ECLI:NL:RBROT:2019:8169

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
ROT 18/5851
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de indicatie voor huishoudelijke ondersteuning op basis van de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande vrouw geboren op 21 januari 1932, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Eiseres ontving ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en had bezwaar gemaakt tegen de wijziging van haar ondersteuningsarrangement. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin verweerder in verschillende besluiten de ondersteuning van eiseres heeft aangepast. Eiseres heeft in beroep gesteld dat zij meer ondersteuning nodig heeft dan de 4,5 uur per week die haar is toegekend, en dat de besluiten van verweerder niet deugdelijk gemotiveerd zijn.

De rechtbank heeft overwogen dat verweerder met de toekenning van 4,5 uur huishoudelijke ondersteuning per week de hulpaanspraak van eiseres voldoende heeft geconcretiseerd. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij met het toegekende aantal uren onvoldoende wordt gecompenseerd in haar beperkingen bij het voeren van de huishouding. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond en het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk, omdat dit besluit inmiddels is vervangen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het griffierecht worden vergoed.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/5851

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. G.S.S. de Kok,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. M.R. Keyser.

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2018 (primair besluit I) heeft verweerder het ondersteuningsarrangement van eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) gewijzigd.
Bij besluit van 14 maart 2018 (primair besluit II) heeft verweerder het ondersteuningsarrangement van eiseres gewijzigd in de zin dat de ondersteuning en regie bij het huishouden op basis van ‘vrije intensiteit’ wordt toegekend.
Bij besluit van 11 oktober 2018 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 20 maart 2019 een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Bij besluit van 13 mei 2019 (bestreden besluit II) heeft verweerder, onder intrekking van bestreden besluit I, het bezwaar van eiseres tegen primair besluit II gedeeltelijk gegrond verklaard, in de zin dat eiseres in aanmerking komt voor 4,5 uur huishoudelijke ondersteuning per week.
Eiseres heeft bij brief van 28 mei 2019 haar reactie gegeven op bestreden besluit II.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, nu geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, te kennen heeft gegeven van dit recht gebruik te willen maken. Daarna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiseres, geboren op 21 januari 1932, is alleenstaand en woont in een seniorenwoning. Eiseres ondervindt vanwege lichamelijke en psychische klachten belemmeringen bij het voeren van het huishouden en ontvangt in verband daarmee een ondersteuningsarrangement, bestaande uit ondersteuning en regie bij het huishouden, op grond van de Wmo 2015.
1.2
Bij primair besluit I heeft verweerder - voor zover van belang - de ondersteuning en regie bij het huishouden vastgesteld op categorie ‘5 basis’. Bij primair besluit II heeft verweerder - voor zover van belang - de ondersteuning en regie bij het huishouden vastgesteld op ‘vrije intensiteit’.
1.3.
Bij bestreden besluit I heeft verweerder onder intrekking van primair besluit I het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard.
2. Na schorsing van het onderzoek ter zitting heeft verweerder bij bestreden besluit II opnieuw beslist op de bezwaren van eiseres tegen primair besluit II. De rechtbank merkt bestreden besluit II aan als een besluit ter vervanging van bestreden besluit I en acht het tegen bestreden besluit I ingestelde beroep gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht mede gericht tegen bestreden besluit II. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen belang meer bij de beoordeling van haar beroep gericht tegen bestreden besluit I, nu dit besluit inmiddels is vervangen door bestreden besluit II. Het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit I is daarom niet-ontvankelijk.
3. Verweerder heeft aan bestreden besluit II ten grondslag gelegd dat de intensiteit van de ondersteuning bij het huishouden (vrije intensiteit) in stand blijft maar dat hieraan wordt toegevoegd dat eiseres in aanmerking komt 4,5 uur huishoudelijke ondersteuning per week. Er is voor verweerder geen aanleiding om de ondersteuning uit te breiden naar meer uren per week.
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij gelet op de complexiteit en zeldzame combinatie van haar klachten meer ondersteuning nodig heeft dan de 4,5 uur per week die verweerder bij bestreden besluit II heeft toegekend. Eiseres stelt dat verweerder niet mocht uitgaan van het aantal uren huishoudelijke ondersteuning dat de Raad haar in de uitspraak van 20 maart 2019 in een eerdere procedure heeft toegekend. Eiseres voert hiertoe aan dat het aantal uren dat de Raad heeft toegekend is gebaseerd op een leveringsplan van 8 december 2016, waarin is opgenomen dat de badkamervloer één keer per week en de slaapkamervloer één keer per twee weken gedweild wordt. Inmiddels zijn er twee nieuwe leveringsplannen van 14 juni 2018 en 17 juli 2018, waarin de frequentie van het dweilen van de vloeren op twee keer per week is vastgesteld. Daarom dient hiervoor extra tijd te worden geïndiceerd. Volgens eiseres is het onbegrijpelijk dat verweerder concludeert dat bepaalde huishoudelijke taken vaker moeten worden verricht en dat hij daarom het tarief voor de ondersteuning verhoogt, maar dat dit niet resulteert in een verhoging van het aantal uren huishoudelijke hulp dat feitelijk geboden wordt. Verder stelt eiseres dat het bestreden
besluit II niet deugdelijk gemotiveerd is. Verweerder is niet ingegaan op de bezwaargrond dat bij de indicatie geen objectief onderzoek heeft plaatsgevonden naar de noodzakelijke handelingen en de frequentie waarmee deze moeten worden verricht, zodat de indicatie van verweerder niet voldoet aan de voorwaarden die daaraan door de Raad worden gesteld.
5.1
Artikel 2.1.3 van de Wmo 2015 bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen. In de verordening wordt in ieder geval bepaald op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.
5.2
Artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 bepaalt dat het college ervoor zorgdraagt dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
5.3
Artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 bepaalt, voor zover hier van belang, dat het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, onderzoek doet naar de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Het college betrekt daarbij – onder meer – de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt.
5.4
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de toekenning van 4,5 uur huishoudelijke ondersteuning per week de hulpaanspraak van eiseres voldoende geconcretiseerd. Dit besluit voldoet daarmee aan de door de Raad in onder meer de onder 4. genoemde uitspraak gestelde eisen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij met het toegekende aantal uren huishoudelijke hulp onvoldoende wordt gecompenseerd in de beperkingen die zij bij het voeren van de huishouding ondervindt. De stelling van eiseres dat verweerder de vaststelling van het aantal uren huishoudelijke ondersteuning niet mocht baseren op het aantal uren dat de Raad in de uitspraak van 20 maart 2019 heeft vastgesteld, volgt de rechtbank niet. Weliswaar lag in die zaak een ander leveringsplan voor, maar de Raad heeft in haar uitspraak wel al rekening gehouden met de noodzaak van extra wasverzorging, extra vervuiling als gevolg van de bloedingen en zalven en de noodzaak van hoge hygiëne vanwege infectiegevaar. Uitgaande van het CIZ Protocol Huishoudelijke Verzorging heeft verweerder naast de normtijd voor de toegekende huishoudelijke verzorging (lichte en zware huishoudelijke werkzaamheden en de wasverzorging) een uur extra toegekend in verband met de individuele omstandigheden van eiseres. Dat de zorgverlener ondanks een verhoogde indicatie en een eerdere verhoging van het tarief feitelijk niet meer uren huishoudelijk hulp biedt, leidt niet tot een ander oordeel. In deze procedure wordt immers uitsluitend beoordeeld of de mate van de toegekende huishoudelijke ondersteuning voor eiseres toereikend is om de in de Wmo 2015 gestelde doelen te bereiken. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval.
7. Uit het voorgaande volgt dat het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit II ongegrond is.
8. Nu verweerder bestreden besluit I heeft ingetrokken en vervangen door bestreden besluit II nadat eiseres daartegen beroep had ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank ziet eveneens aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1). Bij het bestreden besluit II heeft verweerder reeds de door eiseres in bezwaar gemaakte proceskosten vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit II ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,-;
- draagt verweerder op om het door eiseres betaalde griffierecht van € 46,- aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, en mr. E. Lunenberg en
mr. A.M.E.A. Neuwahl, leden, in aanwezigheid van mr. E. Huis-Grondman, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 18 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.