ECLI:NL:RBROT:2019:7882

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
10 oktober 2019
Zaaknummer
C/10/571651 / JE RK 19-1094
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over minderjarigen en benoeming van voogden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 september 2019 een beschikking gegeven met betrekking tot de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over hun drie minderjarige kinderen, [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3]. De ouders hebben betoogd dat zij het verblijf van de minderjarigen in pleeggezinnen accepteren en dat een gezagsbeëindigende maatregel niet noodzakelijk is. De rechtbank heeft echter twijfels over de duurzame instemming van de ouders, gezien hun patroon van aanvankelijke acceptatie gevolgd door weerstand en strijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om een veilige en gestructureerde opvoedingsomgeving te bieden, wat heeft geleid tot de uithuisplaatsing van de kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en voogden te benoemen. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen en benoemt Jeugdbescherming West als voogd voor [naam kind 1] en [naam kind 2], en Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond voor [naam kind 3]. De rechtbank benadrukt dat de beëindiging van het gezag niet betekent dat de banden tussen de ouders en de kinderen verbroken worden, maar dat het in het belang van de kinderen is dat zij regelmatig contact blijven houden met hun ouders.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/571651 / JE RK 19-1094
datum uitspraak: 24 september 2019

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht, hierna te noemen
de Raad,
gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind 1] , geboren op [geboortedatum kind 1] 2012 te [geboorteplaats kind 1] ,

hierna te noemen [naam kind 1] ,
[naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2014 te [geboorteplaats kind 2] ,
hierna te noemen [naam kind 2] ,
[naam kind 3], geboren op [geboortedatum kind 3] 2017 te [geboorteplaats kind 3] ,
hierna te noemen [naam kind 3] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen JBRR, gevestigd te Rotterdam,

[naam moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats vader] ,

[naam pleegouders] , hierna te noemen de pleegouders van [naam kind 1] en [naam kind 2] ,

wonende te [woonplaats pleegouders] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 8 april 2019, ingekomen bij de griffie op 9 april 2019;
- een brief van de ouders, ingekomen bij de griffie op 9 april 2019;
- een brief van de pleegouders van [naam kind 1] en [naam kind 2] van 14 juni 2019, ingekomen bij de griffie op 19 juni 2019.
Op 27 augustus 2019 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de ouders, bijgestaan door mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl, advocaat te Rotterdam,
- dhr. [naam vertegenwoordiger 1] , zittingsvertegenwoordiger van de Raad,
- mw. [naam vertegenwoordiger 2] , jeugdbeschermer bij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west
(als informant), gevestigd te Dordrecht, hierna te noemen JBwest,
- mw. [naam vertegenwoordiger 3] , jeugdbeschermer bij JBRR.
Voorts was ter zitting aanwezig mw. [naam vertegenwoordiger 4] , werkzaam bij JBwest.
De pleegouders van [naam kind 1] en [naam kind 2] zijn hoewel behoorlijk opgeroepen, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van deze rechtbank van 21 maart 2016 is de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] uitgesproken. Bij beschikking van 10 april 2018 is [naam kind 3] onder toezicht gesteld.
Sinds 26 januari 2018 zijn [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. Deze maatregelen duren nog steeds voort.
[naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] verblijven thans allemaal in perspectief biedende pleeggezinnen, waarbij [naam kind 1] en [naam kind 2] deel uitmaken van hetzelfde pleeggezin.
JBRR heeft zich bij brief van 29 oktober 2018 bereid verklaard om de voogdij over [naam kind 3] te aanvaarden.
JBwest heeft zich bij brief van 24 januari 2019 bereid verklaard om de voogdij over [naam kind 1] en [naam kind 2] te aanvaarden.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de ouders te beëindigen en JBwest tot voogd over [naam kind 1] en [naam kind 2] te benoemen en JBRR tot voogd over [naam kind 3] te benoemen.
Ter zitting heeft de Raad zijn verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. De ouders hebben een lange hulpverleningsvoorgeschiedenis. De ouders hebben in het verleden vaak zorg en hulp vermeden. De ouders hebben vijf kinderen. [naam kind 1] en [naam kind 2] zijn beschadigd geraakt door emotionele en fysieke verwaarlozing. Zij hebben ieder een speciale begeleidingsbehoefte. De ouders zijn vanwege cognitieve beperkingen niet in staat om hieraan tegemoet te komen. [naam kind 3] is kort na de geboorte uithuisgeplaatst en is gehecht geraakt aan de pleegouders. Zij is niet gehecht aan de ouders.
Kijkend naar deze minderjarigen, naar hun leeftijd en de termijn van de uithuisplaatsing is de Raad van oordeel dat de aanvaardbare termijn waarbinnen de ouders zelf in staat geacht moeten kunnen worden de opvoeding en verzorging op zich te nemen inmiddels is verstreken. De ouders kunnen niet de verantwoordelijkheid dragen voor de verzorging en opvoeding van [naam kind 3] , [naam kind 2] en [naam kind 1] . Het gezag over de kinderen moet daarom in overeenstemming worden gebracht met de feitelijke situatie.

De standpunten

JBRR
JBRR heeft zich ter zitting aangesloten bij het verzoek van de Raad. JBRR heeft daartoe naar voren gebracht dat de ouders wel heel graag de zorg over alle vijf de kinderen willen, maar dat zij die zorg niet kunnen dragen. Zij missen inzicht en hebben onvoldoende cognitieve vaardigheden. De ouders hebben op bepaalde punten wel een verbetering laten zien, maar veel zorgen zijn gebleven. De ouders gaan achter de rug van de jeugdbeschermer om nog steeds hun eigen gang. De ouders pretenderen open, eerlijk en transparant te zijn, maar dat blijkt telkens anders. Zo willen de ouders stoppen met begeleiding door Coachpoint en hebben zij zonder de jeugdbeschermer daarover te informeren bij de gemeente aangeklopt voor zorg. Ten aanzien van de twee andere teruggeplaatste kinderen bij de ouders bestaan er ook nog zorgen en is alertheid geboden, ondanks het feit dat er twee keer per week hulpverlening in het gezin aanwezig is. Zo is er op dit moment sprake van zorgwekkend schoolverzuim van [naam kind 4] . Ondanks herhaaldelijk aandringen van de jeugdbeschermer om [naam kind 4] vanwege vermoeidheidsklachten medisch te laten onderzoeken, wordt dit door ouders niet opgepakt. Een gezin met vijf kinderen zouden de ouders nooit kunnen bolwerken.
[naam kind 3] verblijft nu een aantal maanden in het perspectief biedend pleeggezin. Er wordt gezien dat er twee verschillende [naam kind 3] ’s zijn. In het pleeggezin is zij een actieve dreumes. Tijdens de bezoeken met de ouders is zij terughoudend en stil. Zij heeft ook nachtmerries en boze buien na omgang met de ouders. Er is goed gekeken naar elk kind afzonderlijk. Anders dan [naam kind 1] en [naam kind 2] heeft [naam kind 3] geen kind-eigenproblematiek, maar alle drie de minderjarigen zijn onveilig gehecht. Bij de uithuisplaatsing was [naam kind 3] te mager, was zij onrustig en overstrekte zij zich.
Anders dan de ouders vrezen is het verminderen van de omgang na een eventuele gezagsbeëindiging niet aan de orde. Er zal wat de jeugdbeschermer betreft eerder sprake zijn van een uitbreiding van de omgang, in de zin van bezoeken van langere duur en onbegeleid.
JBwest
Ter zitting heeft JBwest aangegeven het standpunt van JBRR te delen.
De ouders
De ouders hebben verzocht het verzoek van de Raad af te wijzen. De ouders zijn het eens met de uithuisplaatsing en werken daaraan volledig mee. Zij maken geen misbruik van hun gezag. Het gezag heeft voor de ouders wel een grote emotionele betekenis.
De ouders zijn bang dat de omgang zal worden verminderd na een gezagsbeëindiging.
De praktijk leert ook dat die angst niet onterecht is. De ouders willen stoppen met begeleiding van Coachpoint omdat de afspraken moeilijk te combineren zijn met het werk van beide ouders. Ook kan Coachpoint geen specifieke hulp bieden aan de kinderen. Het is niet zo dat de ouders geen begeleiding meer willen. Zij kijken naar alternatieven. Anders dan bij Coachpoint kunnen bij MEE wel afspraken in de avonduren gepland worden en de ouders hebben vanuit het verleden ook goede ervaringen met MEE.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat bij de ouders sprake is van persoonlijke problematiek, die een negatieve invloed heeft op hun opvoedvaardigheden, het zelfstandig kunnen functioneren en het duurzaam kunnen vormgeven van een huishouden. Bij de ouders is een terugkerend patroon te zien van het beperkt en onder druk accepteren van hulp en het pogen zich aan hulpverlening of bemoeienis te onttrekken. Er is sprake van een gesloten en wantrouwende houding naar de hulpverlening van waaruit de ouders in het verleden gemanipuleerd en gelogen hebben in het contact met de hulpverlening.
[naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] zijn op 26 januari 2018 vanuit een zeer verwaarloosde en vervuilde woonomgeving met spoed uit huis geplaatst. [naam kind 3] was toen zeven weken oud. De ouders hadden de zwangerschap en bevalling van [naam kind 3] tegenover de hulpverlening en JBRR verzwegen. Voorafgaand aan de uithuisplaatsing zijn de ouders met de kinderen naar België gevlucht. Zij zijn na bemiddeling na enkele dagen teruggekeerd.
Het KSCD heeft medio 2018 na een uitgebreide beslissingsdiagnostiek geadviseerd om [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] op te laten groeien in een voorziening van pleegzorg. Ten aanzien van de twee oudste kinderen uit het gezin, [naam kind 5] en [naam kind 4] , heeft het KSCD geadviseerd om hen wel terug te plaatsen bij de ouders. Daartoe is overwogen dat [naam kind 5] en [naam kind 4] erg verweven zijn met de ouders, minder kwetsbaar zijn en het minst hebben geleden onder de nalatigheid van de ouders.
Ten aanzien van [naam kind 1] is uit onderzoek naar voren gekomen dat het hem heeft ontbroken aan de nodige basale verzorging, stimulatie, structuur en voorspelbaarheid binnen een bovendien weinig sensitief en responsief opvoedklimaat. Op medisch gebied kan bij hem gesproken worden van verwaarlozing. [naam kind 1] functioneert op een beneden gemiddeld niveau. Hij laat weinig betrokkenheid op zijn ouders zien. [naam kind 1] behoeft naast basale verzorging een stimulerend, sturend, gestructureerd en voorspelbaar opvoedklimaat. Verder is het van groot belang dat opvoeders oog hebben voor de motorische achterstanden en oogproblemen van [naam kind 1] en de noodzaak inzien van adequate zorg en hulpverlening die daarvoor nodig zijn en dat zij daar naar handelen. [naam kind 1] heeft zich binnen het pleeggezin ontpopt van een angstig teruggetrokken en weinig aangepast kind tot een kind dat zich steeds meer op zijn gemak is gaan voelen en juist erg veel praat. De stimulans, structuur en duidelijkheid binnen het pleeggezin blijken hem goed te doen. Ook binnen de structuur van school wordt vooruitgang gezien met name op cognitief gebied. Ondanks de vooruitgang blijven er echter zorgen bestaan.
[naam kind 2] laat een forse achterstand zien op vrijwel alle gebieden die voortkomen uit
onderstimulatie en/of verwaarlozing in de vroegere opvoedomgeving. [naam kind 2] geeft blijk van hechtingsproblematiek in de relatie met de ouders. [naam kind 2] ervaart onvoldoende basisveiligheid in de relatie met ouders, doordat zij onvoldoende tegemoetkomen aan haar behoefte aan voorspelbaarheid, ouderlijke regie, regelmaat en wederkerige interactie. De cognitieve vaardigheden van [naam kind 2] komen globaal gezien op beneden gemiddeld intelligentieniveau.
Het is van belang dat [naam kind 2] actief wordt gestimuleerd in haar ontwikkeling, passend bij haar ontwikkelingsniveau. Dit betekent dat opvoeders haar de mogelijkheid dienen te bieden om nieuwe vaardigheden te ontwikkelen en de wereld te ontdekken en haar hierin ondersteunen en haar opvangen wanneer zij hulp en steun nodig heeft. Het huidige pleeggezin stimuleert [naam kind 2] in haar ontwikkeling, zelfstandigheid en zelfvertrouwen en biedt haar duidelijkheid, vertrouwen en veiligheid.
[naam kind 3] ontwikkelt zich op sociaal-emotioneel en adaptief opzicht volgens haar leeftijd. De taal- en de motorische ontwikkeling zijn nog wel een punt van aandacht. [naam kind 3] laat weinig herkenning en plezier zien in het contact met haar ouders en broers en zussen. Onder de gunstige voorwaarden binnen het pleeggezin heeft [naam kind 3] een positieve ontwikkeling laten zien.
Duidelijk is geworden dat de ouders niet in staat zijn om een gestructureerde, overzichtelijke en veilige opvoedingsomgeving aan [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] te bieden. De ouders beschikken over onvoldoende pedagogische vaardigheden om te voldoen aan de complexe hulpvraag van met name [naam kind 1] en [naam kind 2] . Jarenlange (intensieve) zorg van vele organisaties, waaronder Multi Probleem Gezin Plus (MPG+) hebben geen blijvende verbetering opgeleverd. De rechtbank constateert dat vooral het onthouden van medisch noodzakelijke zorg aan de minderjarigen en het traineren van hulpverlening tot op heden als een rode draad door het dossier loopt.
Ten aanzien van [naam kind 3] overweegt de rechtbank voorts dat alhoewel er bij haar, anders dan bij [naam kind 1] en [naam kind 2] , geen sprake is van kind-eigenproblematiek, zij wel een kwetsbare dreumes is met een grote zorgbehoefte. Zij is immers nog dag en nacht afhankelijk van haar opvoeders. Terugplaatsing in de complexe opvoedsituatie van de ouders acht de rechtbank dan ook niet in haar belang. De aanwezige risicofactoren bij de ouders vormen een groot risico voor een problematische gehechtheid van [naam kind 3] .
Er is naar het oordeel van de rechtbank in de huidige gezinssituatie van de ouders, zelfs met de ondersteuning die zij krijgen van Coachpoint, nog immer sprake van een zeer wankel evenwicht, waarin voortdurend overvraging van de ouders dreigt.
Het is de verwachting dat het gezin blijvende (langdurige) ondersteuning nodig heeft op alle leefgebieden. Er moet nog blijken of de terugplaatsing van de oudste twee kinderen, [naam kind 4] en [naam kind 5] , op langere termijn als geslaagd kan worden beschouwd. Daarbij komt uit het dossier naar voren dat er geen specifieke band wordt gezien tussen [naam kind 3] en de ouders en dat [naam kind 3] behoefte heeft aan opvoeders die verhoogd sensitief en responsief zijn en dat gebleken is dat ouders dit onvoldoende zijn. In een onveilige situatie waarin de ouders niet sensitief en responsief reageren op haar, heeft dit direct verstrekkende gevolgen voor de algehele ontwikkeling van [naam kind 3] en de gehechtheidsrelatie, zoals dit zich eerder heeft voorgedaan ten aanzien van [naam kind 1] en [naam kind 2] .
Gelijktijdig wordt gezien dat er een opbouw in de gehechtheidsrelatie gaande is van [naam kind 3] met haar pleegouders en dat zij zich daar positief ontwikkelt.
De ouders hebben betoogd dat zij het verblijf van de minderjarigen in de pleeggezinnen accepteren en dat daarom een gezagsbeëindigende maatregel niet noodzakelijk is.
De rechtbank betwijfelt of werkelijk sprake is van een duurzame instemming van de ouders. In een brief van de ouders die de rechtbank op 9 april 2019 heeft ontvangen schrijven zij het niet eens te zijn met het advies van het KSCD en geven zij aan dat het perspectief van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] open moet blijven. Bovendien komt uit het dossier ten aanzien van de ouders een patroon naar voren van aanvankelijke welwillendheid en acceptatie, gevolgd door weerstand en strijd, waardoor samenwerkingsrelaties onder druk komen te staan.
De rechtbank overweegt voorts dat bij jaarlijkse verlenging van beide kinderbeschermingsmaatregelen er voor [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] (en ouders) toch onduidelijkheid blijft bestaan over het opvoedings- en ontwikkelingsperspectief van de kinderen. Bovendien zullen aan de verlengingsverzoeken, waarin het verblijf van de minderjarigen jaarlijks aan de orde wordt gesteld, de nodige besprekingen en rapportages vooraf gaan die voor onrust kunnen zorgen bij alle betrokkenen, wat zijn doorwerking zal hebben op de minderjarigen. Dit is mede gelet op de problematiek van met name [naam kind 1] en [naam kind 2] en hun daarmee samenhangende behoefte aan structuur en stabiliteit niet in hun belang. De rechtbank overweegt dat het belang van de minderjarigen ermee is gediend dat zij weten dat er een voogd is die beslissingen neemt en die lijnen uitzet.
Het belang van de minderjarigen bij duidelijkheid en stabiliteit dient naar het oordeel van de rechtbank te prevaleren boven de wens van de ouders om met het gezag belast te blijven. Bovendien acht de rechtbank het in het belang van de minderjarigen dat er duidelijkheid wordt gecreëerd over de rol die hun ouders in hun leven innemen. De gezagsbeëindigende maatregel is daartoe noodzakelijk en betekent voor het toekomstperspectief van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] dat zij zich in alle rust in hun huidige vertrouwde omgeving verder kunnen ontwikkelen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over hen te benoemen. De rechtbank acht het aangewezen dat het belang van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] zal worden behartigd door een neutrale derde. Ten aanzien van [naam kind 1] en [naam kind 2] is JBwest de meest aangewezen instantie om deze rol te vervullen, ten aanzien van [naam kind 3] is dat JBRR.
De voorgestelde voogden hebben zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat JBwest moet worden belast met de voogdij van [naam kind 1] en [naam kind 2] en dat JBRR moet worden belast met de voogdij van [naam kind 3] .
Op grond van artikel 1:276, eerste lid, BW worden de vader en de moeder als ouders waarvan het gezag wordt beëindigd, ervan uitgaande dat zij het bewind voerden over het vermogen van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] , veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan hun opvolger in het bewind.
Tot slot merkt de rechtbank op dat de beëindiging van het gezag niet betekent dat de banden tussen de ouders en [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] worden verbroken en dat de omgang tussen de ouders en de minderjarigen ingeperkt moet worden. Integendeel, het is juist in het belang van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] dat zij regelmatig omgang blijven houden met hun ouders en met hun broers en zussen. Ter zitting is ook gebleken dat een uitbreiding van de omgangscontacten tussen ouders en [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] in de lijn der verwachting ligt.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam moeder] , geboren [geboortedatum moeder] te [geboorteplaats moeder] , en [naam vader] , geboren [geboortedatum vader ] te [geboorteplaats vader] , over [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] ;
benoemt tot voogdes over de minderjarigen [naam kind 1] en [naam kind 2] de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, gevestigd te Dordrecht;
benoemt tot voogdes over de minderjarige [naam kind 3] de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam;
veroordeelt de ouders aan de voogden rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] te doen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.J. de Nijs, voorzitter en tevens kinderrechter en
mrs. S.C.C. Hes-Bakkeren en H. Benaissa, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.A. Versloot als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2019.
De voorzitter is buiten staat deze beschikking te ondertekenen, voor deze de oudste rechter.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.