In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande vrouw geboren op 21 januari 1932, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Eiseres ontving ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en had bezwaar gemaakt tegen de wijziging van haar ondersteuningsarrangement. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin verweerder in verschillende besluiten de ondersteuning van eiseres heeft aangepast. Eiseres heeft in beroep gesteld dat zij meer ondersteuning nodig heeft dan de 4,5 uur per week die haar is toegekend, en dat de besluiten van verweerder niet deugdelijk gemotiveerd zijn.
De rechtbank heeft overwogen dat verweerder met de toekenning van 4,5 uur huishoudelijke ondersteuning per week de hulpaanspraak van eiseres voldoende heeft geconcretiseerd. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij met het toegekende aantal uren onvoldoende wordt gecompenseerd in haar beperkingen bij het voeren van de huishouding. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond en het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk, omdat dit besluit inmiddels is vervangen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het griffierecht worden vergoed.
De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.