Gelet op de zorgen en het afbreukrisico acht de rechtbank een nader onderzoek naar de mogelijkheden voor thuisplaatsing, zoals door de Raad is voorgesteld, niet in het belang van [naam kind 1] en [naam kind 2] . Zij hebben op dit moment behoefte aan duidelijkheid en een nader onderzoek zal alleen maar vertragend werken.
Zowel voor [naam kind 1] en [naam kind 2] als voor de moeder en haar jongste thuiswonende zoon zou een terugplaatsingstraject naar inschatting van de rechtbank te belastend en te risicovol zijn. Tijdens het vorige terugplaatsingstraject vertoonden [naam kind 1] en [naam kind 2] immers dusdanig buitenproportionele gedragsproblemen, dat het traject moest worden stopgezet.
Met intensieve hulp van ASVZ lukt het de moeder vooralsnog om zonder kinderbeschermingsmaatregelen de zorg en opvoeding van haar jongste kind te dragen.
De rechtbank merkt daarbij op dat de zorgen ten aanzien van haar jongste kind pas zijn afgenomen, nadat [naam kind 1] en [naam kind 2] uit huis waren geplaatst en - zo concludeert de rechtbank - de moeder haar focus kon leggen op één kind. Uit het dossier is immers gebleken dat alle instanties die in de lange hulpverleningsgeschiedenis betrokken zijn geweest, hebben geconstateerd dat de moeder het lastig vindt meerdere taken tegelijkertijd uit te voeren, prioriteiten te stellen, te plannen en de aandacht tussen de kinderen te verdelen.
Indien [naam kind 1] en [naam kind 2] weer thuis worden geplaatst, zou dit voor de moeder de zorg voor drie jonge kwetsbare kinderen betekenen, die volop in ontwikkeling zijn en waarbij ten aanzien van [naam kind 1] mogelijk ook nog sprake is van kind-eigenproblematiek, die de nodige extra aandacht zal vergen. Dit zal de draagkracht van de moeder en het tempo waarin zij haar opvoedvaardigheden kan ontwikkelen naar het oordeel van de rechtbank te boven gaan.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [naam kind 1] en [naam kind 2] al bijna twee jaar niet meer bij de moeder wonen - [naam kind 2] woont nu langer in het pleeggezin dan dat hij bij de moeder heeft verbleven - en dat de kinderen op dit moment een veilige en vertrouwde basis hebben bij hun pleegouders, die bij een terugplaatsingstraject (opnieuw) wordt weggenomen.
De rechtbank acht de voor [naam kind 1] en [naam kind 2] aanvaardbare termijn, waarbinnen de moeder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen, inmiddels verstreken. De (jaarlijks te verlengen) ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing zijn niet langer passende maatregelen.