ECLI:NL:RBROT:2019:8331
Rechtbank Rotterdam
- Verschoning
- Rechtspraak.nl
Gedeeltelijke afwijzing beroep journalistiek verschoningsrecht op grond van bronbescherming
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juni 2019 uitspraak gedaan in het kader van een beroep op het journalistiek verschoningsrecht, dat is ingediend door een getuige in een strafzaak. De getuige, vertegenwoordigd door mr. F. van Ardenne, stelde zich op het standpunt dat hij zich op zijn verschoningsrecht wilde beroepen, ondanks dat de identiteit van de bron reeds bekend was aan alle procespartijen. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een regiebijeenkomst op 14 juni 2019, waar de raadsman van de getuige zijn standpunt heeft toegelicht. De officier van justitie en de raadsman van de verdachte hebben echter betoogd dat er geen recht op bronbescherming bestaat, omdat de bron al bekend is en er bovendien sprake is van een zwaarder wegend maatschappelijk belang.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de getuige geen verschoningsrecht toekomt ten aanzien van de reeds bekende bron, omdat de naam en toenaam van deze bron niet alleen bij de procespartijen bekend is, maar ook bij derden. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de inhoud van de tapgesprekken, waarin de getuige en de bron met elkaar in contact stonden, integraal in het dossier zijn opgenomen. Dit betekent dat er geen sprake is van ongepubliceerde informatie die onder het verschoningsrecht valt. De rechtbank heeft echter wel aangegeven dat de getuige nog steeds een beroep kan doen op het verschoningsrecht voor informatie die uit andere bronnen afkomstig zou zijn, en dat dit per vraag beoordeeld zal moeten worden tijdens het verhoor.
De beslissing van de rechtbank houdt in dat het beroep op het verschoningsrecht ten aanzien van de reeds bekende bron wordt afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door rechter-commissaris mr. J.B. Smits.