In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam geoordeeld over de vordering van [eiser] tot voortzetting van de huurovereenkomst van de woning aan de [adres 2] na het overlijden van zijn vader. De vader van [eiser] is op 22 oktober 2018 overleden, waarna [eiser] verzocht heeft om de huurovereenkomst voort te zetten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 7:268 lid 2 en 3 BW, die vereisen dat er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding en dat de eiser voldoende financiële waarborg biedt voor de huur. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat [eiser] niet kan aantonen dat hij een duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn vader heeft gevoerd, aangezien hij pas per 1 september 2018 op het adres aan de [adres 2] is ingeschreven en daarvoor een eigen woning huurde. Bovendien heeft [eiser] onvoldoende bewijs geleverd dat hij financieel in staat is om de huur te betalen, aangezien hij een bijstandsuitkering ontvangt en de huurprijs boven de huursubsidiegrens ligt. De vordering van [eiser] is afgewezen, en in reconventie heeft de kantonrechter geoordeeld dat [verweerder] zonder recht of titel in de woning verblijft, wat leidt tot een veroordeling tot ontruiming en betaling van huur aan Woonstad.