Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
- de dagvaarding, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het vonnis van 22 mei 2019, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- de brief van 23 mei 2019 van de gemachtigde van [eiseres] , met productie;
- het proces-verbaal van de op 27 augustus 2019 gehouden comparitie van partijen.
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil
primairop grond van artikel 7:658 lid 2 jo. lid 4 BW aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] als gevolg van het haar op 20 december 2018 in de uitoefening van haar werkzaamheden voor [gedaagde] overkomen arbeidsongeval heeft geleden en nog zal lijden.
Subsidiairis [gedaagde] voor die schade aansprakelijk op grond van artikel 6:170 lid 2 BW, nu het ongeval heeft kunnen plaatsvinden door de fout van de heer [naam 1] , een ondergeschikte van [gedaagde] , die bij het achteruitrijden kennelijk heeft nagelaten na te gaan of het pad waarover hij zou gaan rijden vrij was. Haar schade betreft onder meer smartengeld, rekeningen en verlies aan verdienvermogen, in verband waarmee [eiseres] onder meer heeft gewezen op een door haar (als productie 5) in het geding gebrachte beslissing van het UWV, waarin is vermeld dat zij per 31 december 2018 een Ziektewetuitkering krijgt, en een door haar daarbij overgelegde factuur van ‘Vegro Verpleegartikelen B.V’ voor de huur van krukken voor de periode
20 december 2018 tot en met 16 januari 2019. Ondanks herhaald verzoek is [gedaagde] weigerachtig gebleven haar aansprakelijkheid te erkennen, reden waarom [eiseres] deze procedure is gestart.