ECLI:NL:RBROT:2019:8077

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
ROT 19/3772
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens niet tijdig beslissen op aanvraag bijzondere bijstand

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. J.S. Vlieger, beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. J.M. Tang, wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om bijzondere bijstand. Eiser heeft op 9 mei 2019 verweerder in gebreke gesteld, omdat hij nog geen besluit had ontvangen. Verweerder heeft echter op 14 mei 2019 een besluit genomen waarin de aanvraag om bijzondere bijstand werd afgewezen. Dit besluit werd tijdig genomen, binnen de wettelijke termijn van twee weken na de ingebrekestelling.

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Echter, omdat verweerder al een besluit had genomen voordat het beroep werd ingesteld, was er geen grond voor het instellen van het beroep wegens niet tijdig beslissen. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, wat betekent dat het onderzoek niet verder hoeft te worden voortgezet.

De uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, en mr. E. Huis-Grondman, griffier, op 18 oktober 2019. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden aangetekend.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/3772
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2019 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[Naam] , te [Plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J.S. Vlieger,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. J.M. Tang

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 9 mei 2019 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om bijzondere bijstand.
Bij brief van 30 juli 2019 heeft eiser een beroepschrift ingediend wegens het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag.
Verweerder heeft op 7 augustus 2019 afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en tevens gereageerd op het beroep van eiser.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijk gesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2. De gemachtigde van eiser heeft bij brief van 8 februari 2019, door verweerder ontvangen op 14 februari 2019, namens eiser een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor advocaatkosten. Deze aanvraag is door de gemachtigde van eiser op 16 april 2019 ingetrokken. Deze intrekking heeft verweerder schriftelijk bevestigd bij brief van dezelfde datum.
3. Op 9 mei 2019 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld omdat hij nog geen besluit had ontvangen op de aanvraag om bijzondere bijstand. Bij besluit van 14 mei 2019, en daarmee binnen de in artikel 6:12, tweede lid, en artikel 4:17, derde lid, van de Awb gestelde termijn van twee weken, heeft verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 21 mei 2019 het verzoek om een dwangsom afgewezen.
4. Omdat het besluit van 14 mei 2019 al voor het instellen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit was genomen, bestond geen grond voor het instellen van dit beroep.
5. Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Huis-Grondman, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 18 oktober 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.