ECLI:NL:RBROT:2019:8326

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
10/122523-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf inzake verduistering door een werknemer

Op 12 september 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die preventief gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.A. van den Boom, werd beschuldigd van verduistering van goederen die hij uit hoofde van zijn dienstbetrekking had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan verduistering bij verschillende bedrijven waar hij werkzaam was. De feiten omvatten het opzettelijk zich wederrechtelijk toe-eigenen van goederen, waaronder pallets en een vorkheftruck, die hij had verduisterd en verkocht. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling voor verslavingsproblematiek.

De rechtbank heeft de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht, gezien zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis en gokstoornis. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder klinische opname en ambulante behandeling voor zijn verslavingsproblematiek. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte € 404.000,-- moet vergoeden aan een benadeelde partij voor materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

De rechtbank heeft de vorderingen van andere benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet aan de verdachte ten laste waren gelegd of onvoldoende onderbouwd waren. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de betrokken bedrijven, evenals de noodzaak voor de verdachte om behandeld te worden voor zijn verslavingsproblematiek.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/122523-19
Datum uitspraak: 12 september 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. S.A. van den Boom, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 augustus 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. V.A.M.G. van de Bilt heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd (meldplicht, klinische opname voor verslavingsproblematiek, ambulante behandeling en begeleid wonen/maatschappelijke opvang).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1, 2, 3, 4, en 5 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
in de periode van28 februari 2018
tot en met 5 maart 2018te Dordrecht opzettelijk
meerdere kistenmet flenzen,
toebehorendeaan [naam bedrijf 1] en welk
egoed
erenverdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als vorkheftruckchauffeur onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in de periode van 16 mei 2018 tot en met 28 mei 2018 te Dordrecht, opzettelijk een grote hoeveelheid houten en kunststof pallets en zes pallets met in totaal 6000 kg suiker,
toebehorendeaan [naam] , en welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als vorkheftruck chauffeur en orderpicker onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij in de periode van 4 juni 2018 tot en met 12 september 2018 te Dordrecht, opzettelijk een grote hoeveelheid dozen met badkamerartikelen (waaronder badjassen en handdoeken en gastendoekjes en washandjes en strandlakens),
toebehorendeaan [naam bedrijf 2] , en welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als logistiek medewerker, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4.
hij in de periode van 29 januari 2019 tot en met 12 februari 2019 te Dordrecht, opzettelijk een vorkheftruck (merk Manitou), toebehorende aan [naam bedrijf 3] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als huurder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
5.
hij in de periode van 15 april 2019 tot en met 17 april 2019 te Purmerend en/of te Dordrecht, opzettelijk een auto (merk/type Mercedes-Benz, V-Klasse 220 CDI XL, kenteken [kentekennummer] ) toebehorende aan [naam bedrijf 4] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten
als huurder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke

dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;

2. verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke

dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;

3. verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke

dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;

4.verduistering;

5.verduistering.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan verduistering. Bij drie verschillende bedrijven waar hij werkzaam was, heeft hij (grote hoeveelheden) goederen verduisterd. De verdachte heeft deze goederen vervolgens verkocht aan derden voor een fractie van de daadwerkelijke waarde. Toen zijn werkgevers ontdekten dat delen van de voorraad ontbraken, kwam de verdachte niet meer op zijn werk opdagen. Daarnaast heeft de verdachte een vorkheftruck en een auto die hij had gehuurd, niet teruggebracht naar de verhuurbedrijven. Zowel de vorkheftruck alsook de auto heeft hij verkocht.
Door zijn handelen heeft de verdachte het vertrouwen van met name zijn werkgevers in hem in ernstige mate beschaamd. Daarbij heeft hij zijn werkgevers en de verhuurbedrijven (forse) financiële schade bezorgd. Hij had slechts oog voor zijn eigen financiële gewin. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 augustus 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Het Leger des Heils, afdeling reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 22 augustus 2019. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De reclassering adviseert aan de verdachte een deels voorwaardelijke staf op te leggen met oplegging van bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaar.
De verdachte is uitgebreid bekend bij de reclassering en justitie. Eerdere straffen en interventies hebben echter niet geleid tot recidivevermindering en gedragsveranderingen. Er is sprake van een zeer belaste jeugd. Hij heeft weinig veiligheid gekend en hem ontbroken aan een juiste opvoeding. Hierdoor is een antisociale persoonlijkheidsstoornis ontstaan die zorgt voor delictgedrag en die maakt dat de verdachte niet kan zorgen voor een meer gestructureerd en maatschappelijk geaccepteerd leven. In combinatie met een gokstoornis zorgt de persoonlijkheidsstoornis ervoor dat zijn leven grotendeels bestaat uit overleven en een jacht naar spanning en geld. Op basis van de responsiviteit en het hoge risico, lijkt het inzetten van een nieuw reclasseringstoezicht meer hoop dan wijsheid. Aan de andere kant is nooit binnen een verplicht kader gewerkt aan de gokverslaving. Gelet hierop moet nog eenmaal worden ingezet op een voorwaardelijk kader waarin de verdachte verplicht wordt mee te werken aan een (klinische) behandeling, gericht op de gokverslaving, een traject begeleid wonen en een ambulante behandeling gericht op resocialisatie en inzicht krijgen in zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis en hoe hiermee om te gaan.
Psycholoog drs. W.J.L. Lander heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd
14 augustus 2019. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De psycholoog adviseert aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich laat behandelen binnen de verslavingszorg. Een verplicht toezicht door de reclassering kan dienen om recidive te voorkomen, om de verdachte te ondersteunen bij het continueren van de behandeling en om maatschappelijke integratie te bevorderen. Bij de verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Ook is er sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een gokstoornis. De combinatie van deze stoornissen hebben de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte negatief beïnvloed. Door de antisociale persoonlijkheidsstoornis is de verdachte eerder geneigd tot onmaatschappelijk, grensoverschrijdend delictgedrag. De antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft in feite de gokstoornis gefaciliteerd. Vanwege de antisociale persoonlijkheidsstoornis in combinatie met de gokstoornis bestond bij de verdachte een verminderd vermogen om zijn wil en gedrag in vrijheid te bepalen. De psycholoog adviseert daarom de verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico wordt hoog geschat. Een verwijzing naar de verslavingszorg ten behoeve van de behandeling van de gokstoornis is een passend interventieadvies. Hoewel de gokstoornis op dit moment vanwege de detentie in remissie is, bestaat bij de verdachte nog altijd het verlangen om te gokken. De kans op terugval als hij weer vrij komt is aanwezig. Om die reden wordt geadviseerd de behandeling te starten in een klinische setting, om een intensieve behandeling met een maximaal toezicht te kunnen bewerkstelligen. Daarna kan de behandeling poliklinisch worden voortgezet.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusie van de psycholoog gedragen wordt door de bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusie over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank heeft daarnaast in aanmerking genomen dat bij de bewezenverklaarde feiten meerdere bedrijven betrokken zijn, het vertrouwen van meerdere werkgevers door de verdachte is geschonden, alsmede de omvang van de verduisterde goederen. De rechtbank weegt ook mee dat de verdachte bij zijn handelen op zeer berekenende wijze te werk is gegaan. Zo zocht hij, blijkens de eigen verklaringen van de verdachte, reeds bij indiensttreding bij [naam bedrijf 2] manieren om zichzelf te verrijken en is zijn enige reden voor het huren van de Mercedes-Benz geweest dat hij deze auto wilde verduisteren. Ook is sprake van recidive. In de omstandigheid dat de privacy van de verdachte zou zijn geschonden, doordat het recherchebureau dat één van de werkgevers van de verdachte had ingehuurd de verdachte een periode heeft geobserveerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om de op te leggen straf te matigen. Wel heeft de rechtbank rekening gehouden met de proceshouding van de verdachte ter terechtzitting en zijn intentie om schoon schip te maken. De op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal gelet op alle voornoemde factoren lager uitvallen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank heeft geconstateerd dat een klinische en daaropvolgende ambulante behandeling voor de verslavingsproblematiek van de verdachte van essentieel belang is om het voornemen van de verdachte om een positieve wending te geven aan zijn leven een kans te geven. De rechtbank is daarom van oordeel dat een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk dient te worden opgelegd, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Hierbij acht de rechtbank, anders dan de verdediging, een proeftijd van drie jaren aangewezen. Aan de reclassering zal opdracht worden gegeven de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden en toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] , gevestigd te [vestigingsplaats benadeelde 1] en vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 1] , ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 39.781,25 aan materiële schade (inclusief proceskosten en griffierecht), vermeerderd met de wettelijke rente en verzoekt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 2] , gevestigd te [vestigingsplaats benadeelde 2] en vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 2] ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 484.239,-- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 3] , gevestigd te [vestigingsplaats benadeelde 3] en vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 3] ter zake van het onder 4 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 26.015,-- (inclusief BTW) aan materiële schade, waarvan € 18.850,-- reeds is vergoed door de verzekering, zodat hierna een bedrag van € 2.650,-- overblijft, vermeerderd met de wettelijke rente.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 4] te België
.De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.277,62 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat:
- de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu reeds een beslissing op de vordering is genomen door een civiele rechter;
- de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] in overwegende mate dient te worden toegewezen, met uitzondering van de kosten die zien op de tijd die aan het eigen onderzoek is besteed (reiskosten/gesprekken), nu deze gevorderde kosten onvoldoende zijn onderbouwd;
- de vordering van de partij [naam benadeelde 3] ondanks de gebrekkige onderbouwing dient te worden toegewezen, temeer nu het gevorderde bedrag voor de verduisterde vorkheftruck redelijk voorkomt;
- de benadeelde partij [naam benadeelde 4] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu het feit waarop de vordering is gebaseerd niet aan de verdachte ten laste is gelegd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat:
- de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu reeds een beslissing op de vordering is genomen door een civiele rechter wat een executoriale titel oplevert. Daarbij is al gestart met de executie;
- primair de benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu de vordering dermate ingewikkeld is dat de behandeling daarvan een onevenredige belasting oplevert van het strafgeding. Subsidiair is de vordering onvoldoende onderbouwd en onvoldoende duidelijk. Er bestaat geen rechtstreeks verband tussen de gevorderde detectivekosten en reiskosten met het onder 3 ten laste gelegde feit. Het onderdeel dat ziet op de badkamerartikelen dient te worden afgewezen, nu aan de hand van de lijst met voorraadcorrectie niet is vast te stellen dat dit de goederen zijn die door de verdachte zijn verduisterd en nu niet duidelijk is wat de voorraad was voorafgaand aan het ten laste gelegde;
- de vordering van de partij [naam benadeelde 3] dient te worden afgewezen, nu de vordering niet is onderbouwd en mede daardoor onduidelijk is wat de totale waarde van de vorkheftruck was op het moment dat de verzekering een deel uitkeerde;
- de benadeelde partij [naam benadeelde 4] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu het feit waarop de vordering is gebaseerd niet aan de verdachte ten laste is gelegd.
8.3.
Beoordeling
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] :
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding reeds geheel bij vonnis van de burgerlijke rechter is toegewezen en de benadeelde partij om die reden bij de beoordeling van zijn vordering geen belang meer heeft.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
De rechtbank ziet, ondanks het verzoek daartoe van de benadeelde partij, geen aanleiding de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] :
De rechtbank stelt allereerst vast dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De verdediging heeft aangevoerd dat aan de hand van de onderbouwde stukken niet is vast te stellen welke hoeveelheid is verduisterd. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij tussen de 3000 en 5000 dozen heeft verduisterd. Door de benadeelde partij is aangegeven dat per doos een gemiddelde inkoopprijs wordt gehanteerd van € 100,--. Dit bedrag is ter terechtzitting niet gemotiveerd betwist.
De rechtbank zal gelet op de verklaring van de verdachte uitgaan van een gemiddelde van 4000 dozen die door de verdachte zijn verduisterd. De rechtbank zal daarom de schade die ziet op de verduisterde badkamerartikelen vaststellen op een bedrag van € 400.000,--, zijnde 4000 dozen met een inkoopprijs van € 100,-- per stuk, en dit onderdeel van de vordering toewijzen.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde detectivekosten, exclusief btw, ondanks de betwisting door de verdachte, eveneens dienen te worden toegewezen, nu deze schade rechtstreeks verband houdt met het onder 3 bewezen verklaarde feit en de vordering op dit punt genoegzaam is onderbouwd.
De benadeelde partij zal ten aanzien van het onderdeel van de vordering dat ziet op de tijd die aan het eigen onderzoek is besteed (reiskosten/gesprekken) niet-ontvankelijk worden verklaard, nu deze kosten weinig gespecificeerd en onvoldoende onderbouwd zijn.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 september 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam benadeelde 3] :
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu bij de vordering geen uittreksel van de Kamer van Koophandel is gevoegd en geen gemachtigde is vermeld/verschenen, zodat de vordering in de huidige vorm niet voldoet aan de daarvoor geldende wettelijke bepalingen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam benadeelde 4] :
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu het strafbare feit waarvan schade wordt gevorderd, niet aan de verdachte ten laste is gelegd.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
Ten aanzien van de benadeelde partijen [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 3] en [naam benadeelde 4] :
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] :
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 404.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
8 (acht) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij het Leger des Heils, afdeling reclassering, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich voor behandeling van zijn verslavingsproblematiek klinisch laten opnemen in een door het NIFP te indiceren instelling, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven, gedurende een periode van maximaal 12 (twaalf) maanden;
3. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van Fivoor of een soortgelijke instelling, voor zijn problematiek, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de instelling verantwoord vindt;
4. de veroordeelde zal na de klinische opname verblijven in de instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang Exodus, of een soortgelijke instelling, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de directeur van die instelling in overleg met de reclassering verantwoord vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 1] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 404.000 (zegge: vierhonderdenvierduizend euro),bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen
€ 404.000,-- ( zegge: vierhonderdvierduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 september 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 404.000,-- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
365 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 3] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 4] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. F. Wegman en D.F. Smulders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 september 2019.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij
in de periode van28 februari 2018
tot en met 5 maart 2018
te Dordrecht
opzettelijk
meerdere kistenmet flenzen, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehoorde aan [naam bedrijf 1] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke
dienstbetrekking, te weten als vorkheftruckchauffeur, elk geval anders
dan door misdrijf onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(art 321 Wetboek van Strafrecht, art 322 Wetboek van Strafrecht)
2
hij
in of omstreeks de periode van 16 mei 2018 tot en met 28 mei 2018
te Dordrecht, althans in Nederland,
opzettelijk
een grote hoeveelheid (houten en/of kunststof pallets) en/of zes, althans
een of meer pallet(s) met (in totaal 6000 kg) suiker, in elk geval enig
goed,
geheel of ten dele toebehoorde aan [naam] , in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte,
en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke
dienstbetrekking, te weten als vorkheftruck chauffeur en/of orderpicker,
elk geval anders dan door misdrijf onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(art 321 Wetboek van Strafrecht, art 322 Wetboek van Strafrecht)
3
hij
in of omstreeks de periode van 4 juni 2018 tot en met 12 september
2018
te Dordrecht, althans in Nederland,
opzettelijk
een (grote) hoeveelheid dozen met badkamerartikelen (waaronder
badjassen en/of handdoeken en/of gastendoekjes en/of washandjes
en/of strandlakens), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehoorde aan [naam bedrijf 2] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke
dienstbetrekking, te weten als logistiek medewerker, elk geval anders
dan door misdrijf onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(art 321 Wetboek van Strafrecht, art 322 Wetboek van Strafrecht)
4
hij
in of omstreeks de periode van 29 januari 2019 tot en met 12 februari
2019 te Dordrecht en/of te Ridderkerk, althans in Nederland,
opzettelijk
een vorkheftruck (merk Manitou), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam bedrijf 3] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te
weten
als huurder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(art 321 Wetboek van Strafrecht)
5
hij
in of omstreeks de periode van 15 april 2019 tot en met 17 april 2019
te Purmerend en/of te Dordrecht, althans in Nederland,
opzettelijk
een auto (merk/type Mercedes-Benz, V-Klasse 220 CDI XL, kenteken [kentekennummer]
) in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam bedrijf 4] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te
weten
als huurder,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(art 321 Wetboek van Strafrecht)