ECLI:NL:RBROT:2019:7883

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2019
Publicatiedatum
10 oktober 2019
Zaaknummer
ROT 18/4275
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak inzake persoonsgebonden budget en begeleiding onder de Jeugdwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 oktober 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor begeleiding onder de Jeugdwet. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.A.M. van der Geld, had een pgb aangevraagd voor 19 uur individuele begeleiding per week. De rechtbank had eerder op 5 april 2019 een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam op onvoldoende onderzoek en gebrekkige motivering berustte. De rechtbank had verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek in het besluit te herstellen.

In de einduitspraak oordeelt de rechtbank dat het beroep van eiseres gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. De rechtbank concludeert dat het door verweerder verrichte onderzoek voldoet aan de eisen die door de Centrale Raad van Beroep zijn gesteld. Eiseres had in haar zienswijze aangevoerd dat verweerder geen aanvullende motivering had gegeven, maar de rechtbank oordeelt dat de overgelegde stukken voldoende inzicht geven in de besluitvorming van verweerder.

De rechtbank wijst erop dat het vervoer naar diverse activiteiten, zoals tennisles en pianoles, niet kan worden aangemerkt als individuele begeleiding. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht vergoedt en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.280,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/4275

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

wettelijk vertegenwoordiger: [naam wettelijk vertegenwoordiger] ,
gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. J.M. Tang.

Procesverloop

Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak van 5 april 2019 verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld het gebrek in het bestreden besluit van 20 juli 2018 te herstellen.
Bij brief van 7 mei 2019 heeft verweerder gebruik gemaakt van deze gelegenheid. Bij deze brief zijn nadere stukken overgelegd.
Bij brief van 7 juni 2019 heeft eiseres haar zienswijze kenbaar gemaakt en heeft zij nadere stukken overgelegd.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Voor de van belang zijnde feiten, standpunten van partijen en de toepasselijke regelgeving verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit op onvoldoende onderzoek en een gebrekkige motivering berust en daarom wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 2.3 van de Jeugdwet geen stand kan houden. Verweerder dient alsnog een onderzoek te verrichten dat voldoet aan de eisen volgens de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 1 mei 2017 ((ECLI:NL:CRVB:2017:1477) en dient nader te motiveren welke hulp naar aard en omvang voor eiseres noodzakelijk is om gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.
3. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft verweerder in zijn brief van 7 mei 2019 een nadere motivering gegeven en diverse stukken, te weten de verslaglegging van het wijkteam, een nadere toelichting door het wijkteam en de Richtlijnen Individuele voorzieningen Jeugdhulp Gemeente Rotterdam, overgelegd.
4. Eiseres stelt in haar zienswijze – kort weergegeven – dat verweerder geen aanvullende motivering heeft gegeven en dat zij het door haar aangevraagde aantal uren individuele begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) handhaaft.
5. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen evenwel in stand blijven. Daarbij is het volgende van belang.
6. De rechtbank overweegt dat uit de door verweerder overgelegde verslaglegging van het wijkteam blijkt welke overleggen voorafgaand aan verweerders besluitvorming hebben plaatsgevonden en over welke deskundigheid de daarbij betrokken medewerkers beschikken. De medewerkers van het wijkteam en de bij de beoordeling betrokken psychologen en gedragsdeskundige moeten in staat worden geacht de zorgactiviteiten die zijn opgenomen in de door de moeder van eiseres overgelegde urenbegroting, te vertalen naar het aantal te indiceren uren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat gelet op overgelegde stukken het door verweerder verrichte onderzoek voldoet aan de door de Raad gestelde eisen. Tevens acht de rechtbank de advisering door het wijkteam voldoende inzichtelijk. Nu eiseres dit advies niet gemotiveerd heeft betwist door bijvoorbeeld een tegenadvies van een deskundige te overleggen, is er geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de beoordeling door het wijkteam.
7. Met de toekenning van een pgb voor 19 uur individuele begeleiding per week door een informele hulpverlener, in combinatie met de overige door verweerder toegekende voorzieningen wordt eiseres in staat gesteld gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het vervoer naar diverse activiteiten, zoals tennisles, pianoles en fysiotherapie, niet is aan te merken als individuele begeleiding. Dit is slechts anders indien het vervoer betreft naar activiteiten die als een jeugdhulpvoorziening zijn aan te merken. Van dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank in het geval van eiseres geen sprake. Daarbij komt dat verweerder eiseres begeleiding door MEE heeft aangeboden om de verkeersveiligheid van eiseres te bevorderen. Weliswaar heeft eiseres gesteld dat deze voorziening niet passend is omdat eiseres niet leerbaar zou zijn op het gebied van verkeersveiligheid, maar zij heeft deze stelling niet gemotiveerd onderbouwd. Ook voor de aanwezigheid van de zorgverlener tijdens de activiteiten hoefde verweerder geen voorziening toe te kennen. Zoals verweerder onweersproken heeft gesteld betreft het hier activiteiten die verzorgd worden door professionals. Deze kunnen naar het oordeel van de rechtbank in staat worden geacht te voorzien in de nodige begeleiding.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaard, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskostenbestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.280,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.280,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. M.G.L. de Vette en prof. mr. A.C. Hendriks, leden, in aanwezigheid van mr. E. Huis-Grondman, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 16 oktober 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak van 5 april 2019 kan binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.