In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het huwelijksvermogensrecht, heeft de rechtbank Rotterdam op 16 oktober 2019 uitspraak gedaan in een bevoegdheidsincident. De vrouw, eiseres in conventie, en de man, gedaagde in conventie, zijn voormalige echtgenoten die een geschil hebben over de verdeling van een levensverzekering en andere financiële verplichtingen. De man heeft de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren, stellende dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft omdat hij zijn woonplaats in Oostenrijk heeft. De vrouw heeft hiertegen ingebracht dat de zaak betrekking heeft op onroerend goed in Nederland en dat de rechtbank derhalve bevoegd is.
De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel de man in Oostenrijk woont, de zaak een internationaal karakter heeft en dat de Verordening (EU) 2016/1103 van toepassing is. Deze verordening bepaalt dat de gerechten van de lidstaat waar de echtgenoten hun laatste gewone verblijfplaats hadden bevoegd zijn, mits een van hen daar nog verblijft. Aangezien de vrouw nog in Nederland woonde op het moment dat de zaak aanhangig werd gemaakt, heeft de rechtbank geoordeeld dat zij bevoegd is om van de zaak kennis te nemen.
De rechtbank heeft de incidentele vordering van de man afgewezen en geoordeeld dat de kosten van het incident tussen partijen worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak zal op 30 oktober 2019 opnieuw op de rol komen voor beraad over een comparitie.