ECLI:NL:RBROT:2019:8100

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2019
Publicatiedatum
18 oktober 2019
Zaaknummer
ROT 18/4826, ROT 18/5093, ROT 18/5094 en ROT 18/5095
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag zuiveringsheffing voor een kas met pioenrozen: beoordeling van vervuilingseenheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die pioenrozen teelt in een kas, en de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep. De eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de aanslagen zuiveringsheffing voor de jaren 2014 tot en met 2017, waarbij de heffingsambtenaar de aanslagen heeft gebaseerd op drie vervuilingseenheden. De eiser betwistte deze hoogte en stelde dat de vervuilingswaarde van zijn kas op één vervuilingseenheid zou moeten worden gesteld, aangezien de teelt slechts gedurende een beperkte periode van het jaar plaatsvindt en er geen personeel aanwezig is, behalve tijdens de oogstperiode.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar ten onrechte geen uitspraak heeft gedaan op het bezwaar van de eiser voor het jaar 2014, maar heeft geoordeeld dat de aanslagen voor de jaren 2015 tot en met 2017 terecht zijn opgelegd. De rechtbank heeft de wettelijke bepalingen van de Waterschapswet en de Verordeningen zuiveringsheffing Delfland in overweging genomen en geconcludeerd dat de hoogte van de zuiveringsheffing inderdaad op drie vervuilingseenheden moet worden gebaseerd, zoals voorgeschreven in de wetgeving. De rechtbank heeft de bezwaren van de eiser ongegrond verklaard, maar heeft wel bepaald dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht aan de eiser moet vergoeden.

De uitspraak benadrukt dat de rechtbank niet kan oordelen over de eerlijkheid van de wetgeving, maar zich moet houden aan de geldende regels. De eiser kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 18/4826, ROT 18/5093, ROT 18/5094 en ROT 18/5095

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2019 in de zaken tussen

[naam eiser] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep, verweerder,

gemachtigde: mr. E.J. Wilhelmy Damsté.

Procesverloop

Verweerder heeft bij aanslagbiljet van 31 december 2017 aan eiser voor het jaar 2014 een aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimte van € 276,24 opgelegd.
Bij aanslagbiljetten van 30 juni 2018 heeft verweerder aan eiser voor de jaren 2015, 2016 en 2017 een aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimte van respectievelijk € 283,14, € 283,35 en € 280,50 opgelegd.
Bij uitspraken op bezwaar, gedagtekend 18 augustus 2018 (de bestreden besluiten), heeft verweerder de bezwaren van eiser voor de jaren 2015, 2016 en 2017 ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2019.
Eiser is verschenen, samen met zijn vrouw en dochter. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat eiser voor de jaren 2014 tot en met 2017 bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslagen zuiveringsheffing en dat verweerder enkel over de jaren 2015 tot en met 2017 een uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Zoals ook door verweerder ter zitting erkend, is dus ten onrechte niet beslist op het bezwaar van eiser tegen de aanslag voor 2014. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het in de rede ligt om daarom het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden, waar de rechtbank zich bij aansluit. Ongeacht de verdere uitkomst, moet verweerder daarom het griffierecht vergoeden. Om praktische redenen gaat de rechtbank er verder vanuit dat de uitkomst van de procedure over de jaren 2015 tot en met 2017 eveneens voor de aanslag van het jaar 2014 zal gelden.
2. Eiser is het er mee eens dat hij zuiveringsheffing moet betalen, maar vindt het niet terecht dat de hoogte hiervan op drie vervuilingseenheden is gebaseerd. Volgens eiser moet de vervuilingswaarde van zijn kas op één vervuilingseenheid worden gesteld. Verweerder meent dat de aanslagen terecht op drie vervuilingseenheden zijn gebaseerd.
3. Om zijn standpunt te onderbouwen voert eiser aan dat hij in zijn kas pioenrozen teelt. Deze teelt vindt slechts gedurende een beperkte periode van het jaar plaats, alleen in de periode van medio april tot eind mei vinden er werkzaamheden in de kas plaats. Het bedrijf van eiser heeft geen personeel, behalve in de oogsttijd als de werkzaamheden plaatsvinden. De hoeveelheid en hoedanigheid van de stoffen die worden afgevoerd vanuit de kas komt niet overeen met de drie vervuilingseenheden waarop de aanslagen zijn gebaseerd. De heffingsmaatstaf zoals die nu wordt toegepast is dan ook niet representatief en leidt tot een onredelijke uitkomst.
Verder beroept eiser zich op artikel 11, derde en vierde lid, van de verordening zuiveringsheffing.
3.1
Bij de beoordeling door de rechtbank zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
Op grond van artikel 122g van de Waterschapswet wordt het aantal vervuilingseenheden berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
Artikel 122i van de Waterschapswet luidt, voor zover van belang, als volgt:
2. In afwijking van artikel 122g wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die worden afgevoerd vanuit een bedrijfsruimte of een onderdeel van een bedrijfsruimte bestemd om in het kader van de uitoefening van een beroep of een bedrijf onder een permanente opstand van glas of kunststof gewassen te telen, gesteld op drie vervuilingseenheden per hectare vloeroppervlak waarop onder glas of kunststof wordt geteeld en per deel van een hectare vloeroppervlak een evenredig deel van drie vervuilingseenheden.
3. Indien in de loop van het kalenderjaar het gebruik van een in het tweede lid bedoelde bedrijfsruimte of onderdeel van een bedrijfsruimte dan wel van een deel daarvan door de gebruiker aanvangt of eindigt, wordt hij in dat kalenderjaar voor die bedrijfsruimte, voor een evenredig gedeelte aan de heffing onderworpen.
4. Een vervuilingswaarde voor de bedrijfsruimte of het onderdeel van de bedrijfsruimte, berekend op basis van het tweede of derde lid van minder dan vijf vervuilingseenheden, wordt op drie vervuilingseenheden, en van één of minder dan één vervuilingseenheid op één vervuilingseenheid gesteld.
Artikel 11 van de Verordening zuiveringsheffing Delfland 2015 en de Verordening zuiveringsheffing Delfland 2016 luidt als volgt:

Vervuilingswaarde van tuinbouwkassen

1. In afwijking van artikel 7, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die worden afgevoerd vanuit een bedrijfsruimte of een onderdeel van een bedrijfsruimte bestemd om in het kader van de uitoefening van een beroep of een bedrijf onder een permanente opstand van glas of kunststof gewassen te telen, bepaald op basis van het tweede lid.
2. De vervuilingswaarde bedraagt drie vervuilingseenheden per hectare vloeroppervlak waarop onder glas of kunststof wordt geteeld en per deel van een hectare vloeroppervlak een evenredig deel van drie vervuilingseenheden.
3. Indien in de loop van het kalenderjaar het gebruik van een in het eerste lid bedoelde bedrijfsruimte of onderdeel van een bedrijfsruimte, dan wel van een deel daarvan, door de gebruiker aanvangt of eindigt, wordt hij in dat kalenderjaar voor die bedrijfsruimte, voor dat onderdeel of voor dat deel voor een evenredig gedeelte van het op basis van het tweede lid bepaald aantal vervuilingseenheden aan een heffing onderworpen.
4. Een vervuilingswaarde voor de bedrijfsruimte of het onderdeel van een bedrijfsruimte, berekend op basis van het tweede of derde lid, van minder dan vijf vervuilingseenheden wordt op drie vervuilingseenheden, en van één of minder dan één vervuilingseenheid op één vervuilingseenheid gesteld.
In de Verordening zuiveringsheffing Delfland 2017 is onder artikel 13 een (zo goed als) gelijkluidende bepaling opgenomen.
De drie Verordeningen zullen hierna “de Verordeningen” worden genoemd.
3.2
Uit de Waterschapswet volgt dus dat de hoogte van de Zuiveringsheffing wordt bepaald aan de hand van de hoeveelheid en de hoedanigheid van de afvalstoffen die van een perceel worden afgevoerd (artikel 122g Waterschapswet), maar dat voor glastuinbouw een andere regeling geldt (artikel 122i Waterschapswet). Dit is ook zo in de Verordeningen opgenomen.
3.3
Niet in geschil is dat eiser beroepsmatig pioenrozen teelt in zijn kas van 1,3 hectare. Dit betekent dat op grond van het tweede lid van artikel 11 en 13 van de Verordeningen de vervuilingswaarde van de afvoer uit de kas op drie vervuilingseenheden moet worden gesteld. Dat drie vervuilingseenheden volgens eiser niet representatief zijn voor de hoeveelheid en de hoedanigheid van de afvalstoffen die uit de kas worden afgevoerd, is gelet op de genoemde artikelen niet van belang. Dat eiser dit onredelijk vindt, begrijpt de rechtbank, maar de rechtbank mag de eerlijkheid van de Waterschapswet niet beoordelen. Omdat het tarief van drie vervuilingseenheden per hectare direct uit de Waterschapswet volgt, kan het Hoogheemraadschap ook niet anders dan het tarief op deze manier in Verordeningen opnemen.
4. Eiser doet daarnaast een beroep op het derde en vierde lid van artikel 11 en 13 van de Verordeningen. “Gebruik” in de zin van die bepalingen houdt niet in dat er mensen in de kas aanwezig moeten zijn of dat gebruik moet worden gemaakt van sanitaire voorzieningen. Ook als dit niet het geval is, kan sprake zijn van gebruik in de zin van de Verordeningen. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat de pioenrozen gedurende het gehele jaar in de grond staan, deze moeten water krijgen en er moet onkruid worden gewied. Dit is voldoende om te spreken van gebruik in de zin van de Verordeningen. Pas als eiser echt stopt met het telen van pioenrozen is geen sprake meer van gebruik.
5. De conclusie is dan dat verweerder de aanslagen zuiveringsheffing terecht heeft gebaseerd op drie vervuilingseenheden. De rechtbank begrijpt dat deze conclusie onrechtvaardig voelt voor eiser, maar verweerder heeft zich aan de wet en overige regels gehouden. Een mogelijkheid om desondanks anders te bepalen, zoals door eiser ter zitting verzocht, heeft de rechtbank niet.
6. Het beroep is ongegrond. Wel dient verweerder het griffierecht te vergoeden.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. Blagrove, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Noordegraaf, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 16 oktober 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).