ECLI:NL:RBROT:2019:7857

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
9 oktober 2019
Zaaknummer
C/10/582406 / KG ZA 19-956 (voorlopige voorziening)C/10/582405 / FA RK 19-8149 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen huisverbod en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van personen- en familierecht

Op 25 september 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, de achterblijfster, beroep heeft ingesteld tegen een door de burgemeester van Lansingerland opgelegd huisverbod aan de uithuisgeplaatste. Het huisverbod was opgelegd op 21 september 2019 na een gewelddadig incident tussen verzoekster en de uithuisgeplaatste, waarbij alcoholgebruik een rol speelde. Verzoekster heeft verzocht om een voorlopige voorziening en om het bestreden besluit te vernietigen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die aanleiding geven om de werking van het huisverbod voortijdig te beëindigen. De rechter oordeelde dat het bestreden besluit negatieve effecten heeft op de kinderen en het gezinsleven van de betrokkenen. De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen in stand gelaten tot 25 september 2019. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen. De rechter heeft geconcludeerd dat het gevaar, hoewel verminderd, nog steeds aanwezig is, maar dat de belangen van de betrokkenen zwaarder wegen dan het voortduren van het huisverbod.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/582406 / KG ZA 19-956 (voorlopige voorziening)
C/10/582405 / FA RK 19-8149 (beroep)

Procesverbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

25 september 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen

[naam verzoekster] , verzoekster,

wonende te [woonplaats verzoekster] , gemeente Lansingerland,
en

de burgemeester van de gemeente Lansingerland, verweerder,

gemachtigde mr. G. van Zon,
in welke zaken belanghebbenden zijn:

[naam uithuisgeplaatste] , hierna te noemen: de uithuisgeplaatste,

wonende te [woonplaats uithuisgeplaatste] , gemeente Lansingerland,
[naam achterblijver 1], de zoon van 22 jaar, hierna: [naam achterblijver 1] ,
[naam achterblijver 2], de zoon van 18 jaar, hierna: [naam achterblijver 2] ,
[naam achterblijver 3], de zoon van 16 jaar, hierna: [naam achterblijver 3] ,
gezamenlijk met verzoekster te noemen: achterblijvers,
allen wonende te [woonplaats achterblijvers] , gemeente Lansingerland.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 21 september 2019 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan de uithuisgeplaatste voor het [adres] .
Bij brief van 21 september 2019 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit). Tevens heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[naam achterblijver 3] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij is op 24 september 2019 telefonisch door de rechter gehoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2019. Aanwezig waren:
 verzoekster;
 verweerder, vertegenwoordigd door mr. G. van Zon;
 de uithuisgeplaatste;
 [naam achterblijver 2] .
[naam achterblijver 1] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Verzoekster heeft ter zitting een brief van hem overgelegd.

Beslissing

 verklaart het beroep gegrond,
 vernietigt het bestreden besluit geheel en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven tot 25 september 2019,
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1.
Weergave bestreden besluit en verzoek en beroep
1.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan uithuisgeplaatste een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van uithuisgeplaatste in de woning van achterblijvers (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
1.2.
Het verzoek strekt ertoe de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen voor de resterende duur van het bestreden besluit.
Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit te vernietigen.
2.
Kortsluiten
2.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.
3.
Spoedeisend belang
3.1.
Uithuisgeplaatste heeft door het opgelegde huisverbod, dat nog steeds voortduurt, geen toegang tot zijn woning en kan geen contact opnemen met achterblijvers. Het spoedeisend belang bij de door verzoekster gevraagde voorziening is daarmee gegeven.
4.
Beoordeling gronden
4.1.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9 van de Wth.
De rechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Als blijkt van dat gevaar, dan was verweerder bevoegd een huisverbod op te leggen. Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
4.2.
Vast staat dat op 21 september 2019 een incident heeft plaatsgevonden tussen verzoekster en uithuisgeplaatste. In verband met een voorgenomen echtscheidingsprocedure waren zij die dag naar een mediator geweest. Daarna hebben zij buitenshuis beiden veel alcohol genuttigd. Eenmaal thuis kregen verzoekster en uithuisgeplaatste ruzie en dit is geëscaleerd waarbij uithuisgeplaatste verzoekster heeft mishandeld. [naam achterblijver 1] heeft uiteindelijk de politie gebeld, omdat de spanningen in huis te hoog opliepen. In het bijzijn van de politie heeft uithuisgeplaatste verzoekster nog een klap gegeven. Vervolgens is uithuisgeplaatste aangehouden en met het nodige geweld meegenomen uit de woning en naar het politiebureau gebracht.
4.3.
In het licht van voornoemde omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht aangenomen dat de aanwezigheid van uithuisgeplaatste en verzoekster tezamen in de woning tot spanningen leidde en dat dit op zijn minst het vermoeden van ernstig gevaar opleverde. Het incident was gewelddadig en explosief. Voor zover verzoekster bedoeld heeft te betogen dat het geweld meeviel en het gevaar daarom steeds afwezig is geweest, faalt dat. Daarnaast gebruiken verzoekster en uithuisgeplaatste regelmatig forse hoeveelheden alcohol en bij het genoemde incident was alcoholgebruik een belangrijke factor. Met het oog op de emotionele beladenheid vanwege de voorgenomen echtscheiding, kon voor herhaling worden gevreesd. Het feit dat op het genoemde adres ook nog een minderjarige woonachtig is – hoewel niet aanwezig tijdens het incident – heeft de burgemeester mogen meewegen bij zijn beslissing. Ook heeft verweerder terecht aangenomen dat een afkoelingsperiode voor de betrokken partijen geïndiceerd was. Verweerder was dan ook bevoegd een huisverbod op te leggen.
Verzoekster heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder in redelijkheid niet van die bevoegdheid gebruik heeft mogen maken.
4.4.
Verzoekster voert aan dat het gevaar nu niet meer bestaat dan wel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik kan maken van zijn bevoegdheid het huisverbod voort te laten duren.
4.5.
Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wth betrekt de rechter bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.
4.6.
De rechter beoordeelt vol of het gevaar nog blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Het aanvaarden van een aanbod tot hulpverlening, het beginnen met die hulpverlening en de reële verwachting dat betrokkene blijft meewerken daaraan, zijn indicaties dat het gevaar niet langer bestaat. Voor zover nog blijkt van dat gevaar, is verweerder bevoegd het huisverbod voort te laten duren.
Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, gebruik kan en heeft kunnen blijven maken van die bevoegdheid. Uitgangspunt daarbij is dat verweerder vanaf het opleggen van het huisverbod tien dagen wordt gegund voor het opstarten van noodzakelijke hulpverlening en dat alleen bijzondere feiten of omstandigheden reden zijn voor het voortijdig beëindigen van de werking van het huisverbod.
4.7.
Als het bestreden besluit moet worden vernietigd dan kan de rechter de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten tot het moment waarop het gevaar nog bestond en verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid het huisverbod voort te laten duren.
4.8.
Zoals al uit de risicotaxatie bleek, is voorafgaand aan het incident van 21 september 2019 niet eerder sprake geweest van geweld tussen verzoekster en uithuisgeplaatste. Na het incident en het opleggen van het huisverbod zijn partijen daar rustig en zonder wrok naar elkaar toe, mee omgegaan. Zij hebben beiden afzonderlijk van elkaar verklaard hun echtscheiding nog steeds in onderling overleg te willen regelen zonder er een vechtscheiding van te maken.
Hierbij is ook van belang dat er geen reden is te vermoeden dat verzoekster onderhavige procedure is gestart uit angst voor uithuisgeplaatste of dat uithuisgeplaatste haar gebruikt als middel om zijn belangen te behartigen. Verzoekster heeft ter zitting goed onderbouwd waarom de aanwezigheid in huis van uithuisgeplaatste van belang is voor het gezin en het verder regelen van de echtscheiding. Uithuisgeplaatste heeft bovendien ter zitting kenbaar gemaakt dat voor hem niet het belangrijkste is dat hij terug naar huis kan gaan, maar dat hij voornamelijk graag weer contact wil met zijn kinderen.
Ter zitting is voorts gebleken dat partijen inmiddels in gesprek zijn met de hulpverlening en dat later die dag gesprekken bij Veilig Thuis gepland staan. Verzoekster heeft verklaard dat zij voorlopig geen alcohol zal drinken en de time-outprocedure zal volgen wat inhoudt dat zij en de uithuisgeplaatste afstand nemen van elkaar als de spanningen weer mochten oplopen.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat er nog steeds gevaar bestaat op grond waarvan verweerder bevoegd is het huisverbod te laten voortduren, maar dat dit gevaar wel veel minder groot is dan het zich liet aanzien ten tijde van het opleggen van het huisverbod.
Het betoog dat het gevaar inmiddels geheel is geweken zodat verweerder niet langer bevoegd is het huisverbod te laten voortduren, faalt.
4.9.
Na het bestreden besluit hebben zich nieuwe feiten en omstandigheden voorgedaan die aanleiding geven de werking van het huisverbod voortijdig te beëindigen.
Het bestreden besluit blijkt een negatief effect op de kinderen en het gezinsleven van verzoekster en uithuisgeplaatste te hebben. Zo heeft [naam achterblijver 2] ter zitting verklaard dat hij het emotioneel moeilijk heeft met de scheiding van zijn ouders en dat hij zijn vader mist. De voorzieningenrechter acht het belang groot dat verzoekster en uithuisgeplaatste in hun gewone gezinssituatie met elkaar en met de kinderen over de voorgenomen echtscheiding kunnen spreken. Het bestreden besluit belemmert hen hierin.
Verder is inmiddels gebleken dat het bestreden besluit met zich brengt dat uithuisgeplaatste niet naar zijn werk kan, omdat [naam achterblijver 1] daar samenwerkt met zijn compagnon. Dat is niet alleen schadelijk voor uithuisgeplaatste maar ook voor [naam achterblijver 1] en het bedrijf.
Gelet op die belangen, afgezet tegen het – inmiddels sterk verminderde – gevaar, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder inmiddels niet langer in redelijkheid van zijn bevoegdheid het huisverbod voort te laten duren, gebruik kan blijven maken.
4.10.
Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand tot 25 september 2019. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding aangezien verzoekster in persoon heeft geprocedeerd en er geen griffierechten zijn verschuldigd.
4.11.
Omdat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doet in de hoofdzaak, wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
Aldus gedaan door mr. M.W.J. van Elsdingen, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, en door deze en mr. W. Bruinhof, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: