In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 september 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap Kühne + Heitz Holland B.V. (K+H) en een voormalige werknemer, aangeduid als [gedaagde]. K+H vorderde een verbod voor [gedaagde] om voor een bepaalde periode werkzaam te zijn bij een relatie van K+H, op basis van een relatiebeding dat in de arbeidsovereenkomst was opgenomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het relatiebeding nietig is, omdat het niet voldoet aan de vereisten van artikel 7:653 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, dat vereist dat een relatiebeding schriftelijk moet worden gemotiveerd vanwege zwaarwegende bedrijfsbelangen.
De procedure begon met een mondelinge behandeling op 12 september 2019, waarbij zowel K+H als [gedaagde] vertegenwoordigd waren. K+H stelde dat het relatiebeding rechtsgeldig was en dat [gedaagde] dit had geschonden door in dienst te treden bij Oakfield (Foods) Limited, een directe relatie van K+H. [gedaagde] voerde verweer aan en betwistte de geldigheid van het relatiebeding.
De kantonrechter oordeelde dat het relatiebeding in de arbeidsovereenkomst van 15 februari 2017 nietig was, omdat er geen schriftelijke motivering was gegeven. Dit betekende dat het relatiebeding nooit rechtsgeldig was geweest. De kantonrechter concludeerde dat K+H niet kon aantonen dat er op een later moment een rechtsgeldig relatiebeding was overeengekomen. Daarom werden de vorderingen van K+H afgewezen en werd K+H veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat K+H onmiddellijk aan de proceskostenveroordeling moest voldoen, ook als er hoger beroep zou worden ingesteld.