ECLI:NL:RBROT:2019:8389

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
C/10/564404 / HA ZA 18-1199
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en exoneratie bij brand tijdens werkzaamheden op een scheepswerf

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, vorderden Big Ship B.V. en haar verzekeraars schadevergoeding van de scheepswerf na een brand die ontstond tijdens werkzaamheden aan een schip. De rechtbank oordeelde dat de scheepswerf zich kon beroepen op exoneratieclausules in de algemene voorwaarden, die de aansprakelijkheid voor schade uitsloten, tenzij er sprake was van opzet of grove schuld. De rechtbank concludeerde dat er geen grove schuld was vastgesteld aan de zijde van de scheepswerf, omdat de keuze om met een snijbrander te werken niet als zodanig verkeerd werd beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat Big Ship c.s. onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun stelling dat de werf grove schuld had gepleegd. De vorderingen van Big Ship c.s. werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de geldigheid van exoneratieclausules in professionele overeenkomsten en de noodzaak voor partijen om zich bewust te zijn van de risico's en verantwoordelijkheden die voortvloeien uit hun contractuele afspraken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/564404 / HA ZA 18-1199
Vonnis van 16 oktober 2019
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIGSHIP B.V.,
gevestigd te Oosterstreek,
2. de naamloze vennootschap
NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Den Haag, als rechtsopvolger van de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V., gevestigd te Amsterdam
3. de rechtspersoon naar vreemd recht
IRONSHORE EUROPE DESIGNATED ACTIVITY COMPANY,
gevestigd te Dublin,
4. de rechtspersoon naar vreemd recht
STARSTONE INSURANCE SERVICES LIMITED,
gevestigd te Rotterdam,
5. de rechtspersoon naar vreemd recht
BALOISE BELGIUM,
gevestigd te Antwerpen,
6. de naamloze vennootschap
NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.
gevestigd te Den Haag,
7. de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
8. de rechtspersoon naar vreemd recht
BOWOOD INSURANCE BROKERS LTD.,
gevestigd te Londen,
9. de rechtspersoon naar het recht van de Europese Unie
GREAT LAKES INSURANCE SE.,
gevestigd te München,
eiseressen,
advocaat mr. J.P. Eckoldt te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCHEEPSWERF [naam 1] B.V.,
gevestigd te Zwartsluis,
gedaagde,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam.
Eiseres sub 1 zal hierna “Big Ship” genoemd worden. De overige eiseressen zullen gezamenlijk “de verzekeraars” genoemd worden. Alle eiseressen tezamen zullen “Big Ship c.s.” genoemd worden. Gedaagde zal “de werf” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 december 2018;
  • de conclusie van antwoord;
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen van 2 september 2019, de tijdens de comparitie van partijen overgelegde spreekaantekeningen en de genomen akten;
  • de reactie op het proces-verbaal van Big Ship c.s., waarin tevens is opgenomen een gezamenlijk verzoek van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Big Ship is eigenaar van het schip “ [naam schip] ” (het schip). Dit is een tentoonstellingsschip dat voor een groot deel is opgetrokken uit hout.
2.2.
Big Ship heeft met de werf een overeenkomst gesloten voor werkzaamheden aan het schip (de reparatieovereenkomst). Deel van die werkzaamheden was het vervangen van een deel van de stalen stootrand van het schip. Het (deels) verwijderen van de bestaande stootrand is zogenaamd “heet werk”; werk dat naar zijn aard aanzienlijke hitte veroorzaakt, met het risico van brand. In de offerte was 28 februari 2018 is voor diverse werkzaamheden aan stoot en schopranden een bedrag van in totaal € 21.525,00 opgenomen.
2.2.1.
Op de reparatieovereenkomst zijn de algemene werfvoorwaarden van de VNSI van toepassing. Deze luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
“[…]
5. Uitvoering en afwijkingen
[…]
5.2.
Behalve de gebruikelijke en overeengekomen toleranties in maat, prestatie of anderszins zijn ook die afwijkingen toegestaan die nodig zijn om de gewenste resultaten te bereiken of die het gevolg zijn van een veranderde werkwijze.
[…]
13. Aansprakelijkheid en vrijwaring
[…]
13.2.
De Werf is nimmer aansprakelijk voor schade behoudens indien en in zoverre de geleden schade is veroorzaakt door opzet of grove schuld van de Werf. Behoudens opzet is aansprakelijkheid van de Werf voor bedrijfs, gevolg of indirecte schade echter steeds uitgesloten. Onder grove schuld en opzet van de Werf is voor de toepassing van deze bepaling te verstaan grove schuld en opzet van zijn organen en met de Werf te vereenzelvigen leidinggevende functionarissen.
13.3.
In alle gevallen waarin de Werf ondanks het bepaalde in lid 2 gehouden is tot betaling van schadevergoeding zal deze nooit hoger zijn dan 25% van de prijs van het uitvoerde werk waardoor of in verband waarmee de schade is veroorzaakt dan wel een bedrag van ƒ 3.000.000, (EUR 1.361.341,) wanneer dat bedrag minder is.
[…]”
2.2.2.
In de Duitstalige versie van de algemene werfvoorwaarden is opgenomen:
“[…]
13.2 […]
Für die Anwendung dieser Bestimming ist unter […] der Werff auch das […] zu verstehen.
[…]”
2.2.3.
In de Engelstalige versie van de algemene werfvoorwaarden is opgenomen:
“[…]
13.2 […]
In this clause gross negligence or intent of the yard means gross negligence or intent of the yard’s officers and of managing officials identifiable with the yard.
[…]”
2.2.4.
In zowel de Engelstalige als de Duitstalige versie is opgenomen dat de Nederlandstalige versie prevaleert. De drie versies zijn alle aan Big Ship ter hand gesteld.
2.3.
In het kader van de reparatieovereenkomst zijn tussen Big Ship en de werf brandwachtvoorwaarden overeengekomen. Deze behelzen het overnemen van de verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van een brandwacht door Big Ship en luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
“[…]
BRANDWACHTVOORWAARDEN:
[…]
3. Op eigen verzoek brandwacht op zich te nemen.
4. De brandwacht niet door de opdrachtnemer (de werf,
rechtbank) is aangesteld.
5. De brandwacht door de opdrachtgever (Big Ship,
rechtbank) zelf is aangesteld c.q. door de opdrachtgever zelf wordt uitgevoerd.
6. De verantwoordelijkheid voor de brandwacht over te nemen.
[…]
8. Voldoende instructies van opdrachtnemer te hebben ontvangen.
[…]
Conclusie brandwachtvoorwaarden:
 Ondergetekende ontslaat hierbij uitdrukkelijk opdrachtnemer uit de verantwoordelijkheid voor de brandwacht.
 Opdrachtnemer is dus niet meer eindverantwoordelijk voor de brandwacht.
[…]”
2.4.
Op 17 april 2018 hebben [naam 1] , statutair bestuurder van de werf, en [naam 2] , namens Big Ship, gesproken over de werkzaamheden met betrekking tot de stootrand. [naam 2] heeft bij die gelegenheid voorgesteld de stootrand niet met een snijbrander, maar met een slijptol te verwijderen. Na een bespreking met medewerkers van de werf heeft [naam 1] besloten om het verwijderen toch te laten uitvoeren met behulp van een snijbrander, omdat deze werkwijze volgens de betrokken medewerkers minder gevaarlijk zou zijn.
2.5.
Op 18 april 2018 is er met een snijbrander gewerkt aan het verwijderen van de stootrand van het schip. Daarbij is brand ontstaan (de brand). De brandweer is ter plaatse gekomen, maar toen was de brand al zo goed als geblust door de werf.
2.6.
Door de brand heeft Big Ship schade geleden. De verzekeraars zijn de verzekeraars onder de binnenvaart cascopolis van Big Ship. Eiseres sub 2 is de leidende verzekeraar op de polis van Big Ship. Er is bij wijze van voorschot inmiddels € 15.641,84 uitgekeerd aan Big Ship.

3.De vordering

3.1.
Big Ship c.s. vorderen, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
i. i) voor recht verklaart dat de werf jegens Big Ship dan wel jegens Big Ship c.s. aansprakelijk is voor de schade die is terug te voeren op de brand;
ii) voor recht verklaart dat de werf gehouden is de schade te vergoeden aan Big Ship c.s. die zij lijden dan wel nog zullen lijden in verband met de brand;
iii) de werf veroordeelt tot betaling aan Big Ship en/of de verzekeraars van € 262.793,34 aan reeds vaststaande schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 18 april 2018 of een andere in goede justitie te bepalen dag;
iv) de werf veroordeelt tot betaling aan de verzekeraars van € 12.843,32 aan door hen gemaakte expertisekosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de factuurdata of een andere in goede justitie te bepalen dag;
v) de werf veroordeelt tot betaling van € 4.768,71 in verband met buitengerechtelijke incassokosten;
vi) de werf veroordeelt in de kosten van het geding, inclusief nakosten en wettelijke rente.
Big Ship c.s. hebben aan deze vorderingen – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.
Het was een onjuiste keuze om te werken met een snijbrander in plaats van een slijptol. Daardoor is brand ontstaan. Er is geen brandwacht geweest van mensen van Big Ship, omdat zij niet op de hoogte was gesteld van de hete werkzaamheden. Dit, terwijl was afgesproken dat er geen heet werk zou worden verricht zonder de aanwezigheid van mensen van Big Ship. De werf heeft evenmin zelf een brandwacht gehouden.
3.3.
Het beroep op de exoneratie in de algemene werfvoorwaarden moet worden afgewezen, omdat sprake is van grove schuld aan de kant van de werf, dan wel omdat een beroep op deze exoneratie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
3.4.
Er zijn inmiddels expertisekosten gemaakt (€ 12.843,32) en de schade is door experts geraamd op ten minste € 262.792,34. Een deel van de schade is reeds uitgekeerd aan Big Ship.

4.Het verweer

4.1.
De werf heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering en veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van Big Ship c.s. in de kosten van het geding. Daaraan heeft de werf – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
4.2.
De brand vestigt op zichzelf geen aansprakelijkheid voor de werf; er moet sprake zijn van een toerekenbare tekortkoming. Er zijn wel degelijk veiligheidsmaatregelen genomen. Er is niet overeengekomen dat er geen hete werkzaamheden buiten aanwezigheid van een brandwacht van Big Ship mochten worden uitgevoerd. Er is ook geen causaal verband tussen het niet-aanwezig zijn van die brandwacht en de brand, omdat de werf zelf brandwacht heeft gehouden.
4.3.
Los van dit alles, moeten de vorderingen geheel of gedeeltelijk worden afgewezen op grond van de exoneraties in de algemene voorwaarden.
4.4.
De werf heeft de omvang van de schade betwist.

5.De beoordeling

Eiswijziging

5.1.
De werf heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van Big Ship c.s., zodat de rechtbank op de gewijzigde eis recht zal doen.
De uitleg van artikel 13.2 van de algemene werfvoorwaarden
5.2.
Bij de uitleg van een overeenkomst – en dus ook de op die overeenkomst van toepassing zijnde algemene werfvoorwaarden – komt het aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard, op de zin die zij in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die verklaringen en de in die overeenkomst vervatte bedingen mochten toekennen. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van hen kan worden verwacht.
5.2.1.
De kennelijke strekking van artikel 13.2 van de algemene werfvoorwaarden is niet vestiging of uitbreiding van de aansprakelijkheid van de werf, maar deze aansprakelijkheid zo veel mogelijk te beperken. In dat licht bezien kan de formulering in de laatste zin van die bepaling (“onder […] is […] te verstaan”) niet anders worden begrepen dan dat hier een uitputtende definitie is beoogd. Dit wordt nog eens bevestigd door de Engelstalige algemene voorwaarden, waarin de formulering “means” wordt gebruikt. De in het Duits gebruikte formulering (“[…] auch […]”) doet – wat hiervan ook zij – daaraan niet af, al was het alleen maar omdat de Nederlandse tekst doorslaggevend is.
(On)aanvaardbaarheid van een beroep op artikel 13.2 van de algemene werfvoorwaarden
5.3.
Deze rechtbank heeft bij vonnis van 13 december 2006 geoordeeld over artikel 13.2 van de algemene werfvoorwaarden (ECLI:NL:RBROT:2006:BD6181, S&S 2008, 73). In het volgende citaat heeft de rechtbank voor de leesbaarheid de namen van partijen vervangen door hun rollen (“klant” en “scheepsbouwer”):
“5.8
Een beding in algemene voorwaarden is vernietigbaar indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst en de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij. Daarvan is hier geen sprake. Zowel [de klant] als [de scheepsbouwer] [is als] professionele [partij] werkzaam in de scheepvaartbranche waarin het hanteren van algemene voorwaarden met exoneratieclausules gemeengoed is. [De klant] had hiermee rekening dienen te houden. Bovendien worden de VSNI-voorwaarden, die zijn opgesteld door de Vereniging Nederlandse Scheepsbouw Industrie, door veel scheepswerven in Nederland gehanteerd. Verder bevat de overeenkomst van 19 september 2003 aan de voorzijde een duidelijke verwijzing naar de algemene voorwaarden die aan de ommezijde van die overeenkomst zijn afgedrukt. [De klant] had van de exoneratie kennis kunnen nemen en met [de scheepsbouwer] in onderhandeling kunnen treden over het buiten toepassing stellen van het desbetreffende beding. De rechtbank is voorts van oordeel dat gezien de verhouding tussen de mogelijke omvang van schade enerzijds en de door [de scheepsbouwer] bedongen tegenprestatie anderzijds, een vergaande beperking van de aansprakelijkheid niet onredelijk is. Voorts kan niet gezegd worden dat de uitsluiting van aansprakelijkheid voor opzet of grove schuld van niet-leidinggevend personeel, het desbetreffende beding reeds onredelijk bezwarend maakt. [Ten slotte] dient te worden bedacht dat de premie die [de scheepsbouwer] zal betalen voor haar aansprakelijkheidsverzekering, zal zijn afgestemd op het hanteren van algemene voorwaarden die haar aansprakelijkheid beperken. Overigens staat vast dat [de klant] zelf verzekerd is voor schades als de onderhavige. Op grond van deze overwegingen faalt het beroep op vernietiging van de clausule.”
5.3.1.
Vrijwel alle elementen van het bovenstaande oordeel doen zich ook in deze zaak voor. Big Ship wordt, als scheepseigenaar, geacht een professionele partij te zijn. Zij moest bedacht zijn op exoneraties. De algemene voorwaarden zijn tijdig ter hand gesteld en er is duidelijk naar verwezen in de offerte. Net als de klant in de aangehaalde zaak, is Big Ship verzekerd voor de schade. De verhouding tussen de bedongen tegenprestatie en de schade ligt, net als in de aangehaalde zaak, in orde van grootte van 1:10.
Voorts wordt in de jurisprudentie in het algemeen geoordeeld dat exoneraties tussen bedrijven zijn toegestaan, tenzij deze zich uitstrekken over opzet of grove schuld van leidinggevenden, maar dat is hier niet het geval.
5.3.2.
De bijzondere omstandigheden die Big Ship c.s. aanvoeren, maken niet dat de balans in deze zaak doorslaat in het voordeel van Big Ship.
5.3.2.1. Dat de werf is verzekerd tegen aansprakelijkheid legt onvoldoende gewicht in de schaal, al was het alleen maar omdat Big Ship zelf net zo goed verzekerd is voor schade aan haar casco.
5.3.2.2. Big Ship c.s. hebben betoogd dat een beroep op de exoneratie onaanvaardbaar is, omdat bij grove schuld in elk geval van gevolgschade wordt vrijgetekend en in alle gevallen een beperking van 25% van de prijs van het uitgevoerde werk is opgenomen in de algemene werfvoorwaarden. Big Ship c.s. verliezen hierbij uit het oog, dat pas aan de beoordeling van die bedingen wordt toegekomen als eerst de horde van de algemene exoneratie wordt genomen. De beoordeling daarvan wordt niet beïnvloed door welke hordes daarna eventueel nog volgen en die op hun eigen merites moeten worden beoordeeld, als daaraan wordt toegekomen.
5.3.2.3. Big Ship c.s. hebben betoogd dat het niet-inroepen van de brandwacht van Big Ship een zodanig grove fout is, dat een beroep op de exoneratie onaanvaardbaar is. Dit betoog wordt gepasseerd. Als het een zodanig grove fout is dat sprake is van opzet of grove schuld, gaat het beroep van de werf op de exoneratie van artikel 13.2 hoe dan ook niet op, reeds vanwege de tenzij-clausule in die exoneratie. Als het niet een zodanig grove fout is dat sprake is van opzet of grove schuld, dan is er ook geen reden om een beroep op de exoneratie onaanvaardbaar te achten.
5.3.3.
De rechtbank ziet al met al dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat een beroep op de exoneratie naar maatstaven van billijkheid onaanvaardbaar is.
Opzet of grove schuld aan de zijde van de werf
5.4.
Er is niet gesteld of gebleken dat de schade opzettelijk is veroorzaakt, zodat het debat met betrekking tot de exoneratie beperkt blijft tot de vraag of er sprake is van grove schuld.
5.5.
Voor de vaststelling van grove schuld moet het gedrag van organen van de werf of met de werf te vereenzelvigen leidinggevenden worden beoordeeld. Tussen partijen is niet in geschil dat [naam 1] een met de werf te vereenzelvigen leidinggevende is als bedoeld in de exoneratie. Hoewel Big Ship c.s. “de heren [naam 1] ” (meervoud) hebben opgevoerd als dergelijke personen (en daarnaast geen concrete anderen), hebben zij niet onderbouwd waarom de andere [naam 1] in dit dossier óók zou moeten worden beschouwd als een met de werf te vereenzelvigen persoon. Nu zij op dit punt haar stelplicht hebben verzaakt, beoordeelt de rechtbank alleen het gedrag van [naam 1] .
5.5.1.
Vaststaat dat [naam 1] de keuze heeft gemaakt om het losmaken van de stootrand te laten uitvoeren met gebruikmaking van een snijbrander. Ook staat vast dat, voordat [naam 1] deze beslissing heeft genomen, hij zich heeft laten informeren door medewerkers van de werf en door [naam 2] . Het enkele feit dat [naam 2] een andere methode voorstond dan waar uiteindelijk voor is gekozen, maakt niet dat de keuze van [naam 1] verkeerd was, laat staan zodanig verkeerd dat sprake is van grove schuld.
5.5.2.
Het betoog dat [naam 2] een “instructie” zou hebben gegeven aan [naam 1] (namelijk het gebruik van een slijptol) waaraan de werf zich niet zou hebben gehouden, wordt verworpen. Voorop wordt gesteld dat Big Ship en de werf een te bereiken resultaat zijn overeengekomen. Er zijn bij het aangaan van de overeenkomst geen afspraken gemaakt over de door de werf te hanteren werkwijze met betrekking tot de stootrand. De overeenkomst biedt geen aanknopingspunt voor een keuze of instructiebevoegdheid van Big Ship op dit punt en Big Ship c.s. hebben nagelaten te stellen waar zij een dergelijke bevoegdheid op grondt. De rechtbank komt daarom niet toe aan de beoordeling van de vraag of en hoe een dergelijke instructie zou zijn gegeven in het gesprek tussen [naam 2] en [naam 1] op 17 april 2018.
5.5.3.
Dat er geen brandwacht van Big Ship aanwezig was bij de werkzaamheden maakt nog niet dat [naam 1] grove schuld heeft. De overdracht van de verantwoordelijkheid voor de brandwacht is primair een vorm van exoneratie: de werf aanvaardt geen aansprakelijkheid meer als de brandwacht door Big Ship wordt uitgevoerd. Dat is iets anders dan Big Ship c.s. willen betogen, die de brandwachtvoorwaarden zien als een grondslag voor een eigen toezichthoudende taak van Big Ship. Dat is echter niet overeengekomen en dat had Big Ship ook moeten begrijpen. Er is niets in de brandwachtvoorwaarden dat duidt op een dergelijke, toezichthoudende taak.
5.5.4.
Het betoog dat bij aanwezigheid van een brandwacht van Big Ship was voorkomen dat er met een snijbrander werd gewerkt, moet worden verworpen. Als al zou kunnen worden aangenomen dat bij de werkzaamheden aan de stootrand de aanwezige mensen van Big Ship instructies tegen het gebruik van een snijbrander zouden hebben gegeven, is in elk geval niet gesteld waarop Big Ship c.s. een (bindende) instructiebevoegdheid van Big Ship baseren.
5.5.5.
Al deze omstandigheden leveren noch afzonderlijk, noch gezamenlijk beschouwd grove schuld op.
5.6.
Verder beperken Big Ship c.s. zich verder tot de stelling dat er in het geheel geen brandwacht is geweest, dan wel onvoldoende (andere) preventieve maatregelen zijn genomen. Zij zwijgen over de vraag of dat door een fout van [naam 1] het geval zou zijn geweest. Het antwoord op die vraag is echter van wezenlijk belang voor de beoordeling, want voor fouten van anderen – hoe ernstig ook – heeft de werf zich vrijgetekend. Er wordt niet gesteld welke fout [naam 1] zou hebben gemaakt met betrekking tot de brandwacht of (andere) preventieve maatregelen, laat staat waarom die fout van [naam 1] grove schuld oplevert. Daarom kan ook op dit punt de rechtbank niet concluderen dat sprake is van grove schuld waarvoor de werf aansprakelijk is.
5.7.
De slotsom is dan ook dat er geen grove schuld kan worden vastgesteld van een persoon waarvoor de uitzondering in de exoneratie is opgenomen. Daarmee slaagt het beroep op de exoneratie. De vorderingen van Big Ship c.s. liggen reeds daarom alle voor afwijzing gereed.
Proceskosten en overige punten
5.8.
Als de in het ongelijk gestelde partijen worden Big Ship c.s. veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van de werf worden begroot op:
- betaald griffierecht € 4.030,00
- salaris advocaat
€ 4.804,00(2 punten × tarief VI)
Totaal € 8.834,00
5.9.
Omdat dit geen tussenvonnis is, komt de rechtbank vanzelfsprekend niet toe aan beoordeling van het verzoek van partijen om tussentijds appel toe te laten.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst af de vorderingen van Big Ship c.s.;
6.2.
veroordeelt Big Ship c.s. in de proceskosten, aan de zijde van de werf tot op heden begroot op € 8.834,00;
6.3.
verklaart de veroordeling onder 6.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr.drs. J. van den Bos en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2019.
1407/1729