Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure in de zaak met het zaak- / rolnummer 547149 / HA ZA 18-309
- de dagvaarding van 30 december 2010, met producties;
- het incidentele vonnis van 28 maart 2012 waarbij de zaak op vordering van SECC is gevoegd met de (doorgehaalde) tweede zaak, alsmede de in dat vonnis genoemde op het incident betrekking hebbende stukken.
2.De procedure in de zaak met het zaak- / rolnummer 547255 / HA ZA 18-316
- de dagvaarding van 20 februari 2012, tevens houdende incidentele vordering tot voeging met de eerste zaak en de tweede zaak, met producties;
- het incidentele vonnis van 22 augustus 2012 waarbij de zaak is gevoegd met de eerste zaak en de (doorgehaalde) tweede zaak, alsmede de in dat vonnis genoemde op het incident betrekking hebbende stukken.
3.De verdere procedure in beide zaken
- het incidentele vonnis van 17 juli 2013 waarbij de rechtbank 1) zich in alle zaken bevoegd heeft verklaard kennis te nemen van de vorderingen tegen Kone Oyj en ThyssenKrupp AG ter zake van hun '
- de akte overlegging productie tevens houdende vermeerdering en wijziging van eis tevens houdende voorwaardelijke vermindering van eis van SECC;
- het incidentele vonnis van 5 februari 2014 waarbij is toegestaan dat 1) ThyssenKrupp Liften B.V., ThyssenKrupp AG, Otis B.V., United Technologies Corporation, Schindler Liften B.V., Schindler Holding Ltd en Mitsubishi Elevator Europe B.V., door Kone c.s. in vrijwaring worden gedagvaard en 2) Otis B.V., Schindler Liften B.V., Kone B.V., Mitsubishi Elevator Europe B.V., United Technologies Corporation, Schindler Holding Ltd en Kone Oyj door ThyssenKrupp c.s. in vrijwaring worden gedagvaard, alsmede de in dat vonnis genoemde op het incident betrekking hebbende stukken;
- de akte overlegging productie tevens houdende vermeerdering eis van SECC;
- de antwoordakte overlegging producties tevens houdende vermeerdering en wijziging eis tevens houdende voorwaardelijke vermindering van eis van Kone c.s.;
- de antwoordakte overlegging productie tevens houdende vermeerdering en wijziging eis tevens houdende voorwaardelijke vermindering van eis van ThyssenKrupp c.s.;
- de brief van de rechtbank van 30 april 2014 waarin namens de rolrechter is bericht dat 1) het SECC is toegestaan haar eis al dan niet voorwaardelijk te verminderen maar dat dit niet betekent dat de procedure tegen de gedaagden ten aanzien van wie de rechtbank ingevolge het vonnis van 17 juli 2013 onbevoegd is op enigerlei wijze (voorwaardelijk) aanhangig is, 2) de vermeerdering van eis door SECC niet is toegestaan voor zover deze ziet op vorderingen die sedert 30 december 2010 alsnog aan SECC zijn overgedragen of aan haar een volmacht is verleend, en 3) geen bezwaar bestaat tegen de wijziging van eis voor zover daardoor de petita in de drie gevoegde zaken hetzelfde worden geformuleerd en kleine tekstuele verbeteringen zijn aangebracht;
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, tevens conclusie van antwoord van Kone c.s., met producties;
- de conclusie van antwoord van ThyssenKrupp c.s., met producties;
- het bericht van de rechtbank van 30 juni 2014 waarin is meegedeeld dat de beslissing op de incidentele vordering (tot onbevoegdheid) wordt aangehouden tot uiterlijk de beslissing in de hoofdzaak;
- de conclusie van repliek, tevens houdende vermindering en vermeerdering van eis, alsmede houdende een voorwaardelijke vordering ex artikel 843a Rv van SECC, met producties;
- de akte houdende bezwaar tegen vermeerdering van eis van Kone c.s., met producties;
- de akte houdende uitlating eiswijziging van ThyssenKrupp c.s., met producties;
- de brief van SECC van 20 april 2018 waarin wordt verzocht haar de gelegenheid te bieden bij antwoordakte te reageren op de bezwaren van Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. tegen de eisvermeerdering;
- de brief van de rechtbank van 25 april 2018 waarin wordt meegedeeld dat thans niet op het bezwaar van Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. wordt beslist;
- de conclusie van dupliek van Kone c.s., met producties;
- de conclusie van dupliek van ThyssenKrupp c.s., met producties;
- de akte overlegging producties van SECC;
- de brief van SECC van 6 mei 2019 waarbij zij een productie heeft overgelegd;
- de brief van de rechtbank van 7 mei 2019 met een opsomming van onderwerpen die de rechtbank ter zitting aan de orde zal stellen;
- de brief van Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. gezamenlijk van 7 mei 2019 waarin zij bezwaar maken tegen toelating van de door SECC overgelegde producties 20-22;
- de brief van SECC van 9 mei 2019 met een reactie op de bezwaren van Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s.;
- de brief van de rechtbank van 10 mei 2019 waarin onder meer is meegedeeld dat ter zitting zal worden besproken of de producties van SECC waartegen Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. bezwaar hebben gemaakt toegelaten worden;
- het proces-verbaal van de op 21 mei 2019 gehouden zitting en de bij die gelegenheid overgelegde pleitnota's van alle partijen, alsmede de brief van SECC van 2 juli 2019 met een reactie op het proces-verbaal.
4.De feiten
notlisted in Annex 1, have assigned their claims against the addressees of the Decision and the related rights to these claims to SECC or have granted SECC a power of attorney or other authority to pursue their claim against the addressees of the Decision (for the purposes of this letter, the parties mentioned in this paragraph will be referred to as the Purchasers).
Annex 1bevat een lijst met 251 namen.
5.De vordering in de zaak met het zaak- / rolnummer 547149 / HA ZA 18-309
6.De vordering in de zaak met het zaak- / rolnummer 547255 / HA ZA 18-316
7.Het verweer in beide hoofdzaken
9.De beoordeling in beide hoofdzaken
travellators(met die laatste termen wordt kennelijk hetzelfde bedoeld als met
escalatorsrespectievelijk rollende trottoirs dan wel rolpaden) in Nederland (hierna: het Liftenkartel) en dat de Commissie heeft geoordeeld dat zij een ernstige inbreuk hebben gemaakt op het bepaalde in artikel 81 van het EG-Verdrag. Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. hebben het Europese mededingingsrecht geschonden en derhalve onrechtmatig gehandeld in de zin van artikel 6:162 (en 6:166) BW. De Claimhouders hebben hierdoor schade geleden vanwege de hogere prijzen die zij moesten betalen als gevolg van het Liftenkartel. Voor die schade zijn Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. in de visie van SECC hoofdelijk aansprakelijk op grond van artikel 6:166 BW. SECC stelt dat zij als cessionaris dan wel als gevolmachtigde ter incasso gerechtigd is vergoeding te vorderen van de door de Claimhouders geleden schade.
no cure no paybasis. Dit is in Nederland omstreden en voor advocaten verboden, terwijl SECC slechts functioneert als tussenschakel tussen de advocaat en de Claimhouders. Kone c.s. zijn voorts van mening dat SECC niet aan de Aanbevelingen van de Commissie van 11 juni 2013 over gemeenschappelijke beginselen voor mechanismen voor collectieve vorderingen tot staking en tot schadevergoeding in de lidstaten betreffende schendingen van aan het EU-recht ontleende rechten (2013/396/EU)) (hierna: de Aanbevelingen) voldoet.
no cure no paybasis wordt gewerkt. Zoals door Kone c.s. is onderkend, geldt de eis dat niet op
no cure no paybasis wordt gewerkt alleen voor advocaten, niet voor een als procespartij optredende stichting als SECC.
no cure no payafspraak is opgenomen maakt dit niet anders, reeds omdat het persoonlijke verplichtingen van SECC betreft die geen beperking inhouden van haar eigendomsrechten (zie: ook: Hoge Raad 19 mei 1995, ECLI:NL:HR:ZC1735). Dat de koopprijs achteraf wordt bepaald maakt dit om dezelfde reden evenmin anders.
parental liability' van Kone Oyj en ThyssenKrupp AG wordt overwogen dat het Hof van Justitie van de Europese Unie op 14 maart 2019 arrest heeft gewezen in de zaak (C-724/17) van Vantaan Kaupunki tegen Skanska Industrial Solutions Oy (ECLI:EU:C:2019:204). Het Hof van Justitie heeft in die zaak overwogen dat de kwestie van de aanwijzing van de entiteit die gehouden is tot vergoeding van de door een inbreuk op artikel 101 VWEU veroorzaakte schade, rechtstreeks geregeld wordt door het Unierecht en dat het begrip "onderneming" in de zin van artikel 101 VWEU in de context van de oplegging door de Commissie van geldboeten op grond van artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 geen andere betekenis kan hebben dan in de context van vorderingen tot vergoeding van schade voor schending van de mededingingsregels van de Unie.
10.De beoordeling in het incident tot overlegging van stukken
11.De beslissing
29 januari 2020voor het nemen van een akte door SECC over hetgeen is vermeld onder 9.28, 9.43 en 9.45, waarna Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. op de rol van twaalf weken daarna een antwoordakte kunnen nemen;