ECLI:NL:RBROT:2019:8193

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
7720995
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst en toekenning van vergoedingen

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 12 augustus 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een werknemer, aangeduid als [verzoeker], tegen zijn voormalige werkgevers, RW Security B.V. (RWSF) en RW Event Security B.V. (RWE). De werknemer verzocht om toekenning van een billijke vergoeding, een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van zijn arbeidsovereenkomst. De werknemer was in dienst bij RWSF, die hem op 28 februari 2019 had ontslagen zonder de juiste procedure te volgen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag niet rechtsgeldig was, omdat er geen ontslagvergunning van het UWV was verkregen en er geen beëindigingsovereenkomst was gesloten. De werknemer had zich neergelegd bij het ontslag, maar maakte aanspraak op vergoedingen. De kantonrechter kende de werknemer een billijke vergoeding van € 2.000,00 toe, evenals een transitievergoeding van € 1.373,00 en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 1.525,35. De rechter oordeelde dat RWSF als werkgever verantwoordelijk was voor de onrechtmatige opzegging en dat RWE geen rechtsverhouding met de werknemer had. De proceskosten werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij, RWSF.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7720995 / VZ VERZ 19-8840
uitspraak: 12 augustus 2019
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. P.M. Bijl, juriste bij FNV te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RW Security B.V.,
statutair gevestigd te Den Haag en kantoorhoudende te Rotterdam ,
verweerster sub 1,
verschenen bij: de heer [naam 1] ,
en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RW Event Security B.V. ,
gevestigd te Rotterdam ,
verweerster sub 2,
verschenen bij haar directrice: [naam 2] .
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [verzoeker] ’, ‘ RWSF ’ en ‘ RWE ’.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het verzoekschrift ontvangen op 26 april 2019, met producties;
  • de brief van [verzoeker] van 15 mei 2019, met aanvullende producties;
  • de brief van RWE van 11 mei 2019, met een productie;
  • het verweerschrift van RWSF , met producties;
  • de door [verzoeker] ter zitting overgelegde brief van ‘ Security RWSF Facility ’ van 30 november 2018.
1.2
De mondelinge behandeling stond aanvankelijk gepland op 23 mei 2019 om 14.00 uur. Die zitting heeft geen doorgang gevonden. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun verhinderdata door te geven. Vervolgens heeft de kantonrechter een nieuwe datum voor de zitting bepaald. Partijen zijn hierover per brief van 5 juni 2019 bericht.
1.3
Op 22 juli 2019 is de mondelinge behandeling gehouden. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Hoewel daartoe naar behoren opgeroepen is namens RWSF en RWE , zonder bericht van verhindering, niemand ter zitting verschenen.
Van hetgeen ter zitting is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.4
De beschikking is bepaald op heden.
2. De feiten
In de onderhavige procedure zal - voor zover van belang - van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum verzoeker] , is op 23 mei 2016 bij (de rechtsvoorganger van) RW Facilitaire Dienstverlening BV (hierna: RWF ) in dienst getreden.
2.2
Bij brief van 30 november 2018 is [verzoeker] als volgt bericht:
“(…) RWF BV heeft per 1 december 2018 haar activiteiten overgedragen aan RW Security B.V. Uw dienstverband zal daarom vanaf 1 december 2018 door RW Security BV overgenomen worden.
(…)
Met vriendelijke groet,
[naam 1] & [naam 2]
RW Security & Facility BV .
RW Event Security BV. ”
2.3
[verzoeker] was laatstelijk werkzaam in de functie van algemeen facilitair medewerker tegen een salaris van € 1.525,35 per maand exclusief overige emolumenten.
2.4
Op 21 februari 2019 heeft RWSF telefonisch aan [verzoeker] laten weten dat zijn dienstverband vanwege bedrijfseconomische redenen zal worden beëindigd. Op 26 februari 2019 is dit in een persoonlijk gesprek toegelicht. Tijdens dat gesprek is aan [verzoeker] een 0-urencontract bij RWE en een opleiding tot evenementenbeveiliger aangeboden. Vanwege zijn financiële verplichtingen heeft [verzoeker] dit aanbod afgeslagen.
2.5
Op 26 februari 2019 heeft RWSF aan [verzoeker] een e-mail gestuurd waarin zij - voor zover van belang - het volgende heeft geschreven:
“zoals zojuist bedronken beëindigen wij je arbeidsovereenkomst per 28 februari 2019. De reden hiervan is dat wij geen medewerkers meer mogen in zetten in het Wereldmuseum, jou vaste werkplek, zonder officiele beveiligingspas.
We hebben gesproken over een oproepcontract voor een aantal maanden en de mogelijkheid om deel te nemen aan de cursus ESO (…)”.
2.6
Bij e-mail van diezelfde dag heeft [verzoeker] aan RWSF laten weten dat hij de genomen maatregel betreurt, maar dat hij de vervolgstappen van RWSF met betrekking tot de beëindiging van zijn dienstverband afwacht.
2.7
Hoewel tussen RWSF en [verzoeker] overleg heeft plaatsgevonden ten aanzien van een beëindigingsovereenkomst, hebben zij daarover geen overeenstemming bereikt.
2.8
RWSF heeft een ontslagaanvraag bij het UWV ingediend, een ontslagvergunning is niet verleend.

3.Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1
[verzoeker] heeft ter zitting aangegeven te berusten in de opzegging van de arbeidsovereenkomst en verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, RWSF en RWE te veroordelen:
  • tot betaling van een billijke vergoeding ter hoogte van € 2.746,00 bruto ex artikel 7:681 BW onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto-specificatie;
  • tot betaling van de wettelijke transitievergoeding conform artikel 7:673 jo. 7:673a BW ter hoogte van € 1.373,00 bruto onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto-specificatie;
  • tot betaling van een bedrag gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren conform artikel 7:672 lid 10 BW zijnde een bedrag van € 1.525,35 bruto onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto-specificatie;
  • tot betaling van de wettelijke rente over de bovenstaande bedragen vanaf de dag dat die bedragen zijn verschuldigd;
  • in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de dagtekening van deze beschikking.
3.2
Aan zijn verzoek heeft [verzoeker] naast de vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
De opzegging van de arbeidsovereenkomst is in strijd met het bepaalde in artikel 7:671 BW. Ingevolge artikel 7:681 lid 1 sub a BW verzoekt [verzoeker] ten laste van RWSF en RWE een billijke vergoeding aan hem toe te kennen. Nu geen rekening is gehouden met de wettelijke opzegtermijn van één maand verzoekt [verzoeker] hem op grond van artikel 7:672 lid 10 BW een vergoeding toe te kennen wegens onregelmatige opzegging. Tevens maakt [verzoeker] aanspraak op de transitievergoeding ex artikel 7:673 jo. 7:673a BW.
3.2.2
Omdat voor [verzoeker] niet duidelijk is wie zijn contractspartij is heeft hij zijn verzoekschrift gericht tegen RWSF en RWE . Volgens [verzoeker] kan er sprake zijn van overgang van onderneming omdat RWE het personeel van RWSF in dienst heeft genomen op basis van 0-urencontracten en bovendien dezelfde althans vergelijkbare activiteiten ontplooit. Zodoende kan RWE mogelijk als rechtsopvolger van RWSF gezien worden.

4.Het verweer

van RWSF

4.1
Het verweer van RWSF strekt tot afwijzing van het verzoek. Daartoe heeft RWSF -zakelijk weergegeven en voor zover van belang - aangevoerd dat aan [verzoeker] duidelijk is gemaakt dat de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen moest worden beëindigd. RWSF is bereid tot een oplossing te komen, maar omdat [verzoeker] de opleiding en het vervangende werk heeft geweigerd is een verdere samenwerking niet meer mogelijk. Bovendien zijn er geen functies meer waar [verzoeker] voor in aanmerking komt. [verzoeker] was in dienst bij RWSF en niet bij RWE . Van overgang van onderneming of opvolgend werkgeverschap is bovendien geen sprake.
van RWE
4.2
RWE heeft aangevoerd dat aan [verzoeker] een arbeidsovereenkomst is aangeboden maar dat [verzoeker] deze heeft geweigerd, zodat tussen partijen geen rechtsverhouding bestaat.

5.De beoordeling

5.1
[verzoeker] heeft het onderhavige verzoek tijdig ingediend, omdat dit ingevolge het bepaalde in artikel 7:686a lid 4 sub a BW is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is beëindigd.
5.2
Aangezien [verzoeker] ter zitting zijn primaire verzoek (tot vernietiging van de opzegging) heeft ingetrokken betekent dit dat [verzoeker] zich neerlegt bij de beëindiging van het dienstverband per 28 februari 2019. Daarmee is komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst op die datum is geëindigd en zal worden toegekomen aan de beoordeling van het verzoek van [verzoeker] tot toekenning van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, transitievergoeding en billijke vergoeding. In dat kader dient beoordeeld te worden of de arbeidsovereenkomst volgens het geldende ontslagrecht is beëindigd.
Wie is de werkgever?
5.3
Voordat aan de inhoudelijke beoordeling van de verzochte vergoedingen kan worden toegekomen moet vastgesteld worden wie van de twee verweersters de werkgever van [verzoeker] is.
5.3.1
Zowel RWE als RWSF hebben betwist dat tussen [verzoeker] en RWE een rechtsverhouding bestaat en dat van opvolgend werkgeverschap althans overgang van onderneming sprake is. [verzoeker] heeft dat vervolgens niet meer weersproken en zijn stellingen op dit punt ook niet nader onderbouwd. Bovendien blijkt uit de verschillende producties die door [verzoeker] zijn overgelegd ook niet dat RWE op enigerlei wijze de rol van werkgever op zich heeft genomen. Er zijn bijvoorbeeld geen salarisbetalingen gedaan namens RWE . Het voorgaande leidt ertoe dat er in het kader van deze procedure niet vanuit kan worden gegaan dat RWE de werkgever van [verzoeker] is.
5.3.2
[verzoeker] heeft het verzoekschrift voorts gericht tegen RWSF . Uit de ter zitting overgelegde brief van 30 november 2018 begrijpt de kantonrechter dat het dienstverband per 1 december 2018 door ‘ RW Security BV ’ is overgenomen. In die brief worden verschillende namen genoemd ‘ RW Facilitaire Dienstverlening BV ( RWF )’ ‘ RW Security BV ’ ‘ RW Security & Facility BV ’ en ‘ RW Event Security BV ’, terwijl in het briefhoofd ‘ Security RWSF Facility ’ is vermeld. De kantonrechter begrijpt dat de diverse handelsnamen door elkaar worden gebruikt. Dat blijkt ook uit de verschillende schriftelijke arbeidsovereenkomsten die afwisselend zijn gesloten met ‘RW Facility B.V.’ en ‘RW Security & Facility B.V.’. Aangezien de salarisspecificaties vanaf december 2018 ‘ RW Security BV ’ als werkgever vermelden en RWSF in haar verweerschrift erkend dat [verzoeker] bij haar in dienst is, wordt er vanuit gegaan dat verweerster sub 1, RWSF , de werkgever van [verzoeker] is.
5.3.3
Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.3.1 is overwogen zullen de verzoeken jegens RWE worden afgewezen. In het hierna volgende zullen de verzoeken jegens RWSF worden besproken.
Rechtsgeldige opzegging?
5.4
Uit het verweer van RWSF begrijpt de kantonrechter dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst verband houdt met bedrijfseconomische redenen. Voordat in zo’n geval tot ontslag van een werknemer kan worden overgegaan controleert het UWV of is voldaan aan de regels om de arbeidsovereenkomst te beëindigden: de zogenaamde preventieve toets. Het UWV beoordeelt of er een redelijke grond is voor het ontslag en of herplaatsing nog mogelijk is. De arbeidsovereenkomst kan ook worden beëindigd met wederzijds goedvinden. In dat geval sluiten werkgever en werknemer een schriftelijke beëindigingsovereenkomst waarin zij afspreken hoe het ontslag wordt afgehandeld.
5.4.1
Uit de vaststaande feiten onder 2.7 en 2.8 volgt dat zowel een beëindigingsovereenkomst als een ontslagvergunning van het UWV ontbreekt. De opmerking van RWSF dat zij nog aanvullende informatie aan het UWV heeft verstrekt, maar dat dit onmogelijk was binnen de korte tijdspanne aangezien RWSF geconfronteerd is met te ernstige problemen, kan haar niet baten. Deze omstandigheid, hoe vervelend ook voor RWSF , komt voor haar rekening en risico en rechtvaardigt niet het handelen in strijd met de dwingendrechtelijke bepalingen uit het ontslagrecht.
5.4.2
De conclusie van het voorgaande is dat RWSF de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] niet rechtsgeldig en in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd.
Transitievergoeding
5.5
Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien - kort gezegd - de arbeidsovereenkomst ten minste vierentwintig maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever is ontbonden. [verzoeker] heeft dan ook recht op een transitievergoeding. RWSF heeft de hoogte van de door [verzoeker] berekende transitievergoeding op zichzelf niet weersproken. Een bedrag van € 1.373,00 bruto is aldus toewijsbaar.
Vergoeding ex artikel 7:672 lid 10 BW
5.6
De partij die opzegt tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt is aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Vaststaat dat RWSF de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] heeft opgezegd en dat zij daartoe niet gerechtigd was. Daarmee heeft RWSF onregelmatig opgezegd.
Door RWSF is niet weersproken dat de arbeidsovereenkomst met inachtneming van een opzegtermijn van één maand eerst tegen 1 april 2019 had kunnen worden opgezegd. Evenmin is door RWSF weersproken dat de hoogte van de schadevergoeding over de periode van 1 maart 2019 tot en met 31 maart 2019 € 1.647,38 bruto, inclusief vakantiegeld, bedraagt. [verzoeker] verzoekt in het petitum van het verzoekschrift echter expliciet om een vergoeding van € 1.525,35 bruto, zijnde het brutosalaris exclusief vakantiegeld. Aangezien de kantonrechter slechts kan toewijzen wat is verzocht, is laatst genoemd bedrag slechts toewijsbaar.
Billijke vergoeding
5.7
[verzoeker] heeft inmiddels berust in de opzegging en maakt aanspraak op een billijke vergoeding. Uit artikel 7:681 lid 1 sub a BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was, is het verzoek van [verzoeker] tot toekenning van een billijke vergoeding in beginsel toewijsbaar.
5.8
Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval en de rechter dient in de motivering van haar oordeel inzicht te geven in de omstandigheden die tot de beslissing over de hoogte van de vergoeding hebben geleid (zie HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR: 2017:1187, New Hairstyle). Hoewel de billijke vergoeding een additioneel karakter draagt en slechts toewijsbaar is onder bijzondere omstandigheden naast het wettelijk recht op een transitievergoeding, dat dient ter compensatie van de gevolgen van het ontslag, "verzet het stelsel van de WWZ zich niet ertegen dat met de gevolgen van het ontslag rekening wordt gehouden bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding waarop de wet een werknemer aanspraak geeft omdat de werkgever van het ontslag als zodanig een ernstig verwijt kan worden gemaakt, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het de werkgever te maken verwijt", aldus de Hoge Raad in voormeld arrest. Immers, de aanspraak van de werknemer op loondoorbetaling bij een vernietigbaar ontslag kan niet geacht worden volledig te zijn gecompenseerd door de transitievergoeding en de bedoeling van de billijke vergoeding is nu juist dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
5.9
In dit geval is enerzijds redengevend dat het RWSF te verwijten valt dat zij de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] niet rechtsgeldig heeft beëindigd, maar anderzijds dat sprake was van een relatief kort dienstverband en het feit dat [verzoeker] per 1 juni 2019 ander werk heeft geaccepteerd. De inkomensschade van [verzoeker] is niet inzichtelijk gemaakt, noch heeft [verzoeker] gesteld welke andere gezichtspunten in dit geval spelen en een billijke vergoeding van € 2.746,00, zoals door hem gevorderd, rechtvaardigen. Zoals hiervoor onder 5.5 en 5.6 is gebleken heeft [verzoeker] bovendien recht op een transitievergoeding en een vergoeding als bedoeld in artikel 7:672 lid 10 BW. Bij de vergelijking tussen de situatie zonder de vernietigbare opzegging en de situatie waarin [verzoeker] zich thans bevindt worden ook deze vergoedingen betrokken. Compensatie van het misgelopen loon vindt met de vergoeding wegens onregelmatige opzegging immers al gedeeltelijk plaats. Al met al komt het de kantonrechter redelijk voor om een bedrag van € 2.000,00 als billijke vergoeding toe te kennen. Andere omstandigheden die zouden moeten leiden tot een hogere of lagere billijke vergoeding zijn niet gebleken.
Openstaande verlofuren
5.1
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] nog aanspraak gemaakt op betaling van de openstaande verlofuren. Aangezien [verzoeker] niet concreet heeft gemaakt om welk saldo het gaat en welk bedrag daarmee gemoeid is en RWSF bovendien niet ter zitting is verschenen en zich zodoende niet tegen dit gewijzigde verzoek heeft kunnen verweren, is dit gedeelte van het verzoek niet toewijsbaar.
Wettelijke rente
5.11
De gevorderde wettelijke rente over de billijke vergoeding is toewijsbaar vanaf twee weken na de datum van deze beschikking. De wettelijke rente over de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding is toewijsbaar vanaf de datum van het verzoekschrift, een en ander op de wijze als in het dictum vermeld.
Bruto/netto specificatie
5.11
Het verzoek tot het verstrekken van een deugdelijke netto/bruto specificatie, waarin de betaling van de billijke vergoeding, de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding zijn opgenomen is eveneens toewijsbaar.
Incident
5.12
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] eveneens het verzoek in het incident (ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) ingetrokken, zodat dit gedeelte van de vordering geen bespreking meer behoeft.
proceskosten
5.13
Aangezien het verzoek van [verzoeker] jegens RWE wordt afgewezen, wordt [verzoeker] veroordeelt in de proceskosten die worden begroot op nihil aan de zijde van RWE .
5.14
RWSF zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, de kosten worden aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 231,00 aan griffierecht en € 721,00 aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de rente zoals genoemd in het dictum.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in het verzoek tegen RWE
wijst af de verzoeken van [verzoeker] ;
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van RWE vastgesteld op nihil;
in het verzoek tegen RWSF
veroordeelt RWSF tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 2.000,00 bruto aan billijke vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf twee weken na de datum van deze beschikking tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt RWSF tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 1.525,35 bruto ter zake van vergoeding als bedoeld in artikel 7:672 lid 10 BW en een bedrag van € 1.373,00 bruto ter zake van transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de datum van het verzoekschrift tot aan de dag van algehele voldoening;
een en ander onder overlegging van een deugdelijke netto/bruto specificatie waarin deze bedragen zijn verwerkt;
veroordeelt RWSF in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] vastgesteld op € 231,00 aan griffierecht en € 721,00 aan salaris voor de gemachtigde, genoemde bedragen te vermeerderen met de verschuldigde rente ex artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de uitspraak van deze beschikking tot aan de dag der voldoening,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.M. van Breevoort en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
28356