Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
- het verweerschrift van Hollandia , ontvangen op 10 september 2019;
- de pleitnota van de gemachtigde van Hollandia .
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, Hollandia Offshore B.V. [verzoeker] was sinds 1 april 1990 in dienst bij Hollandia en was werkzaam als document controller. In december 2018 heeft Hollandia, vanwege bedrijfseconomische omstandigheden, een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV voor al haar werknemers, waaronder [verzoeker]. Het UWV verleende op 25 januari 2019 toestemming voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker], die op 4 februari 2019 is opgezegd, met een einddatum van 31 mei 2019.
[verzoeker] heeft vervolgens verzocht om herstel van zijn arbeidsovereenkomst, stellende dat er voldoende herplaatsingsmogelijkheden waren binnen de groep en dat Hollandia onvoldoende inspanningen heeft verricht om hem te herplaatsen. Subsidiair verzocht hij om een billijke vergoeding van € 60.000,00. Hollandia heeft verweer gevoerd en verzocht om afwijzing van de verzoeken van [verzoeker]. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 september 2019, waarbij [verzoeker] werd bijgestaan door zijn gemachtigde, en Hollandia werd vertegenwoordigd door haar directeur en HR-manager, bijgestaan door mr. F.M. Dekker.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat Hollandia als gevolg van bedrijfseconomische omstandigheden haar onderneming heeft moeten staken en dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] niet in strijd was met artikel 7:669 lid 1 en 3 sub a BW. De rechter oordeelde dat Hollandia voldoende inspanningen had verricht om herplaatsing van [verzoeker] te onderzoeken, maar dat er geen passende functie beschikbaar was. De verzoeken van [verzoeker] zijn afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van Hollandia, vastgesteld op € 721,00.