ECLI:NL:RBROT:2019:7878

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
10 oktober 2019
Zaaknummer
10/173633-18 (gevoegd: 10/172447-18) /TUL VV: 10/037532-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en diefstal met vrijspraak van poging tot doodslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 augustus 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en diefstal. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en diefstal, maar heeft hem vrijgesproken van de poging tot doodslag. De verdachte heeft zijn ex-vriendin zwaar mishandeld door haar met een telefoon op het hoofd te slaan en haar keel dicht te knijpen, wat leidde tot een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte onder invloed van alcohol en drugs handelde en dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, evenals de maatregel van terbeschikkingstelling (Tbs) met dwangverpleging, gezien het recidivegevaar en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis afgewezen, omdat de verdachte niet in staat was om zich aan de voorwaarden te houden. De zaak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/173633-18 (gevoegd: 10/172447-18)
Parketnummer vordering TUL VV: 10/037532-18
Datum uitspraak: 27 augustus 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Den Haag,
raadsvrouw mr. A. Yüksel, advocaat te Almere.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 augustus 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De rechtbank heeft in de bijlage de feiten van de tenlasteleggingen voorzien van een doorlopende nummering en zal die nummering in dit vonnis aanhouden.

3.Eis van de officier van justitie

De officier van justitie mr. J.F.C. Janssen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, alsmede de ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10/037532-18.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1 – Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt van de officier van justitie
Door de officier van justitie is aangevoerd dat bewezen kan worden dat de verdachte door zijn handelen heeft gepoogd het slachtoffer van haar leven te beroven.
4.1.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en impliciet subsidiair ten laste gelegde feit. Voorts dient de verdachte partieel te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde, nu het slachtoffer niet de levensgezel van de verdachte was.
De wisselende verklaringen zoals die door het slachtoffer zijn afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris kunnen niet betrouwbaar worden geacht. Daarnaast komen deze niet geheel overeen met de door een arts opgestelde FARR verklaring, waarin enkel wordt gesproken van letsel aan het hoofd en de nek van het slachtoffer en niet van pijn aan de ribben, nieren of borststreek. De verdachte heeft erkend dat hij een telefoon naar het slachtoffer heeft gegooid en haar bij de keel heeft vastgepakt en deze heeft dichtgedrukt, maar met deze handelingen heeft hij geen voorwaardelijk opzet op de dood of de zware mishandeling van het slachtoffer gehad, omdat hiertoe geen aanmerkelijke kans bestond.
4.1.3.
Beoordeling door de rechtbank
Op 29 augustus 2018 heeft de psychiater van een psychiatrisch ziekenhuis melding gedaan van de mishandeling van zijn patiënte [naam slachtoffer] . Zij was die dag op verlof gegaan en niet teruggekeerd. De volgende dag heeft zij bij terugkomst verteld dat zij door haar ex-partner is mishandeld. Aan verbalisanten heeft het slachtoffer verklaard dat zij naar haar ex-vriend - de verdachte - in Spijkenisse was gegaan. Toen zij daar was heeft hij zich flink bezat en hasj gerookt. Toen het slachtoffer het wachtwoord van haar telefoon niet wilde geven, werd de verdachte boos en sloeg hij haar met de telefoon meerdere malen op haar hoofd. Het slachtoffer heeft aangegeven door het slaan op haar hoofd zo duizelig te zijn geworden dat zij niet meer rechtop kon zitten. Verder heeft zij verteld dat de verdachte haar met een riem heeft geslagen en dat hij haar door tegen haar benen te trappen onderuit heeft gehaald. Toen ze op de grond lag, heeft de verdachte haar bij haar keel gegrepen en deze dicht gedrukt. Van dit wurgen werd zij duizelig en stikte bijna. Vervolgens wilde de verdachte naar buiten en sleepte het slachtoffer met zich mee. Zij gingen naar Pernis en in de metro daar naartoe, heeft hij het slachtoffer meerdere malen met een paraplu geslagen. Terug in Spijkenisse werd de agressie erger en heeft de verdachte het slachtoffer van de ene tegen de andere muur aan geslagen en aan haar haren getrokken.
In het kader van een buurtonderzoek heeft de politie buurman [naam buurman] gehoord, die heeft verklaard dat hij op 30 augustus 2018 met de verdachte heeft gesproken. De verdachte vertelde hem dat hij de afgelopen nacht zijn vriendin pijn had gedaan en dat hij daar spijt van had. Verder heeft de buurman verteld dat hij op de avond van 29 augustus 2018 geschreeuw van een vrouw had gehoord en dat hij dacht dat het niet anders kon dan dat dit geluid uit de woning van de verdachte kwam.
Op de spoedeisende hulp van het Maasstad ziekenhuis zijn door artsen vijf langwerpige bloeduitstortingen op de hoofdhuid van het slachtoffer geconstateerd. Ook werden in de hals een verwonding van één centimeter en bloeduitstortingen aangetroffen. De bloeduitstortingen werden door de chirurg geduid als passend bij wurging. Op de beide polsen werden bloeduitstortingen en een bijtverwonding gezien en op het hoofd van het slachtoffer werd aan de linker zijde een zwelling geconstateerd.
De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij het slachtoffer bij haar keel heeft gepakt en deze heeft dichtgeknepen. Hij heeft daarnaast verklaard dat hij een telefoon naar het hoofd van het slachtoffer te hebben gegooid, maar dat hij haar daarmee niet heeft geslagen.
Op grond van de verklaringen van het slachtoffer, in combinatie met de medische verklaring van de forensisch arts en de verklaring van de verdachte, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de keel van het slachtoffer heeft vastgepakt en dichtgedrukt en dat hij haar met een telefoon op haar hoofd heeft geslagen. Gezien de vele snijwonden en de zwelling op het hoofd van het slachtoffer, volgt de rechtbank de verdachte niet in zijn verklaring dat hij de telefoon slechts (eenmaal) naar het hoofd van het slachtoffer heeft gegooid, maar wordt bewezen geacht dat hij haar daar ook mee heeft geslagen. Van de overige ten laste gelegde handelingen zal de verdachte worden vrijgesproken, nu de verklaring van het slachtoffer op die punten niet wordt ondersteund door de FARR verklaring en daarvoor ook overigens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat.
Vrijspraak poging tot doodslag
De rechtbank is van oordeel dat een poging tot doodslag niet kan worden bewezen, omdat niet kan worden vastgesteld of door het handelen van de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer is ontstaan. Hoewel wurging uiteraard tot de dood kan leiden, blijkt niet uit het dossier hoe lang de verdachte de keel van het slachtoffer heeft dichtgedrukt en met welke kracht. De verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank is echter wel van oordeel dat de verdachte door het meerdere malen slaan met een telefoon op het hoofd van het slachtoffer en het dichtdrukken van haar keel tot zij duizelig werd, de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De rechtbank overweegt hiertoe dat door samendrukking van een kwetsbaar lichaamsdeel als de keel - door zuurstoftekort - grote schade aan de hersenen kan worden toegebracht. Het slachtoffer heeft verklaard dat zij door het dichtdrukken van de keel duizelig werd en dat duidt op een zuurstoftekort in de hersenen. De rechtbank leidt hieruit af dat er sprake is geweest van een zodanige kracht, duur en intensiteit van het dichtknijpen van de keel, dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard.
Levensgezel?
De rechtbank is van oordeel dat het slachtoffer geen levensgezel van de verdachte was zoals door de wetgever is bedoeld. De verdachte zal van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.1.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. Niet bewezen is dat hij dit feit tegen zijn levensgezel heeft begaan.
4.2.
Feit 2 - Vrijspraak
4.2.1.
Standpunt van de officier van justitie
Het feit kan bewezen worden verklaard, gezien de consistente en betrouwbare verklaring van het slachtoffer, in combinatie met het feit dat de politie bij de verdachte een mes heeft aangetroffen.
4.2.2.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van het slachtoffer ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit onvoldoende consistent zijn om daarvan uit te gaan. Voorts ontbreekt ten aanzien van dit feit steunbewijs in het dossier, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Feit 3
4.3.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van dit feit aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
4.3.2.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte de twee flessen wijn heeft gestolen. Hij heeft dit bij de politie bekend en hij is ter terechtzitting bij die verklaring bij de politie gebleven.
4.3.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan:
1.
hij op 29 augustus 2018 en/of 30 augustus 2018 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard en te Pernis,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, meermalen,
- met een telefoon op het hoofd en tegen de slaap van die [naam slachtoffer] heeft geslagen en
- de keel van die [naam slachtoffer] heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen heeft gehouden en
- tegen het hoofd en/of het lichaam van die [naam slachtoffer] heeft geslagen en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op 30 augustus 2018 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
2 flessen wijn,
diegeheel aan een ander toebehoorde
n, te weten aan Nachtwinkel Spijkenisse,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.poging tot zware mishandeling

3.diefstal

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Inleiding
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn ex-vriendin. Hij heeft haar geslagen met een telefoon en haar keel dichtgeknepen tot zij duizelig werd en het gevoel had dat ze stikte. Zij heeft hierdoor pijn en ongemak gehad en de verdachte heeft een forse inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en bij het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. De verdachte heeft bovendien gehandeld onder invloed van alcohol en drugs, hoewel hij wist dat hij door het gebruik daarvan woedeaanvallen kon krijgen. Dit heeft hem echter niet weerhouden van het gebruik daarvan. Dit neemt de rechtbank de verdachte kwalijk.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal, wat een ergerlijk feit is voor de eigenaar van de winkel en overlast heeft veroorzaakt.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 maart 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Dit weegt in zijn nadeel mee.
Gezien de ernst van de bewezen verklaarde feiten en het strafblad van de verdachte is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of de persoonlijkheid van de verdachte aanleiding geeft om, naast een vrijheidsstraf, de door de officier van justitie gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling (Tbs) met verpleging van overheidswege op te leggen.
7.2.
Tbs-maatregel met dwangverpleging
7.2.1.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is betoogd dat op grond van de over de verdachte opgemaakte persoonlijkheidsrapportages niet kan worden vastgesteld dat er bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, laat staan dat vastgesteld kan worden dat dit bestond ten tijde van het tenlastegelegde. Ook zien de gedragsdeskundigen geen aanwijzingen voor een dergelijke stoornis. De eerder opgemaakte rapporten bieden onvoldoende basis om een Tbs met dwangverpleging op te leggen, nu deze zeer oud zijn en bovendien onvolledig.
7.2.2.
Motivering van de op te leggen maatregel van Tbs met dwangverpleging
De maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: Tbs) kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a Wetboek van Strafrecht (Sr) gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, het opleggen van de maatregel te eisen. Indien het hiervoor bedoelde gevaar voor recidive van ernstige aard is, kan worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr). Voor oplegging van de maatregel is verder vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37 lid 2 Sr). Indien de verdachte echter, zoals in dit geval, zijn medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd vervalt voor het opleggen van de maatregel van Tbs de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek. Dit neemt niet weg dat vereist blijft dat vastgesteld moet worden dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Zonder deze vaststelling is oplegging van de maatregel van Tbs niet mogelijk. Het is aan de rechtbank om deze vaststelling te doen en die kan worden gegrond op bevindingen, conclusies en adviezen van gedragsdeskundigen die zijn vervat in door deze opgestelde rapporten, ook als die rapporten niet zijn opgesteld in het kader van de onderhavige strafzaak.
De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het in de onderhavige zaak gelaste onderzoek naar zijn persoon door deskundigen van het Pieter Baan Centrum. Hij heeft niet meegewerkt aan onderzoeken en wilde ook niet met deskundigen in gesprek gaan. Zijn omgeving heeft ook niet willen meewerken aan het milieuonderzoek. Daardoor is er weinig biografische informatie of informatie van referenten beschikbaar.
Door de deskundigen is op 19 juli 2019 een rapport uitgebracht. In dit rapport wordt melding gemaakt van rapporten die zijn opgemaakt in het kader van eerdere verdenkingen en veroordelingen van de verdachte. De rechtbank maakt uit het rapport van het Pieter Baan Centrum het volgende op.
Door de rapporteurs worden aanhoudende gedragsproblemen vanaf zeer jonge leeftijd geconstateerd, waaronder een melding van de politie bij de Raad voor de Kinderbescherming, een ondertoezichtstelling door de kinderrechter als de verdachte twaalf jaar oud is en justitiële contacten voor onder meer straatroof, bedreiging en mishandeling. Deze feiten zijn in 1998 - wanneer de verdachte nog maar dertien jaar oud is - aanleiding voor de oplegging van een PIJ-maatregel. Tijdens deze maatregel wordt gerapporteerd over egocentrisch gedrag, het ontbreken van diepgang in het contact, grootheidsgedachten en paranoïde denkbeelden. De PIJ-maatregel is in 2004 beëindigd.
Na beëindiging van de PIJ-maatregel recidiveert de verdachte snel en veelvuldig met uiteenlopende justitiële contacten en gedragingen. Tijdens perioden van detentie wordt door psychologen gerapporteerd dat de verdachte achterdochtig is en onrustig en vreemd gedrag vertoont. Er worden vermoedens van psychotisch gedrag gemeld. Medicatie werd en wordt door de verdachte steevast geweigerd. Door zijn contacten met politie en justitie komt de verdachte regelmatig in aanraking met hulpverlenende instanties, waarbij geprobeerd wordt hem te begeleiden en verder delictgedrag te voorkomen. Deze trajecten stranden vanwege zijn beperkte medewerking en motivatie.
In haar psychologisch onderzoek pro Justitia van 12 februari 1998 geeft onderzoekster Van de Wiel geen classificerend diagnostisch oordeel, maar schetst de aanwezigheid van gevaarscriteria, alsook een pathologische ontwikkeling van de verdachte.
Psychiater Reusens meldt in zijn psychiatrisch onderzoek pro Justitia uit 1998 de indruk te hebben dat de verstandelijke vermogens van de verdachte op laaggemiddeld tot gemiddeld niveau zijn ontwikkeld. Reusens maakt in zijn rapport melding van een opvallend vlakke en verharde emotionaliteit, een afwezigheid van empathie en wederkerigheid en een diepgaande stoornis in de frustratietolerantie en impulscontrole. Reusens stelt samenvattend dat er sprake is van “een ernstige persoonlijkheidsproblematiek die zich kenmerkt in de vlakke objectrelaties, lacunaire gewetensfuncties, gestoorde agressieregulatie en zwakke innerlijke structuur”. Een tendens naar de ontwikkeling van antisociale persoonlijkheidsproblematiek was volgens Reusens duidelijk aanwezig.
Uit het verlengingsadvies van de justitiële jeugdinrichting Hunnerberg d.d. 15 februari 2000 komt naar voren dat er sprake is van een forse gedragsstoornis, waarbij het de verdachte ontbreekt aan probleembesef en daarmee de motivatie tot gedragsverandering. Zijn gevoelsleven wordt beschreven als vlak, koud en onverschillig.
In 2005 en 2012 is de intelligentie van de verdachte in het kader van voorgeleidingsconsulten op respectievelijk laaggemiddeld en beneden gemiddeld niveau ingeschat. In 2014 zijn de verstandelijke vermogens op verzoek van het Leger des Heils reclassering onderzocht door psycholoog De Groot, werkzaam bij Het Dok. In dit onderzoek behaalt de verdachte een totaal score op het niveau van een licht verstandelijke beperking.
.
Uit het afloopbericht toezicht van de reclassering van 24 juli 2015, komt naar voren dat de verdachte in 2013 is aangemeld bij het ACT-team van Bavo vanwege een vermoeden van psychische problematiek. In januari 2014 is door het ACT-team teruggekoppeld dat de verdachte vermoedelijk psychotisch was en dat medicatie werd geadviseerd. In juli 2014 is contact opgestart met ACT-team Palier, waar bij de intake het vermoeden van een psychose werd bevestigd en uit een IQ test bleek dat de verdachte zwakbegaafd was. Ook toen weigerde de verdachte medicatie.
In 2018 zijn diverse vermeldingen in de politiemutaties van vreemd en verward gedrag en is de verdachte herhaald onder invloed van alcohol en mogelijk ook drugs aangetroffen.
In het kader van de onderhavige strafzaak is op 5 september 2018 door psychiater Strous van het NIFP een voorgeleidingsconsult opgesteld. Geconcludeerd wordt dat de verdachte een man is bij wie in het verleden is vastgesteld dat er sprake is van een stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis en bij wie een vermoeden van persoonlijkheidsproblematiek bestond. Tijdens het gesprek valt een zeer oppositionele, externaliserende en bagatelliserende klachtenpresentatie op, hetgeen (ernstige) cluster B persoonlijkheidsproblematiek doet vermoeden.
Door psychiater Stevens en psycholoog Smits wordt in hun rapportage van 19 juli 2019 vermeld dat de verdachte gedurende de observatie geen evidente psychopathologie heeft laten zien, zoals depressieve problematiek, dissociatieve problematiek of psychotische symptomen als wanen of hallucinaties. Ook werden bij de observatie geen aanwijzingen gevonden voor het bestaan van een ontwikkelingsstoornis, zoals ADHD of een autismespectrumstoornis. Daarnaast werden geen evidente beperkingen gezien in de frustratietolerantie, agressieregulatie en mate van impulsiviteit van de verdachte. Als het echter gaat om de realiteitstoetsing riep de presentatie van de verdachte in de observatie wel vragen op. Zo wordt beschreven dat het bewustzijn niet op elk moment even helder was en hij soms afwezig leek. Ook het vermogen zich te oriënteren riep soms vragen op. Aperte denkstoornissen (zoals wanen, incoherente of associatieve spraak) werden in het contact niet waargenomen, maar de onderzoekers houden zeker rekening met problemen op dit vlak. De verdachte komt naar voren als een man die gedurende de gehele observatieperiode geregeld afwezig is, slecht is afgestemd in het contact en bij wie merkwaardig gedrag wordt geobserveerd. De psycholoog Smits stelt dat er aanwijzingen zijn voor een mogelijke psychotische stoornis en dat een dergelijke stoornis met dit onderzoek in ieder geval niet kan worden uitgesloten.
De onderzoekers concluderen dat, hoewel er vanuit eerder onderzoek dus sprake is van een afwijkende persoonlijkheidsontwikkeling met vooral antisociale trekken, vanwege een gebrek aan eigenstandig onderzoek niet kan worden vastgesteld of deze nu geduid kan worden als een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een persoonlijkheidsstoornis. Daarvoor ontbreekt te veel informatie, in het bijzonder aan gespreksmogelijkheden, aan biografische informatie en aan informatie van referenten. Belangrijke functies en aspecten als identiteit, seksualiteit als onderdeel daarvan, spanningsregulatie, impulsiviteit, agressie, empathie en geweten lieten zich bij de verdachte daardoor niet onderzoeken,
Wel signaleren zij dat er dermate veel observaties van vreemd en oninvoelbaar gedrag zijn, dat psychopathologie bij de weigering van de verdachte om aan het onderzoek mee te werken, niet is uit te sluiten. Afgaand op de beschikbare informatie, waarin veelvuldig wordt gesproken over cannabisgebruik, naast de positieve urinecontrole op cannabis bij binnenkomst in het Pieter Baan Centrum, kan er volgens de onderzoekers worden gesproken van een stoornis in cannabisgebruik, matig van ernst. De beschikbare informatie geeft ook aanwijzingen voor problemen met alcohol en cocaïne, maar een stoornis op deze gebieden kon niet worden vastgesteld
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 13 augustus 2019 waargenomen dat de verdachte regelmatig afwezig is en buiten de realiteit lijkt te verkeren. Hij mompelt regelmatig in zichzelf en is dan niet in staat vragen van de rechtbank te beantwoorden. Regelmatig begint hij, halverwege de beantwoording van een vraag van de rechtbank, ineens in de ‘jij-vorm’ tegen iemand te praten, vermoedelijk zijn ex-vriendin, waarbij hij haar aanspreekt op het feit dat hij door haar in de problemen is gekomen. Na enkele zinnen schakelt hij dan ineens weer over naar de beantwoording van de vraag van de rechtbank. Nadat de rechtbank hem dit gedrag heeft voorgehouden, ontkent hij dit in alle toonaarden en geeft aan niet te weten waar het over gaat. Dit gedrag stemt overeen met hetgeen de deskundigen in het Pieter Baan Centrum hebben waargenomen en het gedrag dat in de loop van de tijd door meerdere deskundigen is beschreven en is aangeduid als vermoedelijk psychotisch.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte al vanaf zijn vroegste jeugd en gedurende een langdurige periode kampt met een terugkerend onvermogen om zijn gevoelens van agressie adequaat te reguleren. Aan ingezette hulptrajecten heeft hij onvoldoende meegewerkt en is gerecidiveerd tijdens een proeftijd. Ook de onder 1 impliciet bewezen poging tot zware mishandeling is naar de aard evident agressief, terwijl uit de justitiële documentatie en de rapportages van een delictpatroon blijkt, waarbij de mate van agressie lijkt toe te nemen. De verdachte zelf heeft aangegeven dat hij agressief kan worden als hij verdovende middelen in combinatie met alcohol gebruikt, wat ook bij het begaan van de poging tot zware mishandeling het geval was. De deskundigen hebben een stoornis in cannabisgebruik vastgesteld.
Op 12/13-jarige leeftijd wordt bovendien al geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake is van ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Uit het voorgaande overzicht blijkt dat de verdachte sindsdien niet is behandeld en consequent medicatie heeft geweigerd en dat de gedragsproblemen zijn toegenomen, waaruit kan worden afgeleid dat de persoonlijkheidsproblematiek niet zal zijn verdwenen, maar eerder aannemelijk is dat deze in ernst is toegenomen. Uit zijn gedrag volgen aanwijzingen voor een psychotische stoornis. Nu de verdachte ook sinds het bewezenverklaarde feit elke vorm van behandeling heeft geweigerd, acht de rechtbank aannemelijk dat de situatie ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten niet anders was.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het rapport van het Pieter Baan Centrum, gelet op hetgeen overigens omtrent de persoon van de verdachte is gebleken en de waarnemingen die de rechtbank op de terechtzitting van 13 augustus 2019 heeft kunnen doen, vast dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten, een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of - ter bescherming van de maatschappij - een Tbs met dwangverpleging aangewezen is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Gebleken is dat bij de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Ook is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een aanzienlijk recidivegevaar. De inschatting van dat gevaar ontleent de rechtbank aan de langdurige aanwezigheid van het bestaan van agressieregulatie problematiek, welke problematiek en duur naar het oordeel van de rechtbank moeten worden geacht verbonden te zijn met het hiervoor vastgestelde bestaan van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis.
De rechtbank acht het, gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde poging tot zware mishandeling en hetgeen is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, niet verantwoord om de verdachte in de maatschappij te laten terugkeren, zonder dat dit gevaar is weggenomen of op zijn minst in belangrijke mate is gereduceerd. Een behandeling zou daaraan een bijdrage kunnen leveren.
Gelet op de inhoud van de voornoemde rapporten, het recidivegevaar en het mislukte verloop van eerdere ambulante trajecten, heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat de verdachte voldoende adequaat en veilig kan worden behandeld binnen het minder stringente kader van een Tbs met voorwaarden. Om die reden zal de rechtbank de maatregel van Tbs met dwangverpleging opleggen.
Het door de verdachte begane feit (1) is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van de Tbs maatregel met bevel tot verpleging eist. Gelet op de bewezenverklaring, wordt de maatregel opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen, of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. De totale duur van de terbeschikkingstelling is daarmee niet beperkt tot de duur van vier jaren.
7.3.
Vrijheidsstraf
In beginsel is, zoals hiervoor omschreven, een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op zijn plaats. Bij de bepaling van de duur van deze gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Rekening houdend met de op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling en het belang van een zo spoedig mogelijke aanvang van de behandeling van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden is.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 9 mei 2018 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van vernieling en diefstal veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 30 uur, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 21 augustus 2018.
8.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen.
8.3.
Beoordeling door de rechtbank
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. De rechtbank is echter van oordeel dat een tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf in het licht van de oplegging van de terbeschikkingstelling met verpleging van de verdachte niet opportuun is en zal de vordering van de officier van justitie om die reden afwijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 37a, 37b, 45, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 9 mei 2018 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke taakstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en C.M. van Esch, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.R. Moraal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meerdere tijdstippen op of omstreeks 29 augustus 2018 en/of 30 augustus 2018 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard en/of te Pernis, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer] (zijnde zijn, verdachtes, levensgezel) opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, meermalen, althans eenmaal
- met een telefoon op het hoofd en/of tegen de slaap van die [naam slachtoffer] heeft geslagen en/of
- met een riem met ijzeren gesp tegen het hoofd en/of lichaam van die [naam slachtoffer] heeft geslagen en/of
- die [naam slachtoffer] onderuit en/of tegen de benen heeft geschopt en/of
- de keel van die [naam slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen heeft gehouden en/of
- (met kracht) een doek om de keel van die [naam slachtoffer] heeft (strak)getrokken en/of
- met een paraplu tegen het (boven)lichaam van die [naam slachtoffer] heeft geslagen en/of
- het hoofd van die [naam slachtoffer] tegen (een) mu(u)r(en) heeft geslagen en/of
- tegen het hoofd en/of het lichaam van die [naam slachtoffer] heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair
hij op één of meerdere tijdstippen op of omstreeks 29 augustus 2018
en/of 30 augustus 2018 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard en/of te Pernis
zijn levensgezel, [naam slachtoffer] , heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal
- met een telefoon op het hoofd en/of tegen de slaap van die [naam slachtoffer] te
slaan en/of
- met een riem met ijzeren gesp tegen het hoofd en/of lichaam van die [naam slachtoffer] te slaan en/of
- die [naam slachtoffer] onderuit en/of tegen de benen te schoppen en/of
- de keel van die [naam slachtoffer] dicht te knijpen en/of dichtgeknepen te houden en/of
- ( met kracht) een doek om de keel van die [naam slachtoffer] (strak) te trekken en/of
- met een paraplu tegen het (boven)lichaam van die [naam slachtoffer] te slaan en/of
- het hoofd van die [naam slachtoffer] tegen (een) mu(u)r(en) te slaan en/of
- tegen het hoofd en/of het lichaam van die [naam slachtoffer] te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen en/of
- aan de haren van die [naam slachtoffer] te trekken;
2.
hij op of omstreeks 29 augustus 2018 en/of 30 augustus 2018 te
Spijkenisse, gemeente Nissewaard en/of te Pernis
[naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door aan die [naam slachtoffer] een mes te tonen en/of dreigend met een mes
voor die [naam slachtoffer] te gaan staan en/of met een mes te zwaaien (in de
richting van die [naam slachtoffer] ) en/of tegen die [naam slachtoffer] te zeggen dat
hij, verdachte, haar neer zou steken en in een park zou achterlaten,
althans woorden van gelijke bedreigende aard en/of strekking.
3.
hij op of omstreeks 30 augustus 2018 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
2 flessen wijn, althans 1, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan een ander toebehoorde, te weten aan Nachtwinkel Spijkenisse, heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.