ECLI:NL:RBROT:2019:8112

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2019
Publicatiedatum
18 oktober 2019
Zaaknummer
10/963018-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor witwassen en veroordeling voor bankieren zonder vergunning in zaak tegen verdachte betrokken bij Hawala-bankieren

In de zaak tegen de verdachte, die zich bezighield met Hawala-bankieren, heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 oktober 2019 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldiging van witwassen, omdat niet kon worden bewezen dat de geldbedragen die hij voorhanden had, afkomstig waren van enig misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden die door de officier van justitie werden aangevoerd, weliswaar een vermoeden van witwassen opriepen, maar niet voldoende bewijs boden voor een veroordeling. De verdachte had verklaard dat hij handelde in opdracht van een medeverdachte en dat hij vertrouwde op deze persoon, die als Hawala-bankier fungeerde. Dit systeem van bankieren wordt vaak gebruikt binnen bepaalde etnische groepen voor legale geldtransfers, wat complicaties met zich meebracht voor de bewijsvoering van de herkomst van de gelden.

Desondanks werd de verdachte wel veroordeeld voor het bankieren zonder vergunning. De rechtbank oordeelde dat hij, samen met anderen, opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener had uitgeoefend. De verdachte had een actieve rol gespeeld in het uitvoeren van geldtransacties en het onderhouden van de administratie, wat hem een cruciale rol gaf in de illegale activiteiten. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn beperkte draagkracht en fysieke klachten. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in aanmerking genomen, wat leidde tot een lagere straf dan door de officier van justitie was geëist.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/963018-13
Datum uitspraak: 14 oktober 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Afghanistan) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 september 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de nadere vordering omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd op de terechtzitting van 1 november 2016. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. Timmer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van gewoonte witwassen. In deze periode heeft de verdachte zich bezig gehouden met het zogenoemde hawala-bankieren. De verdachte heeft meerdere keren ontmoetingen gehad waarbij hij contante geldbedragen in ontvangst heeft genomen, dan wel heeft overgedragen. Ten aanzien van de herkomst van de geldbedragen die verdachte voorhanden heeft gehad, kan niet anders worden gezegd dan dat deze van misdrijf afkomstig zijn geweest en dat verdachte hiervan wist. Dit volgt uit de omstandigheden die voldoen aan de typologieën voor witwassen. Het ging immers steeds om grote contante geldbedragen, men maakte geen gebruik van een normale bank, het geld werd overgedragen in plastic tassen en sporttassen op anonieme en openbare plaatsen en in de telefoongesprekken werd in versluierde taal over de bedragen gesproken.
Beoordeling
Vastgesteld wordt dat in het dossier geen direct bewijs voorhanden is waaruit volgt dat de tenlastegelegde geldbedragen van enig misdrijf afkomstig zijn. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan desondanks sprake zijn van witwassen, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de ten laste gelegde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. De door de officier van justitie genoemde omstandigheden (witwastypologieën) leveren weliswaar een vermoeden van witwassen op, maar nog geen wettig en overtuigend bewijs daarvoor. De verdachte erkent de door de officier van justitie genoemde omstandigheden. Hij verklaart hierover dat hij handelde in opdracht van zijn medeverdachte die hawala-bankier was en dat hij hem vertrouwde.
Hawala-bankieren kan worden gebruikt voor witwassen, maar staat ook bekend als een systeem van ondergronds bankieren dat binnen bepaalde etnische groeperingen wordt gebruikt voor het overboeken van legaal verkregen gelden tussen personen in migratielanden en personen in het land van herkomst. Voor het bewijs dat de gelden uit misdrijf afkomstig zijn, zijn daarom in elk geval extra omstandigheden vereist die daarop duiden. Die omstandigheden doen zich in deze zaak niet voor. De door de officier van justitie genoemde omstandigheden die voldoen aan de typologieën voor witwassen zijn eveneens omstandigheden die passen bij Hawala-bankieren. Dit betekent dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hadden. Nog daargelaten dat geen bewijsmiddel aanwezig is waaruit volgt dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dat anders was.
Conclusie
Het onder feit 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte gelet op zijn ondergeschikte rol als medepleger kan worden aangemerkt.
Beoordeling
De rechtbank verwerpt dit standpunt. De verdachte heeft bij afwezigheid en op verzoek van de medeverdachte gedurende de tenlastegelegde periode zijn werkzaamheden overgenomen. In die periode heeft de verdachte in overleg gedaan wat anders door de medeverdachte zou zijn gedaan, namelijk telefonisch afspraken maken, geld in ontvangst nemen en overdragen en de administratie van een en ander bijhouden. Dit wijst op een bewuste en nauwe samenwerking, waarbij niet kan worden gezegd dat de verdachte een ondergeschikte rol speelde. Juist door zijn handelen konden de werkzaamheden van zijn medeverdachte worden gecontinueerd en heeft de verdachte een cruciale rol gehad. Door de verdachte is ook verklaard dat hij wist dat de medeverdachte zich met hawala bankieren bezighield. Dat de verdachte zich, naar eigen zeggen, niet heeft afgevraagd of de medeverdachte beschikte over een vergunning om de geldtransacties te verrichten, maakt het oordeel niet anders.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandig¬heden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op na te noemen tijdstippen in de periode van 10 augustus 2013 tot en met 1 oktober 2013 in na te noemen plaatsen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1
van de Wet op het Financieel Toezicht,
immers heeft hij, verdachte en zijn mededaders ten behoeve van en op verzoek van onbekend gebleven begunstigden en onbekend gebleven betalers of onbekend gebleven anderen contante geldtransacties of geldtransfers uitgevoerd of voor rekening van de voornoemde begunstigden enbetalers ontvangen of aan een of meer van de voornoemde begunstigden en betaler(s) beschikbaar gesteld of voor een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en betalers gehouden, te weten
- op of omstreeks 10 augustus 2013 te Amsterdam een geldbedrag van 70.000 euro of daaromtrent en
- op of omstreeks 18 augustus 2013 te Beverwijk een geldbedrag van 53.000 euro of daaromtrent en
- op of omstreeks 21 augustus 2013 te Hilversum een geldbedrag van 27.660 euro of daaromtrent en
- op of omstreeks 23 augustus 2013 te Hilversum een geldbedrag van 52.000 euro of daaromtrent en
- op of omstreeks 27 augustus 2013 te Amsterdam een geldbedrag van 43.000 euro of daaromtrent
- op of omstreeks 1 oktober 2013 te Hilversum een geldbedrag van 125.000 euro of daaromtrent ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2:3a van de Wet op het financieel toezicht, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit , de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan het verrichten van illegale geldtransacties. Door hem zijn veelvuldig grote contante geldbedragen buiten het formele geldcircuit ontvangen, verplaatst en overgedragen. Hij heeft deze geldtransacties bedrijfsmatig als betaaldienstverlener verricht, zonder dat hij beschikte over een daartoe verleende vergunning van De Nederlandsche Bank, dan wel een door die instelling geregelde vrijstelling. Door zo te handelen heeft de verdachte zich onttrokken aan de regels van het financiële toezichtrecht. Dit wordt hem aangerekend.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 augustus 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gezien de aard van het bewezenverklaarde feit is in beginsel een geldboete de op te leggen straf. Omdat echter voldoende is gebleken dat de draagkracht van de verdachte beperkt is, wordt een geldboete niet passend geacht. Een taakstraf is evenmin op z’n plaats vanwege de fysieke klachten die de verdachte op dit moment ondervindt. De rechtbank gaat daarom over tot het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan is gekeken naar de ernst van het feit. Verder is rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. De verdachte is namelijk op 18 december 2013 in verzekering gesteld. Op die datum is de redelijke termijn gaan lopen. Deze factoren en de vrijspraak voor de witwasverdenkingen maken dat de rechtbank tot een veel lagere straf zal komen dan gevorderd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op de reeds genoemde artikelen is gelet op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. C. Vogtschmidt en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Smid, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 oktober 2019.
De oudste rechter, dejongste rechter en de griffief zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op na te noemen tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 augustus 2013 tot en met 1 oktober 2013 in na te noemen plaatsen, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander althans alleen, van meerdere, in elk geval één of meer, (gro(o)t(e) contant(e) geldbedrag(en), althans enig(e) geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd
geldbedrag, was of voornoemd geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden gehad, terwijl hij wist, althans redeljkenvijs had moeten vermoeden dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middelljk - afkomstig was uit enig misdrijf, zulks terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) van bovenomschreven feit al dan niet een gewoonte heeft/hebben gemaakt, te weten:
- op of omstreeks 10 augustus 2013 te Amsterdam een geldbedrag van 70.000 euro of daaromtrent (ZD-01) en/of
- op of omstreeks 18 augustus 2013 te Beverwijk een geldbedrag van 53.000 euro of daaromtrent (ZD-01) en/of
- op of omstreeks 21 augustus 2013 te Hilversum een geldbedrag van 27.660 euro of daaromtrent (ZD-0l) en/of
- op of omstreeks 23 augustus 2013 te Hilversum een geldbedrag van 52.000 euro of daaromtrent (ZD-01) en/of
- op of omstreeks 27 augustus 2013 te Amsterdam een geldbedrag van 43.000 euro of daaromtrent (ZD-02)
- op of omstreeks 1 oktober 2013 te Hilversum een geldbedrag van 125.000 euro of daaromtrent (ZD-03);
2.
hij op na te noemen tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 augustus 2013 tot en met 1 oktober 2013 in na te noemen plaatsen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander althans alleen, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1
van de Wet op het Financieel Toezicht,
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) ten behoeve van en/of op verzoek van (een onbekend gebleven) begunstigde(n) en/of (een onbekend gebleven) betaler(s) en/of één of meer (onbekend gebleven) ander(en) één of meer (contante) geldtransactie(s) en/of (één of meer (contante) geldtransfer(s) uitgevoerd en/of voor rekening van een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betater(s) ontvangen en/of aan een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) beschikbaar gesteld en/of voor een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) gehouden, te weten
- op of omstreeks 10 augustus 2013 te Amsterdam een geldbedrag van 70.000 euro of daaromtrent (ZD-01) en/of
- op of omstreeks 18 augustus 2013 te Beverwijk een geldbedrag van 53.000 euro of daaromtrent (ZD-01) en/of
- op of omstreeks 21 augustus 2013 te Hilversum een geldbedrag van 27.660 euro of daaromtrent (ZD-01) en/of
- op of omstreeks 23 augustus 2013 te Hilversum een geldbedrag van 52.000 euro of daaromtrent (ZD-01) en/of
- op of omstreeks 27 augustus 2013 te Amsterdam een geldbedrag van 43.000 euro of daaromtrent (ZD-02)
- op of omstreeks 1 oktober 2013 te Hilversum een geldbedrag van 125.000 euro of daaromtrent (ZD-03);