7.2.2.Motivering van de op te leggen maatregel van Tbs met dwangverpleging
De maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: Tbs) kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a Wetboek van Strafrecht (Sr) gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, het opleggen van de maatregel te eisen. Indien het hiervoor bedoelde gevaar voor recidive van ernstige aard is, kan worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr). Voor oplegging van de maatregel is verder vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37 lid 2 Sr). Indien de verdachte echter, zoals in dit geval, zijn medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd vervalt voor het opleggen van de maatregel van Tbs de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek. Dit neemt niet weg dat vereist blijft dat vastgesteld moet worden dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Zonder deze vaststelling is oplegging van de maatregel van Tbs niet mogelijk. Het is aan de rechtbank om deze vaststelling te doen en die kan worden gegrond op bevindingen, conclusies en adviezen van gedragsdeskundigen die zijn vervat in door deze opgestelde rapporten, ook als die rapporten niet zijn opgesteld in het kader van de onderhavige strafzaak.
De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het in de onderhavige zaak gelaste onderzoek naar zijn persoon door deskundigen van het Pieter Baan Centrum. Hij heeft niet meegewerkt aan onderzoeken en wilde ook niet met deskundigen in gesprek gaan. Zijn omgeving heeft ook niet willen meewerken aan het milieuonderzoek. Daardoor is er weinig biografische informatie of informatie van referenten beschikbaar.
Door de deskundigen is op 19 juli 2019 een rapport uitgebracht. In dit rapport wordt melding gemaakt van rapporten die zijn opgemaakt in het kader van eerdere verdenkingen en veroordelingen van de verdachte. De rechtbank maakt uit het rapport van het Pieter Baan Centrum het volgende op.
Door de rapporteurs worden aanhoudende gedragsproblemen vanaf zeer jonge leeftijd geconstateerd, waaronder een melding van de politie bij de Raad voor de Kinderbescherming, een ondertoezichtstelling door de kinderrechter als de verdachte twaalf jaar oud is en justitiële contacten voor onder meer straatroof, bedreiging en mishandeling. Deze feiten zijn in 1998 - wanneer de verdachte nog maar dertien jaar oud is - aanleiding voor de oplegging van een PIJ-maatregel. Tijdens deze maatregel wordt gerapporteerd over egocentrisch gedrag, het ontbreken van diepgang in het contact, grootheidsgedachten en paranoïde denkbeelden. De PIJ-maatregel is in 2004 beëindigd.
Na beëindiging van de PIJ-maatregel recidiveert de verdachte snel en veelvuldig met uiteenlopende justitiële contacten en gedragingen. Tijdens perioden van detentie wordt door psychologen gerapporteerd dat de verdachte achterdochtig is en onrustig en vreemd gedrag vertoont. Er worden vermoedens van psychotisch gedrag gemeld. Medicatie werd en wordt door de verdachte steevast geweigerd. Door zijn contacten met politie en justitie komt de verdachte regelmatig in aanraking met hulpverlenende instanties, waarbij geprobeerd wordt hem te begeleiden en verder delictgedrag te voorkomen. Deze trajecten stranden vanwege zijn beperkte medewerking en motivatie.
In haar psychologisch onderzoek pro Justitia van 12 februari 1998 geeft onderzoekster Van de Wiel geen classificerend diagnostisch oordeel, maar schetst de aanwezigheid van gevaarscriteria, alsook een pathologische ontwikkeling van de verdachte.
Psychiater Reusens meldt in zijn psychiatrisch onderzoek pro Justitia uit 1998 de indruk te hebben dat de verstandelijke vermogens van de verdachte op laaggemiddeld tot gemiddeld niveau zijn ontwikkeld. Reusens maakt in zijn rapport melding van een opvallend vlakke en verharde emotionaliteit, een afwezigheid van empathie en wederkerigheid en een diepgaande stoornis in de frustratietolerantie en impulscontrole. Reusens stelt samenvattend dat er sprake is van “een ernstige persoonlijkheidsproblematiek die zich kenmerkt in de vlakke objectrelaties, lacunaire gewetensfuncties, gestoorde agressieregulatie en zwakke innerlijke structuur”. Een tendens naar de ontwikkeling van antisociale persoonlijkheidsproblematiek was volgens Reusens duidelijk aanwezig.
Uit het verlengingsadvies van de justitiële jeugdinrichting Hunnerberg d.d. 15 februari 2000 komt naar voren dat er sprake is van een forse gedragsstoornis, waarbij het de verdachte ontbreekt aan probleembesef en daarmee de motivatie tot gedragsverandering. Zijn gevoelsleven wordt beschreven als vlak, koud en onverschillig.
In 2005 en 2012 is de intelligentie van de verdachte in het kader van voorgeleidingsconsulten op respectievelijk laaggemiddeld en beneden gemiddeld niveau ingeschat. In 2014 zijn de verstandelijke vermogens op verzoek van het Leger des Heils reclassering onderzocht door psycholoog De Groot, werkzaam bij Het Dok. In dit onderzoek behaalt de verdachte een totaal score op het niveau van een licht verstandelijke beperking.
.
Uit het afloopbericht toezicht van de reclassering van 24 juli 2015, komt naar voren dat de verdachte in 2013 is aangemeld bij het ACT-team van Bavo vanwege een vermoeden van psychische problematiek. In januari 2014 is door het ACT-team teruggekoppeld dat de verdachte vermoedelijk psychotisch was en dat medicatie werd geadviseerd. In juli 2014 is contact opgestart met ACT-team Palier, waar bij de intake het vermoeden van een psychose werd bevestigd en uit een IQ test bleek dat de verdachte zwakbegaafd was. Ook toen weigerde de verdachte medicatie.
In 2018 zijn diverse vermeldingen in de politiemutaties van vreemd en verward gedrag en is de verdachte herhaald onder invloed van alcohol en mogelijk ook drugs aangetroffen.
In het kader van de onderhavige strafzaak is op 5 september 2018 door psychiater Strous van het NIFP een voorgeleidingsconsult opgesteld. Geconcludeerd wordt dat de verdachte een man is bij wie in het verleden is vastgesteld dat er sprake is van een stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis en bij wie een vermoeden van persoonlijkheidsproblematiek bestond. Tijdens het gesprek valt een zeer oppositionele, externaliserende en bagatelliserende klachtenpresentatie op, hetgeen (ernstige) cluster B persoonlijkheidsproblematiek doet vermoeden.
Door psychiater Stevens en psycholoog Smits wordt in hun rapportage van 19 juli 2019 vermeld dat de verdachte gedurende de observatie geen evidente psychopathologie heeft laten zien, zoals depressieve problematiek, dissociatieve problematiek of psychotische symptomen als wanen of hallucinaties. Ook werden bij de observatie geen aanwijzingen gevonden voor het bestaan van een ontwikkelingsstoornis, zoals ADHD of een autismespectrumstoornis. Daarnaast werden geen evidente beperkingen gezien in de frustratietolerantie, agressieregulatie en mate van impulsiviteit van de verdachte. Als het echter gaat om de realiteitstoetsing riep de presentatie van de verdachte in de observatie wel vragen op. Zo wordt beschreven dat het bewustzijn niet op elk moment even helder was en hij soms afwezig leek. Ook het vermogen zich te oriënteren riep soms vragen op. Aperte denkstoornissen (zoals wanen, incoherente of associatieve spraak) werden in het contact niet waargenomen, maar de onderzoekers houden zeker rekening met problemen op dit vlak. De verdachte komt naar voren als een man die gedurende de gehele observatieperiode geregeld afwezig is, slecht is afgestemd in het contact en bij wie merkwaardig gedrag wordt geobserveerd. De psycholoog Smits stelt dat er aanwijzingen zijn voor een mogelijke psychotische stoornis en dat een dergelijke stoornis met dit onderzoek in ieder geval niet kan worden uitgesloten.
De onderzoekers concluderen dat, hoewel er vanuit eerder onderzoek dus sprake is van een afwijkende persoonlijkheidsontwikkeling met vooral antisociale trekken, vanwege een gebrek aan eigenstandig onderzoek niet kan worden vastgesteld of deze nu geduid kan worden als een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een persoonlijkheidsstoornis. Daarvoor ontbreekt te veel informatie, in het bijzonder aan gespreksmogelijkheden, aan biografische informatie en aan informatie van referenten. Belangrijke functies en aspecten als identiteit, seksualiteit als onderdeel daarvan, spanningsregulatie, impulsiviteit, agressie, empathie en geweten lieten zich bij de verdachte daardoor niet onderzoeken,
Wel signaleren zij dat er dermate veel observaties van vreemd en oninvoelbaar gedrag zijn, dat psychopathologie bij de weigering van de verdachte om aan het onderzoek mee te werken, niet is uit te sluiten. Afgaand op de beschikbare informatie, waarin veelvuldig wordt gesproken over cannabisgebruik, naast de positieve urinecontrole op cannabis bij binnenkomst in het Pieter Baan Centrum, kan er volgens de onderzoekers worden gesproken van een stoornis in cannabisgebruik, matig van ernst. De beschikbare informatie geeft ook aanwijzingen voor problemen met alcohol en cocaïne, maar een stoornis op deze gebieden kon niet worden vastgesteld
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 13 augustus 2019 waargenomen dat de verdachte regelmatig afwezig is en buiten de realiteit lijkt te verkeren. Hij mompelt regelmatig in zichzelf en is dan niet in staat vragen van de rechtbank te beantwoorden. Regelmatig begint hij, halverwege de beantwoording van een vraag van de rechtbank, ineens in de ‘jij-vorm’ tegen iemand te praten, vermoedelijk zijn ex-vriendin, waarbij hij haar aanspreekt op het feit dat hij door haar in de problemen is gekomen. Na enkele zinnen schakelt hij dan ineens weer over naar de beantwoording van de vraag van de rechtbank. Nadat de rechtbank hem dit gedrag heeft voorgehouden, ontkent hij dit in alle toonaarden en geeft aan niet te weten waar het over gaat. Dit gedrag stemt overeen met hetgeen de deskundigen in het Pieter Baan Centrum hebben waargenomen en het gedrag dat in de loop van de tijd door meerdere deskundigen is beschreven en is aangeduid als vermoedelijk psychotisch.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte al vanaf zijn vroegste jeugd en gedurende een langdurige periode kampt met een terugkerend onvermogen om zijn gevoelens van agressie adequaat te reguleren. Aan ingezette hulptrajecten heeft hij onvoldoende meegewerkt en is gerecidiveerd tijdens een proeftijd. Ook de onder 1 impliciet bewezen poging tot zware mishandeling is naar de aard evident agressief, terwijl uit de justitiële documentatie en de rapportages van een delictpatroon blijkt, waarbij de mate van agressie lijkt toe te nemen. De verdachte zelf heeft aangegeven dat hij agressief kan worden als hij verdovende middelen in combinatie met alcohol gebruikt, wat ook bij het begaan van de poging tot zware mishandeling het geval was. De deskundigen hebben een stoornis in cannabisgebruik vastgesteld.
Op 12/13-jarige leeftijd wordt bovendien al geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake is van ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Uit het voorgaande overzicht blijkt dat de verdachte sindsdien niet is behandeld en consequent medicatie heeft geweigerd en dat de gedragsproblemen zijn toegenomen, waaruit kan worden afgeleid dat de persoonlijkheidsproblematiek niet zal zijn verdwenen, maar eerder aannemelijk is dat deze in ernst is toegenomen. Uit zijn gedrag volgen aanwijzingen voor een psychotische stoornis. Nu de verdachte ook sinds het bewezenverklaarde feit elke vorm van behandeling heeft geweigerd, acht de rechtbank aannemelijk dat de situatie ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten niet anders was.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het rapport van het Pieter Baan Centrum, gelet op hetgeen overigens omtrent de persoon van de verdachte is gebleken en de waarnemingen die de rechtbank op de terechtzitting van 13 augustus 2019 heeft kunnen doen, vast dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten, een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of - ter bescherming van de maatschappij - een Tbs met dwangverpleging aangewezen is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Gebleken is dat bij de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Ook is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een aanzienlijk recidivegevaar. De inschatting van dat gevaar ontleent de rechtbank aan de langdurige aanwezigheid van het bestaan van agressieregulatie problematiek, welke problematiek en duur naar het oordeel van de rechtbank moeten worden geacht verbonden te zijn met het hiervoor vastgestelde bestaan van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis.
De rechtbank acht het, gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde poging tot zware mishandeling en hetgeen is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, niet verantwoord om de verdachte in de maatschappij te laten terugkeren, zonder dat dit gevaar is weggenomen of op zijn minst in belangrijke mate is gereduceerd. Een behandeling zou daaraan een bijdrage kunnen leveren.
Gelet op de inhoud van de voornoemde rapporten, het recidivegevaar en het mislukte verloop van eerdere ambulante trajecten, heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat de verdachte voldoende adequaat en veilig kan worden behandeld binnen het minder stringente kader van een Tbs met voorwaarden. Om die reden zal de rechtbank de maatregel van Tbs met dwangverpleging opleggen.
Het door de verdachte begane feit (1) is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van de Tbs maatregel met bevel tot verpleging eist. Gelet op de bewezenverklaring, wordt de maatregel opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen, of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. De totale duur van de terbeschikkingstelling is daarmee niet beperkt tot de duur van vier jaren.