in het tussenvonnis van 19 september 2018 volgende (bindende eind-)beslissingen.
Ten slotte heeft zij zich op het standpunt gesteld dat, nu [eisers] de door de rechtbank genoemde aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2004-2007 niet hebben overgelegd, zij niet inzichtelijk kan maken of zij de aanvraag van [eisers] destijds al dan niet zou hebben geaccepteerd, zodat het bewijs van overkreditering door [eisers] reeds daarom niet is geleverd.

3.De gewijzigde vordering in reconventie

3.1
Quion heeft bij akte van 20 maart 2019 haar eis gewijzigd.
De rechtbank vermeldt hierna de eis zoals die thans luidt.
Quion vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. zal verklaren voor recht dat Quion per 30 november 2018 van [eisers] te vorderen hebben een bedrag van € 570.524,39, te vermeerderen dan wel te verminderen met een bedrag vanwege de gevolgen van de uitspraak van de rechtbank in conventie inzake de verschuldigde rente vanaf 1 december 2018;
2 [eisers] hoofdelijk, aldus dat als de een betaalt de ander in zoverre zal zijn bevrijd, zal veroordelen in de proceskosten en de wettelijke rente over die kosten voor zover die niet zijn voldaan binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, en in dat laatste geval tot betaling van de nakosten van € 205,--, te verhogen met € 68,-- in geval van betekening, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf voormelde termijn van voldoening.
3.2
Quion heeft de wijziging van eis toegelicht. Daarop hebben [eisers] gereageerd. Hun verweer is dat Quion een rekenfout heeft gemaakt bij haar vordering. Quion heeft daarop weer gereageerd, de rekenfout erkend en haar vordering bijgesteld op € 540.000,-- in hoofdsom, zo nodig te vermeerderen met € 18.140,61 in geval van een vergoedingsplicht van Quion van 25%.

4.De verdere beoordeling

in conventie
heroverweging
4.1
De aanvulling op het verzoek tot heroverweging, zoals vervat in de
“conclusie met verzoek tot heroverweging + conclusie tot overlegging producties”is, anders dan Quion aanvoert, niet strijdig met de goede procesorde. De procedure is er niet door vertraagd en Quion heeft erop kunnen reageren.
4.2
De rechter die in een tussenuitspraak een of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist is hieraan, in beginsel, in het verdere verloop van het geding gebonden. Deze gebondenheid heeft een - uit een oogpunt van goede procesorde positief te waarderen - op beperking van het debat gerichte functie. Zij geldt evenwel niet onverkort. De eisen van een goede procesorde brengen immers tevens mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008, NJ 2008, 553).
4.3
De rechtbank ziet in het door [eisers] gestelde geen aanleiding terug te komen op deze beslissingen; van onjuiste juridische of feitelijke grondslagen is niet gebleken. Dat betekent dat de rechtbank blijft bij wat in voornoemd vonnis is overwogen en beslist, met dien verstande dat de overwegingen 7.4 en 7.5 naar aanleiding van de door [eisers] overgelegde stukken en het nadere partijdebat nader zullen worden toegelicht en genuanceerd zoals hierna zal worden vermeld.
Nieuw rentepercentage van 4% voor de periode december 2018-december 2021
4.4
Quion beroept zich ten aanzien van het rentepercentage van 4 op haar beleidsvrijheid. Maatstaf voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een onaanvaardbaar rentevoorstel is, zo voert zij aan, in het algemeen of het aangeboden rentetarief in onredelijke mate afwijkt van de op dat moment in de markt gehanteerde rentetarieven voor een vergelijkbaar hypothecair krediet. Daarbij moet volgens haar in dit geval in het bijzonder rekening worden gehouden met de bij de aanvang van de overeenkomst door de cliënt geaccepteerde rente-opslag voor ondernemers met een minder stabiel of moeilijk aantoonbaar inkomen; daarvoor is destijds een opslag van 3% ten opzichte van de toenmalige marktrente gehanteerd en geaccepteerd.
Quion voert voorts aan dat het renteaanbod van 27 augustus 2018 aansloot bij het op dat moment door haar gehanteerde rentetarief voor al haar klanten. Obvion bood in die tijd een rente aan van circa 2,38% (voor 3 jaar vast) voor een reguliere hypotheek met een normaal risicoprofiel en CMIS bood voor een hypotheek met inkomensverklaring een rentetarief aan van 2,8% voor 3 jaar vast en 3,1% voor 5 jaar vast. De door haar, Quion, aangeboden rente was ongeveer 1 procentpunt hoger dan de rente van CMIS en dat is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar en wijkt niet meer dan 3% af van de marktrente voor niet-soortgelijke, reguliere hypotheekleningen.
Zij wijst erop dat zij haar klanten uniform tarifeert. Het tarief dat [eisers] op dit moment betalen is gelijk aan het tarief dat andere klanten met hetzelfde risicoprofiel bij haar moeten betalen en zij wil geen uitzondering maken op haar rentebeleid, mede gelet op het bepaalde in het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen. De publicaties waarnaar [eisers] verwijzen zeggen haar niets. Aan een onduidelijk berekend gemiddeld percentage kunnen geen conclusies worden verbonden.
Dat de waarde van het onderpand is gestegen is niet onderbouwd, net zo min als de stelling dat het risico voor Quion zou zijn afgenomen.
Ten slotte verwijst zij naar de uitspraak van de Commissie van Beroep van het Kifid van 21 januari 2019 met nummer 004.
Los van het voorgaande moet deze vordering volgens haar worden afgewezen omdat
[eisers] nalaten hun schade te beperken, doordat zij hun huis niet verkopen.
4.5.1
De beleidsvrijheid van Quion bij het bepalen van het nieuwe rentepercentage voor de onderhavige hypotheek vindt haar begrenzing in artikel 6:248 BW: een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. In dit geval moet die maatstaf worden toegespitst op de vraag of het op
27 augustus 2018 gedane renteaanbod in zo onredelijke mate afweek van de op dat moment in de markt voor vergelijkbare leningen aanvaarde tarieven dat dit, alle omstandigheden in dit geval in aanmerking nemende, onaanvaardbaar moet worden geacht. Daarbij speelt de bij de aanvang van de overeenkomst door [eisers] geaccepteerde rente-opslag mede een rol.
4.5.2
Uit de kredietovereenkomst tussen [eisers] en Quion van 2 juni 2008 blijkt niet met zoveel woorden dat destijds een hoger rentepercentage dan de marktrente werd overeengekomen en ook niet dat [eisers] dat desbewust hebben geaccepteerd, wel dat zij het hebben geaccepteerd.
Quion was destijds niet op grond van de wet en/of van haar zorgplicht verplicht hen daarover te informeren. De vermelding van het op de geldlening toepasselijke rentetarief, 9,05%, was destijds voldoende.
Quion acht [eisers] in die situatie nog steeds gebonden aan de door hen in 2008 geaccepteerde rente-opslag en wil hen daaraan houden. Dat is op zichzelf genomen, als uitgangspunt, terecht.
4.5.3
Quion bestempelt de rente-opslag uit 2008 (9,05% voor 5 jaar vast voor een “hypotheek met inkomensverklaring” (ofwel een hypotheek met hoog risicoprofiel), ten opzichte van 6% voor nieuwe reguliere hypothecaire leningen als een opslag van circa 3%. Dat laatste is niet juist; de opslag was circa 3 procentpunt, en, in procenten uitgedrukt: 50,83% ((9,05-6)/6 *100) ten opzichte van nieuwe reguliere hypothecaire leningen.
4.5.4
Quion neemt als uitgangspunt de geaccepteerde opslag uit 2008 en maakt een vergelijking tussen de door haar in augustus 2018 aangeboden rente van 4% bij 3 jaar vast voor de onderhavige lening met hoog risicoprofiel enerzijds, en de rente die CMIS in diezelfde periode aanbood voor een lening met een hoog risicoprofiel voor 5 jaar vast, 3,1 %, anderzijds. Zij concludeert dat dat een verschil oplevert van circa 1 procentpunt en dat is volgens haar geen afwijking die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Wanneer Quion [eisers] aan de acceptatie uit 2008 wil houden gaat deze vergelijking echter mank. In 2008 is er met een opslag gerekend op de rente voor een lening met hoog risicoprofiel ten opzichte van een reguliere lening, 9,05 % ten opzichte van 6%; daarover hebben partijen toen overeenstemming bereikt.
Wat Quion, als zij in lijn wilde blijven met de in 2008 geaccepteerde rente-opslag, in 2018 dus had moeten vergelijken is het rentepercentage voor de onderhavige lening met hoog risicoprofiel met het in 2018 in de markt geldende percentage voor een reguliere hypothecaire lening. Daarbij had zij dezelfde rentevaste periode, 3 jaar, moeten hanteren.
4.5.5
Wanneer de rechtbank bedoelde vergelijking thans maakt, uitgaande van de juistheid van het door Quion genoemde en door [eisers] in zoverre niet betwiste rentepercentage van Obvion in 2018, 2,38 % bij 3 jaar vast voor een reguliere hypothecaire lening, dan blijkt het volgende.
4 % bij 3 jaar vast ten opzichte van 2,38 % bij 3 jaar vast maakt een verschil van 1,62 procentpunt, en, in een percentage uitgedrukt: 68,07 %. ((4-2,38)/2,38*100)
Het procentuele verschil tussen 9,05% en 6% was 50%.
4.5.6
Vergelijkt de rechtbank het aangeboden percentage van 4 voor de onderhavige lening met dat voor een ándere lening met hoog risicoprofiel, zoals dat door Quion gestelde en door [eisers] niet betwiste percentage van CMIS, 2,8, dan blijkt het aanbod van Quion 42,86 % ((4-2,8)/2,8*100) hoger te liggen dan dat van CMIS.
4.5.7
Of het aangeboden percentage van 4 nu wordt gerelateerd aan de in 2008 geaccepteerde rente-opslag, of aan de in 2018 in de markt voor vergelijkbare leningen aanvaarde tarieven, in beide gevallen zijn de verschillen, 68,07 %, respectievelijk 42,85 %,
aanzienlijk.
De rechtbank is van oordeel dat als wordt uitgegaan van het doortrekken van de in 2008 gemaakte afspraken, hetgeen in dit geval ook volgens Quion in de rede ligt, [eisers] , in lijn met de overwegingen in de uitspraak van het Kifid van 21 januari 2019 met nummer 004, waarnaar Quion met instemming verwijst, de thans voorgestelde verhoging in redelijkheid niet hoefden te verwachten. Quion behoorde erop toe te zien dat het verschil tussen de gemiddelde rente en de voor [eisers] overeengekomen rente-met-opslag niet ten nadele van [eisers] veranderde, de rente in de pas te houden met de marktrente en zo te voldoen aan de verwachtingen die [eisers] daarover mochten hebben (vergelijk overwegingen 5.9 en 5.10 van deze uitspraak).
Waar [eisers] rekening moesten houden met een rente-opslag van ongeveer
50 % wegens het groter dan gemiddelde risico is, zonder nadere toelichting van Quion, die ontbreekt, een opslag van 68,07 % in 2018 ten opzichte van de marktrente niet begrijpelijk. Quions argument van de gebondenheid aan de in 2008 aanvaarde opslag kan daarom geen gewicht in de schaal leggen bij de beantwoording van de vraag of de in 2018 aangeboden rente van 4% binnen de beleidsvrijheid van Quion paste.
4.5.8
Als het aanbod wordt getoetst aan het algemene rentepeil is duidelijk dat de aangeboden rente in aanzienlijke mate afwijkt van de in de markt aanvaarde tarieven voor leningen met een vergelijkbaar risicoprofiel, zonder dat daarvoor een adequate grond valt aan te wijzen.
Quion heeft naast het hiervoor ontoereikend geachte beroep op de afspraken van 10 jaar eerder gewezen op haar beleid in het algemeen en aangevoerd dat zij niet wil afwijken van haar uniforme tarieven, mede gelet op het bepaalde in het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen, maar dat is niet een dergelijke grond.
Quion heeft kennelijk het oog heeft op art. 81 b BGf, maar daarbij miskent zij dat bij [naam eiser] sprake is van een bijzondere, mede door het verleden beinvloede situatie, die niet vergelijkbaar is met de situatie van een willekeurige nieuwe klant van Quion (consument) met een hoog risico-profiel.
Onaanvaardbaar?
4.6.
Dat het aanbod niet redelijk is betekent op zichzelf nog niet dat ruimte is voor de toepassing van artikel 6:248 BW, waarbij een contractuele regel (deels) buiten toepassing wordt gelaten. Bij deze toets behoort de rechter vanzelfsprekend grote terughoudendheid te betrachten en rekening te houden met de relevante omstandigheden van het geval.
4.6.1
Tot die omstandigheden rekent de rechtbank, behalve de omstandigheden die hiervoor reeds aan de orde kwamen, de volgende.
Aannemelijk is dat [eisers] in een afhankelijkheidspositie ten opzichte van Quion verkeren. Zij hebben gesteld dat zij niet de mogelijkheid hebben om over te stappen naar een andere hypotheekaanbieder en te profiteren van de huidige lage rentestand; Quion betwist dat, maar licht haar standpunt niet toe zodat aan die betwisting voorbijgegaan wordt.
Quion heeft niet weersproken dat [eisers] tot dusverre al hun financiële verplichtingen zijn nagekomen en heeft erkend dat zij hun verplichtingen jegens haar, Quion, zijn nagekomen (behoudens het hierna te bespreken debat over de achterstand), zodat de rechtbank daarvan uitgaat. Dat vormt een serieuze indicatie voor de juistheid van de stelling van [eisers] dat het risico voor Quion in elk geval niet is toegenomen.
Quion heeft erop gewezen dat niet is aangetoond dat de waarde van de verbonden onroerende zaak substantieel is gestegen. Dat is op zichzelf juist. Niettemin mag worden aangenomen, gelet op de ontwikkelingen op de woningmarkt van de laatste jaren, dat die waarde in elk geval niet is gedaald. Voorzover Quion bedoelt te stellen dat die waarde wel is gedaald heeft zij dat niet gemotiveerd.
4.6.2
In reconventie is, in de laatste aktewisseling tussen partijen, komen vast te staan dat Quion een rekenfout had gemaakt doordat zij de betalingen tussen 1 mei 2017 en het eind van 2017 niet had verdisconteerd. Quion heeft, om verdere discussies over geringe verschillen te voorkomen, de juistheid van de berekening van [eisers] erkend zodat nu vast staat dat de achterstand € 18.140,61 bedraagt en sedert
30 september 2017 niet is veranderd. Dat betekent, dat anders dan Quion (naar moet worden aangenomen) heeft gedaan, bij de beoordeling van het aanbod voor de nieuwe rente na december 2018 dat in augustus 2018 is gedaan, niet betrokken mag worden dat de achterstand is toegenomen, zodat van een exceptioneel risico uit dien hoofde geen sprake is.
4.6.3
In het licht van deze omstandigheden acht de rechtbank het aangeboden tarief van 4 %, dat bijna 43 % hoger ligt dan het tarief dat Quion als in de markt geldend voor hypothecaire leningen met een vergelijkbaar risicoprofiel noemt, 2,8 %, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaardbaar.
De rechtbank acht een rentepercentage van 3 voor de periode december
2018 - december 2021 in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid nog juist aanvaardbaar. Dat percentage ligt nog steeds hoger dan de marktrente voor leningen met een vergelijkbaar risicoprofiel, in het bijzonder het door Quion zelf genoemde tarief van CMIS van 2,8%.
4.7
Het hiervoor onder 4.5.1 tot en met 4.6.3 overwogene leidt tot de conclusie dat de gevorderde verklaring voor recht te zijner tijd zal worden gegeven.
Nu het rentepercentage van 4 dat ingevolge de kredietovereenkomst in rekening is gebracht niet langer toepasselijk is, is het verschil tussen de op basis van dat percentage inmiddels betaalde rente en de rente naar een tarief van 3 % onverschuldigd betaald.
Dat brengt mee dat voor Quion in zoverre een ongedaanmakingsverbintenis is ontstaan. Quion heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente over het terug te betalen bedrag en de ingangsdatum daarvan, zodat de vordering op die onderdelen te zijner tijd ook zal worden toegewezen.
[eisers] hebben verwijzing naar de schadestaatprocedure gevorderd.
De ongedaanmakingsverbintenis die ontstaat uit onverschuldigde betaling strekt echter niet tot schadevergoeding, zodat verwijzing alleen al om die reden niet aan de orde kan zijn.
Quion zal te zijner tijd worden veroordeeld tot betaling aan [eisers] van wat laatstgenoemden vanaf december 2018 méér aan rente hebben voldaan dan 3 %, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 20 februari 2019 tot aan de dag van volledige betaling.
4.8
overkreditering
4.8.1
In het tussenvonnis van 19 september 2018 heeft de rechtbank [eisers] in de gelegenheid gesteld om de voor een hernieuwde beoordeling van hun kredietwaardigheid in 2008 vereiste financiële gegevens in het geding te brengen, waaronder in elk geval de aanslagen inkomstenbelasting over 2004-2007 en de jaarcijfers van de besloten vennootschappen [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] over de jaren 2004 tot en met 2007.
[eisers] hebben laten weten dat zij door het tijdsverloop niet meer beschikken over alle gevraagde belastingaanslagen.
4.8.2
Quion concludeert dat [eisers] niet zijn geslaagd in het bewijs van de gestelde overkreditering. Subsidiair voert zij aan dat zij “kan bevestigen dat zij op basis van de ingebrachte belastingaangiften nooit meer dan € 468.951,60 aan [eisers] zou hebben uitgeleend” en dat zij daarom de vrijheid heeft genomen de gevraagde berekening niet te maken.
De achtergrond van het niet maken van de berekening door Quion is kennelijk gelegen in de overweging onder 7.4 van het tussenvonnis dat de schade niet hoger kan zijn dan de rente over het bedrag van de overkreditering.
4.8.3
Aard en inhoud van wat door hen wel is overgelegd geven naar het oordeel van de rechtbank een tamelijk goed beeld van de financiële positie van [eisers] van destijds, en kunnen redelijkerwijs gesproken de basis vormen voor een verantwoorde berekening van hun kredietwaardigheid met toepassing van Quions eigen acceptatienormen en gedragscode van 2008. Of een dergelijke berekening noodzakelijk is, valt op dit moment nog niet vast te stellen, gelet op het volgende.
4.8.4
Het uitgangspunt voor de schadebepaling moet zijn dat de situatie zonder de fout vergeleken dient te worden met de werkelijke situatie. Zonder de fout hadden [eisers] , , volgens hun eigen stellingen, niets aan de situatie veranderd en dus een lening gehad van € 468.951,60 en daarover ook rente moeten betalen. Dat is de situatie zonder fout, niet een hypothetische situatie waarin Quion een lening voor een lager bedrag had mogen en moeten verstrekken.
Als ervan wordt uitgegaan dat, gelet op hun financiële positie, het gehele verschil tussen die bestaande lening en de in werkelijkheid verstrekte lening moet worden aangemerkt als overkreditering, is de situatie zonder fout die met de bestaande lening, die vergeleken moet worden met de situatie na de door Quion verstrekte lening. Tegen die achtergrond moet r.o. 7.4 van het tussenvonnis worden gezien.
4.8.5
[eisers] stellen nu, doch specificeren of onderbouwen niet, dat de rente bij Quion hoger was dan de rente bij hun vorige hypotheekverstrekker. Een degelijke specificatie en onderbouwing had, op dit moment in de procedure en vanuit hun positie als eisers, van hen verwacht mogen worden. Nu die is uitgebleven gaat de rechtbank aan die stelling voorbij.
4.8.6
De rechtbank begrijpt de (subsidiaire) positie van Quion zo, dat zij erkent dat, op basis van de thans beschikbare stukken, er een overkreditering is geweest ter grootte van het verschil tussen het bedrag van de bestaande lening en de door Quion verstrekte lening. Dat betekent, dat de schade gelijk is aan de gecumuleerde teveel betaalde rente over € 71.048,40 en dat het uitrekenen van het bedrag dat Quion aan [eisers] had kunnen/mogen lenen inderdaad niet nodig is.
Voor zover Quion iets anders heeft bedoeld zal die berekening wel, alsnog, moeten plaats vinden.
De rechtbank zal een comparitie van partijen gelasten om een en ander, en de praktische uitvoering daarvan, met partijen te bespreken.
4.9
Schadebeperking
Quion stelt dat [eisers] de schade hadden kunnen en moeten beperken door het huis, dat te duur voor hen is, te verkopen. Dit aspect hangt samen met de achterstand en de te vergoeden schade. [eisers] stellen dat Quion heeft aangekondigd het huis, na afloop van deze procedure, executoriaal te zullen laten verkopen.
Dit aspect, en de actuele situatie in totaal, zal de rechtbank bij gelegenheid van de te gelasten comparitie met partijen bespreken. Van elk van partijen wordt een gespecificeerd en onderbouwd overzicht verwacht van de financiële gevolgen die dit vonnis en het vorige voor de totale situatie hebben, alsmede van [eisers] een actuele WOZ-waarde van de woning (en eventueel, van de meest gerede partij, een taxatierapport).
Omdat Quion in een eerder stadium van deze procedure heeft laten weten dat een minnelijke oplossing haar voorkeur heeft zal bij die comparitie mede de mogelijkheid daarvan worden onderzocht.
4.1
De rechtbank zal de zaak naar de rolzitting van 30 oktober 2019 verwijzen voor opgave van verhinderdata door [eisers] en Quion over de maanden december 2019 tot en met maart 2020.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
in reconventie
5.1
Quion en [verweerders] zijn het eens geworden over de omvang van de vordering tot dusverre, € 540.000,--, te vermeerderen in geval er sprake is van overkreditering met € 18.140,61. Deze vordering zal zo nodig nog bij de te bepalen comparitie aan de orde komen.
Iedere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
bepaalt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan het Wilhelminaplein 100/125 op een nader te bepalen dag en uur;
bepaalt dat [naam eiser] en [naam eiseres] dan in persoon aanwezig moeten zijn en dat Quion dan vertegenwoordigd moet zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen;
bepaalt dat [eisers] en Quion op de rolzitting van 30 oktober 2019 schriftelijk aan de rechtbank
Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555
de verhinderdagen in de maanden december 2019 tot en met maart 2020 moeten opgeven, waarna dag en uur voor de comparitie zullen worden bepaald;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2019.
2632/106