ECLI:NL:RBROT:2019:802

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 januari 2019
Publicatiedatum
5 februari 2019
Zaaknummer
C/10/564358 / KG ZA 18-1330
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir loonbeslag in kort geding met belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 januari 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres], wonende te Capelle aan den IJssel, en de naamloze vennootschap naar Belgisch recht [gedaagde], gevestigd te Schilde, België. [Eiseres] vorderde de opheffing van conservatoir loonbeslag dat door [gedaagde] was gelegd onder haar werkgever. De procedure volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank van Koophandel Antwerpen, waarin [gedaagde] was veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag door [eiseres] en andere vennoten. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen, waarbij [eiseres] aanvoerde dat het loonbeslag haar en haar echtgenoot in financiële problemen zou brengen, terwijl [gedaagde] stelde dat het beslag noodzakelijk was om haar vordering veilig te stellen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van [gedaagde] bij handhaving van het loonbeslag niet opweegt tegen het belang van [eiseres] bij opheffing daarvan. [Eiseres] had aangeboden om maandelijks een bedrag van € 1.500,- te storten op een derdengeldenrekening als zekerheid. De voorzieningenrechter heeft het beslag opgeheven, maar met de voorwaarde dat [eiseres] deze maandelijkse betalingen blijft doen totdat er een definitieve uitspraak in de bodemprocedure is gedaan. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in kort geding procedures, vooral wanneer het gaat om conservatoire maatregelen die de financiële situatie van een partij aanzienlijk kunnen beïnvloeden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/564358 / KG ZA 18-1330
Vonnis in kort geding van 28 januari 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Capelle aan den IJssel,
eiseres,
advocaat mr. P.A. Visser te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen
de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
[gedaagde],
gevestigd te Schilde, België,
gedaagde,
advocaat mr. D.E. Mandigers te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 december 2019, met producties 1 tot en met 8;
  • de aanvullende producties 9 tot en met 19;
  • de producties 1 tot en met 12 van [gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling op 10 januari 2019;
  • de pleitnota van [eiseres] ;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
[eiseres] heeft de voorzieningenrechter bij faxbericht van 17 januari 2019 bericht dat partijen niet erin zijn geslaagd om een minnelijke regeling te treffen, en – overeenkomstig de op de zitting gemaakte afspraak – te kennen gegeven welk bedrag zij maandelijks zou kunnen betalen in het kader van het stellen van zekerheid. [gedaagde] heeft bij faxbericht van 18 januari 2019 inhoudelijk hierop gereageerd.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is gehuwd met [echtgenoot eiseres] . Zij zijn beiden vennoot in de vennootschap onder firma [naam vennootschap 1] .
2.2.
[echtgenoot eiseres] en [eiseres] waren, samen met het echtpaar [naam 1] en [naam 2] , indirect eigenaar van de fitnessketen [naam fitnessketen] . [naam fitnessketen] had meerdere vestigingen in Nederland. [naam fitnessketen] was voornemens om een vestiging te openen in België. [naam vennootschap 2] heeft daartoe op 28 november 2008 een overeenkomst van onroerende leasing gesloten met [gedaagde] .
2.3.
Bij vonnis van 12 april 2016 heeft de Rechtbank van Koophandel Antwerpen, afdeling Antwerpen, vonnis gewezen in een door [gedaagde] aanhangig gemaakte zaak tegen [naam vennootschap 2] , [naam vennootschap 3] , [naam 1] , [naam 2] , [naam vennootschap 1] , [echtgenoot eiseres] en [eiseres] . De rechtbank heeft voor recht verklaard dat de overeenkomst van onroerende leasing ontbonden is ten laste van [naam vennootschap 2] en haar veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van (onder meer) een bedrag van € 826.000,- voor de schade die [gedaagde] heeft geleden als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst. De rechtbank heeft daarnaast voor recht verklaard dat de vennootschap van [naam 1] en [naam 2] en de vennootschap van [echtgenoot eiseres] en [eiseres] , alsook de vennoten zelf, hoofdelijk gehouden zijn tot betaling van dat bedrag aan [gedaagde] en hen daartoe veroordeeld.
2.4.
Het vonnis is – zonder motivering – niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [eiseres] en de andere vennoten zijn van het vonnis in hoger beroep gekomen. Het Hof van beroep Antwerpen heeft nog geen (eind)arrest gewezen in die zaak.
2.5.
[gedaagde] heeft de voorlopige tenuitvoerlegging van het vonnis gevorderd. Zij voerde aan dat [eiseres] c.s. het hoger beroep louter hebben ingesteld met de bedoeling zo lang mogelijk te ontsnappen aan de uitvoering van een veroordeling en dat geen middelen in hoger beroep zijn aangewend die niet al in eerste aanleg zijn beantwoord. Zij voerde daarnaast aan dat er een risico op insolvabiliteit bestaat aan de kant van [naam vennootschap 2] en de (directe en indirecte) vennoten daarvan. Het Hof van beroep Antwerpen heeft de vordering bij arrest van 27 februari 2017 ongegrond verklaard, omdat niet door [gedaagde] was aangetoond dat het hoger beroep evident is gericht op opschorting van de tenuitvoerlegging van het vonnis, noch dat er een risico op insolvabiliteit bestaat.
2.6.
Op 26 april 2018 heeft [gedaagde] , nadat de voorzieningenrechter van deze rechtbank daartoe verlof had verleend, ten laste van [naam 1] , [naam 2] , [echtgenoot eiseres] en [eiseres] conservatoir beslag doen leggen op aan hen toebehorende onroerende zaken.
2.7.
Op 5 september 2018 heeft [gedaagde] bij deze rechtbank een verzoek ingediend tot het leggen van aanvullend conservatoir beslag ten laste van [naam 1] , [naam 2] , [echtgenoot eiseres] en [eiseres] .
2.8.
Op 10 oktober 2018 zijn [eiseres] en de andere vennoten door de voorzieningenrechter hierover gehoord.
2.9.
Bij beschikking van 24 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank [gedaagde] toegestaan om ten laste van [eiseres] (in de beschikking aangeduid met ‘verweerster sub 3’) conservatoir beslag te doen leggen onder de werkgever van [eiseres] , [naam bedrijf] , ter verzekering van het verhaal van de vordering op [eiseres] , welke vordering door de voorzieningenrechter is begroot op € 1.040.865,60. De voorzieningenrechter overwoog daartoe onder meer het volgende.
2.5.
Nu de vordering door de rechtbank van Koophandel op tegenspraak is toegewezen, is het bestaan van de vordering van verzoekster in beginsel voldoende aannemelijk. Met betrekking tot deze vordering is eerder conservatoir beslag toegestaan en gelegd op aan verweerders toebehorende onroerende zaken. Gesteld noch gebleken is dat verzoekster daarmee voldoende zekerheid heeft verkregen.
2.6.
Beoordeeld moet worden of de belangenafweging als bedoeld in artikel 700 lid 2 Rv zich tegen toewijzing van het verzoek verzet. In dat kader is het van belang of en in welke mate het aannemelijk is dat het Vonnis in hoger beroep niet in stand zal blijven, dat wil zeggen dat aan verzoekster geen of een aanmerkelijk lager bedrag zal worden toegewezen. Verweerders hebben weliswaar gesteld dat zij verwachten dat de uitkomst in hoger beroep voor hen veel beter zal zijn, maar zij hebben deze stelling niet met stukken onderbouwd. Zo zijn de reeds gewisselde processtukken in appel niet overgelegd.
2.7.
De stelling dat verzoekster geen belang heeft bij toewijzing van haar verzoek omdat het beslag enkel zou leiden tot het faillissement van verweerders sub 3 en 4 rechtvaardigt ook niet dat het verzoek wordt afgewezen. Dat het beslag tot faillissement zal leiden kan niet zonder meer worden aangenomen. Verweerders sub 3 en 4 stellen immers dat zodra de appelinstantie uitspraak doet wel zal kunnen worden betaald en dat de werkgever van verweerster sub 3 in dat geval het benodigde bedrag zal financieren. Tegen die achtergrond valt niet goed in te zien waarom door verweerders sub 3 en 4 op dit moment geen enkele vorm van aanvullende zekerheid zou kunnen worden gesteld.
2.8.
Verzoeker heeft er terecht op gewezen dat verweerster sub 3 thans inkomsten geniet waarop verzoeker verhaal kan zoeken ter zekerheidstelling en dat moet worden afgewacht hoe de situatie zal zijn nadat de appelinstantie uitspraak zal hebben gedaan. Dat betekent dat thans verlof zal worden verleend.
2.9.
De voorzieningenrechter zou zich kunnen voorstellen dat partijen met elkaar in overleg treden omtrent het door verweerders stellen van zekerheid ten behoeve van verzoekster op zodanige wijze en in zodanige mate dat met de gerechtvaardigde belangen van alle partijen rekening wordt gehouden. Eventuele geschillen hieromtrent zullen zo nodig in het kader van een kort geding aan de voorzieningenrechter worden voorgelegd. In dat geval zal dan uiteraard volledige inzage dienen te worden geboden in de financiële mogelijkheden en onmogelijkheden en kan eventueel tevens de relevante informatie met
betrekking tot de appelinstantie worden overgelegd.
2.10.
[gedaagde] heeft vervolgens, ten laste van [eiseres] , loonbeslag gelegd onder de werkgever van [eiseres] . Het netto-inkomen van [eiseres] bedraagt € 5.551,76 per maand, inclusief reiskostenvergoeding.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te verbieden over te gaan tot het leggen van conservatoir beslag onder [eiseres] en haar werkgeefster, althans [gedaagde] te verbieden de executie aan te vangen dan wel voort te zetten, dan wel te hervatten, op staffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten en de nakosten, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.3.
Op de voor de beoordeling van de vordering van belang zijnde stellingen van partijen wordt hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag.
Omdat het Hof van beroep Antwerpen de vordering van [gedaagde] tot voorlopige tenuitvoerlegging van het vonnis ongegrond heeft verklaard, had de Nederlandse voorzieningenrechter geen verlof mogen verlenen voor het leggen van conservatoir beslag. Door het toepassen van de conserverende maatregel, wordt namelijk de facto een vonnis geëxecuteerd, wat in eerste aanleg niet kon worden geëxecuteerd.
[gedaagde] maakt bovendien misbruik van executiebevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 BW. De tenuitvoerlegging moet worden gestaakt, omdat de belangen aan de zijde van [eiseres] worden geschaad en [gedaagde] geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de gebruikmaking van de bevoegdheid om, in afwachting van de uitslag van het hoger beroep, tot tenuitvoerlegging over te gaan. [eiseres] zorgt, door middel van haar inkomsten uit dienstverband, voor het inkomen. De eenmanszaak van [echtgenoot eiseres] , die een sportschool drijft, is verlieslatend. Het inkomen van [eiseres] is essentieel om te voldoen aan de financiële verplichtingen uit hoofde van de hypothecaire geldlening ad € 2.265,09 per maand, de normale kosten van levensonderhoud en de onderneming van [echtgenoot eiseres] , waaraan [eiseres] elke maand een bedrag van € 2.000,- tot € 5.000,- overmaakt. Het loonbeslag zal ertoe leiden dat [eiseres] en [echtgenoot eiseres] insolvent zullen raken. Er zal dus feitelijk een onomkeerbare situatie ontstaan.
De rechtbank oordeelde dat [eiseres] en de andere vennoten schadeplichtig zijn jegens [gedaagde] , omdat [gedaagde] een bedrijfspand voor hen heeft ontwikkeld wat zij niet hebben afgenomen. [gedaagde] heeft de Rechtbank van Koophandel Antwerpen echter onjuist voorgelicht. De feitelijke toedracht is heel anders. Het betrof een reeds bestaand bedrijfspand dat gedeeltelijk is aangepast op verzoek van [eiseres] en de andere vennoten. Dat het niet om een nieuw, maar om een bestaand pand ging, is door [gedaagde] erkend in de beroepsprocedure. De verwachting van alle betrokken raadslieden is dat het vonnis daarom niet in stand zal blijven. De vraag die in hoger beroep moet worden beantwoord, is of [gedaagde] naar behoren heeft gepresteerd en of [naam vennootschap 2] de overeenkomst mocht ontbinden. Evident is dat het vonnis niet in stand zal blijven zonder nader deskundigenbericht.
Daarbij komt dat er al conservatoir beslag ligt op het onroerend goed van alle vennoten.
4.2.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering. Zij voert daartoe het volgende aan. Er is geen sprake van executoriaal, maar van conservatoir beslag. Van misbruik van executiebevoegdheid kan daarom geen sprake zijn. Er is geen grond voor opheffing van het conservatoir gelegde beslag. De Rechtbank van Koophandel Antwerpen heeft de vordering van [gedaagde] toegewezen. Dat duidt erop dat de vordering juist niet ondeugdelijk is. [naam vennootschap 2] heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd. De niet onderbouwde stelling van [eiseres] dat de veroordeling niet in stand zal blijven, is onvoldoende om in dit kort geding aan te nemen dat de vordering van [gedaagde] ondeugdelijk is. Een belangenafweging kan [eiseres] ook niet baten. De belangen zijn voorafgaand aan de beslaglegging al door de voorzieningenrechter afgewogen. In deze procedure zijn geen andere of nieuwe belangen naar voren gebracht. Het belang van [gedaagde] bij het zoveel mogelijk kunnen verhalen van het bedrag dat zij van [eiseres] c.s. te vorderen heeft is een zwaarwegend belang. De aanwezigheid van meerdere schuldeisers en het feit dat tekorten in de VOF worden aangezuiverd met privémiddelen, is voor [gedaagde] juist een meer dan gegronde reden om haar verhaal door middel van conservatoir beslag veilig te stellen. [eiseres] wordt in beginsel beschermd door een beslagvrije voet. Het beslag belemmert [eiseres] er dus niet in om te voorzien in haar levensbehoeftes.
4.3.
Overwogen wordt het volgende.
Bij beschikking van 24 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank [gedaagde] toegestaan om ten laste van [eiseres] conservatoir beslag te doen leggen onder de werkgever van [eiseres] , [naam bedrijf] , ter verzekering van het verhaal van de vordering die [gedaagde] op [eiseres] stelt te hebben en tot betaling waarvan de Rechtbank van Koophandel Antwerpen [eiseres] bij vonnis van 12 april 2016 hoofdelijk heeft veroordeeld. De voorzieningenrechter overwoog onder 2.4 van zijn beschikking dat het feit dat het vonnis niet, ook niet alsnog, uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, niet betekent dat er in Nederland geen conservatoir beslag kan worden gelegd, en dat, anders dan [eiseres] c.s. hadden betoogd, een conservatoir beslag – waarbij een vermogensbestanddeel in bewaring wordt gesteld – ook in materiële zin niet gelijk kan worden gesteld aan een executoriaal beslag, waarbij de executant zich op het vermogensbestanddeel verhaalt. Evenals de voorzieningenrechter die verlof heeft verleend tot het leggen van conservatoir beslag, is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van executoriaal beslag en dat het feit dat het vonnis niet, ook niet alsnog, uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, niet betekent dat er in Nederland geen conservatoir beslag kan worden gelegd. Er is geen rechtsregel die bepaalt dat geen conservatoir beslag kan worden gelegd in het geval een vonnis is gewezen dat niet voor tenuitvoerlegging vatbaar is omdat het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en er hoger beroep tegen dat vonnis is ingesteld.
4.4.
De voorzieningenrechter die verlof tot het leggen van conservatoir beslag heeft gegeven kan, rechtdoende in kort geding, op grond van artikel 705 Rv het beslag op vordering van elke belanghebbende opheffen. De opheffing wordt onder meer uitgesproken bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, als summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of, als het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld. Volgens vaste rechtspraak ligt het in de eerste plaats op de weg van degene die de opheffing vordert om, met inachtneming van de beperkingen van de kortgedingprocedure, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De kortgedingrechter zal evenwel hebben te beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen (HR 14 juni 1996, NJ 1997, 481).
4.5.
Voor zover uit hetgeen [eiseres] naar voren heeft gebracht moet worden opgemaakt dat zij meent dat de vordering van [gedaagde] ondeugdelijk is, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De Rechtbank van Koophandel Antwerpen heeft de vordering van [gedaagde] toegewezen. [eiseres] stelt dat het vonnis in hoger beroep niet in stand zal blijven, maar heeft daar nauwelijks handen en voeten aan gegeven. Van ondeugdelijkheid van de vordering van [gedaagde] is de voorzieningenrechter daardoor niet gebleken.
4.6.
De voorzieningenrechter die verlof heeft verleend tot het leggen van conservatoir beslag merkte in zijn beschikking op dat hij zich zou kunnen voorstellen dat partijen met elkaar in overleg treden omtrent het door [eiseres] en/of de overige vennoten stellen van zekerheid ten behoeve van [gedaagde] op zodanige wijze en in zodanige mate dat met de gerechtvaardigde belangen van alle partijen rekening wordt gehouden. Partijen zijn er, ook na de mondelinge behandeling van dit kort geding, niet in geslaagd om overeenstemming te bereiken over de wijze waarop en de mate waarin zekerheid moet worden gesteld wil [gedaagde] het loonbeslag opheffen. [eiseres] heeft de voorzieningenrechter bij faxbericht van 17 januari 2019 bericht dat zij aanbiedt om maandelijks, per de eerste van de maand, een bedrag van € 1.500,- te storten op de derdengeldenrekening van haar advocaat onder de in dat faxbericht weergegeven voorwaarden. [gedaagde] heeft zich bij faxbericht van 18 januari 2019 op het standpunt gesteld dat de aangeboden zekerheid onvoldoende is. Uitgangspunt is dat alleen dan sprake is van voldoende zekerheid als het volledige bedrag van de vordering is gedekt. Daarvan is in dit geval geen sprake. Bovendien wordt in het algemeen aangenomen dat slechts een bankgarantie, die ook in geval van faillissement van de schuldenaar tot uitkering komt, voldoende zekerheid biedt, aldus [gedaagde] .
4.7.
De voorzieningenrechter deelt het standpunt van [gedaagde] dat niet voldoende zekerheid is gesteld om te kunnen concluderen dat [gedaagde] geen belang meer heeft bij handhaving van het beslag, wat zonder meer reden zou zijn om het loonbeslag op te heffen.
4.8.
De voorzieningenrechter ziet niettemin aanleiding om het beslag op te heffen, omdat het belang van [gedaagde] bij handhaving van het loonbeslag niet opweegt tegen het belang van [eiseres] bij opheffing daarvan. Overwogen wordt het volgende.
4.9.
In zijn algemeenheid heeft te gelden dat het belang van een beslaglegger is gelegen in de zekerheid dat verhaal mogelijk is wanneer diens vordering – bij een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis of arrest – in de bodemprocedure wordt toegewezen.
4.10.
Daartegenover staat het belang van [eiseres] . Zij stelt dat het loonbeslag ertoe zal leiden dat [echtgenoot eiseres] en zij insolvent zullen raken. Zij stelt en onderbouwt dat zij hoofdkostwinner is, dat haar netto-inkomen inclusief reiskostenvergoeding € 5.551,76 per maand bedraagt, dat hun vaste lasten onder meer bestaan uit hypotheeklasten ad € 2.265,09 per maand, tweemaandelijks collegegeld voor een inwonend kind ad € 2.625,-, en kosten die verband houden met een leasecontract voor een auto ad € 1.026,92 per maand, dat de eenmanszaak van [echtgenoot eiseres] verlieslatend is (met tekorten van € 1.219,41 tot € 6.832,81 per maand in de periode van juni tot en met november 2018), en dat zij de tekorten aanvult opdat de zaak overeind kan blijven staan. [gedaagde] heeft dit niet weersproken.
4.11.
Het belang van [gedaagde] bij handhaving van het loonbeslag weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op tegen het hiervoor geschetste belang van [eiseres] bij opheffing daarvan. De voorzieningenrechter heeft hierin meegewogen dat [eiseres] heeft aangeboden om zekerheid te stellen door maandelijks een bedrag van € 1.500,- op een derdengeldenrekening te storten, en ook dat [gedaagde] op 26 april 2018, ten laste van [naam 1] , [naam 2] , [echtgenoot eiseres] en [eiseres] , conservatoir beslag heeft doen leggen op aan hen toebehorende onroerende zaken, waardoor [gedaagde] , naar het zich laat aanzien, ook nog andere verhaalsmogelijkheden heeft. De vordering zal daarom worden toegewezen, in die zin dat de voorzieningenrechter het beslag zelf zal opheffen. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat [eiseres] met ingang van 15 februari 2019, overeenkomstig het door haar gedane aanbod, zekerheid stelt ten behoeve van [gedaagde] door maandelijks, vóór de 15e van de maand, een bedrag van € 1.500,- te storten op een derdengeldenrekening, waarbij het voor de hand ligt dat dit een door de advocaat van [gedaagde] op te geven derdengeldenrekening zal zijn, totdat in de bodemprocedure arrest is gewezen en dit arrest in kracht van gewijsde is gegaan. De op de derdengeldenrekening gestorte gelden dienen op die rekening te blijven staan totdat de definitieve afwikkeling tussen partijen gerealiseerd wordt. Indien [eiseres] zich niet stipt houdt aan deze maandelijkse betaling, staat het [gedaagde] vrij andermaal loonbeslag te leggen. Het ligt dan in de rede dat een dergelijk verzoek wordt toegewezen en dat de ontstane kosten voor rekening van [eiseres] komen. In geval een nieuw verzoek wordt ingediend dient een afschrift van dit vonnis als bijlage aan dat verzoek te worden gehecht.
4.12.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het door [gedaagde] ten laste van [eiseres] onder de werkgever van [eiseres] , [naam bedrijf] , gelegde conservatoire loonbeslag,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2019.2885/676