ECLI:NL:RBROT:2019:781

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2019
Publicatiedatum
4 februari 2019
Zaaknummer
C/10/501954 / HA ZA 16-501
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor onbetaalde scheepsbrandstoffen in faillissement van OW Bunker

In deze zaak vorderde de eiseres, een kredietverzekeraar van Argos Bunkering B.V., schadevergoeding van de gedaagde, die scheepsbrandstoffen had afgenomen van O.W. Bunker (Netherlands) B.V. (OWB NL), dat failliet was gegaan. De eiseres stelde dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld door de scheepsbrandstoffen te verbruiken zonder toestemming van Argos, die eigenaar was van de brandstoffen. De rechtbank moest beoordelen of de gedaagde aansprakelijk was voor de schade die Argos had geleden door het niet betalen van de koopprijzen voor de brandstoffen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde, als tijdbevrachter van de schepen, de brandstoffen had verkregen onder de voorwaarden van de NOVE-voorwaarden, die het gebruik van de brandstoffen voor de voortstuwing van de schepen toestonden, zelfs als de koopprijs nog niet was betaald. De rechtbank concludeerde dat er geen onrechtmatige daad was gepleegd door de gedaagde, omdat het verbruik van de brandstoffen niet onrechtmatig was, en wees de vorderingen van de eiseres af. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/501954 / HA ZA 16-501
Vonnis van 30 januari 2019
in de zaak van
de rechtspersoon naar Engels recht
[eiseres],
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
eiseres,
advocaat mr. K.H.L. van Waasbergen te Rotterdam,
tegen
de Europese vennootschap
[gedaagde],
gevestigd te Leiden, Nederland,
gedaagde,
advocaat mr. T. van der Valk te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
[eiseres] heeft [gedaagde] bij exploot van 13 mei 2016 gedagvaard voor deze rechtbank en daarbij vorderingen ingesteld. Bij akte heeft [eiseres] 25 producties in het geding gebracht.
1.2.
[gedaagde] heeft een conclusie van antwoord genomen en daarbij zes producties (G1 – G6) overgelegd.
1.3.
[eiseres] heeft een conclusie van repliek, tevens houdende wijziging van eis genomen en daarbij zeven producties overgelegd.
1.4.
[gedaagde] heeft een conclusie van dupliek genomen.
1.5.
Partijen hebben hun zaken laten bepleiten, [eiseres] door haar advocaat, [gedaagde] door mr. H.C.A. van der Houven van Oordt en mr. P.J. Hoepel. De advocaten hebben pleitaantekeningen overgelegd.
Bij gelegenheid van de pleidooien zijn de volgende stukken in het geding gebracht:
vanwege [eiseres] : de bladzijden 247 tot en met 250 en 260 en 261 uit de zevende editie van het boek van Terence Coughlin e.a.
Time Charters;
vanwege [gedaagde] : producties G7 en G8.
Van de pleidooizitting is proces-verbaal opgemaakt.
De advocaten hebben bij brieven van 17 november 2017 (twee) en 19 juni 2018 opmerkingen ten aanzien van het proces-verbaal gemaakt. De rechtbank heeft die brieven aan het proces-verbaal gehecht.
1.6.
[eiseres] heeft een akte genomen en daarbij zeven producties overgelegd.
1.7.
[gedaagde] heeft een antwoordakte genomen.
1.8.
Partijen hebben vonnis gevraagd.

2.De vorderingen

2.1.
In haar exploot van dagvaarding en conclusie van repliek heeft [eiseres] met definities van partijen, zaken en rechtsverhoudingen gewerkt waardoor het niet steeds duidelijk is wat [eiseres] precies bedoelt. In navolging van [gedaagde] heeft de rechtbank de stellingen van [eiseres] welwillend gelezen en daarin mogelijkerwijs meer gelezen dan [eiseres] heeft bedoeld.
2.2.
[eiseres] vordert na eiswijziging bij conclusie van repliek en zoals bij pleidooi nader uitgewerkt, tegen welke wijziging en uitwerking [gedaagde] geen bezwaar heeft gemaakt, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] zal veroordelen:
  • tot betaling ter zake van de aflevering van een partij scheepsbrandstoffen aan boord van de ‘ [naam schip 1] ’ van primair een schadevergoeding gelijk aan de koopprijs van US$ 779,00 per metrische ton scheepsbrandstoffen, derhalve een bedrag van US$ 467.911,02, subsidiair een schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; en
  • tot betaling ter zake van de aflevering van een partij scheepsbrandstoffen aan boord van de ‘ [naam schip 2] ’ van primair een schadevergoeding gelijk aan de koopprijs van US$ 838,00 per metrische ton en de “additional barging costs” van US$ 24.525,00, derhalve in totaal US$ 3.630.025,87, subsidiair een schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 14 november 2014 tot en met de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.3.
[eiseres] legt aan haar vorderingen – samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag.
2.4.
Argos Bunkering B.V. (hierna: Argos), gevestigd te Rotterdam, heeft aan O.W. Bunker (Netherlands) B.V., mede handelende onder de namen OW Bunker ARA Trading en OWB ARA SC (hierna: OWB NL) twee partijen scheepsbrandstoffen verkocht ter aflevering aan boord van de zeeschepen ‘ [naam schip 2] ’ en ‘ [naam schip 1] ’ te Rotterdam:
(i) op of omstreeks 12 september 2014 een partij van 4.300 mt GASOIL SULPH. 0.10% - 0.86% MAX voor de prijs van US$ 838,00 per mt ter aflevering aan boord van het zeeschip ‘ [naam schip 2] ’ te Rotterdam begin oktober 2014 (hierna: de [naam schip 2] -partij) en
(ii) op of omstreeks 2 oktober 2014 een partij van 602 mt GASOIL SULPH. 0.10% - 0.86% MAX voor de prijs van US$ 779,00 per mt ter aflevering aan boord van het zeeschip ‘ [naam schip 1] ’ te Rotterdam omstreeks 6 oktober 2014 (hierna: de [naam schip 1] -partij).
Argos heeft de beide partijen scheepsbrandstoffen aan OWB NL verkocht en afgeleverd onder verband van de “General Conditions of the Dutch Association of Independent Bunker Suppliers” ten behoeve van de levering van brandstoffen aan zeeschepen, zoals gedeponeerd op de rechtbank Rotterdam op 17 januari 2011 (hierna: NOVE-voorwaarden).
2.5.
Bij het aangaan van de koopovereenkomsten ging Argos ervan uit dat haar koper OWB NL de [naam schip 2] -partij en de [naam schip 1] -partij had doorverkocht of zou doorverkopen aan de tijdbevrachter van de ‘ [naam schip 2] ’ en de ‘ [naam schip 1] ’, [gedaagde] , of aan de eigenaren van die schepen.
2.6.
Argos heeft bij gelegenheid van de aflevering van de beide partijen scheepsbrandstoffen aan [gedaagde] en/of de eigenaren van de ‘ [naam schip 2] ’ en de ‘ [naam schip 1] ’ de volgende documenten laten ondertekenen:
  • met betrekking tot de [naam schip 2] -partij: een op 8 oktober 2014 gedateerd document getiteld “Bunkerrequisition to Argos Bunkering B.V. to be signed before discharging the bunkers” (hierna: Bunkerrequisition) en een op dezelfde datum gedateerd document getiteld “Bunker delivery note” (hierna: Bunker delivery note), welke beide documenten door een werktuigkundige aan boord van de ‘ [naam schip 2] ’ zijn ondertekend;
  • met betrekking tot de [naam schip 1] -partij: een op 6 oktober 2014 gedateerde Bunkerrequisition en een op 6 oktober 2014 gedateerde Bunker delivery note, welke beide documenten door een werktuigkundige aan boord van de ‘ [naam schip 1] ’ zijn ondertekend.
De NOVE-voorwaarden zijn (ook) van toepassing ten opzichte van [gedaagde] en de eigenaren van de ‘ [naam schip 2] ’ en de ‘ [naam schip 1] ’ omdat deze in de beide Bunkerrequisitions van toepassing zijn verklaard.
2.7.
Argos was de eigenaar van elk van de partijen scheepsbrandstoffen.
Argos had de beide partijen scheepsbrandstoffen gekocht van Shell Trading Rotterdam B.V. (hierna: Shell). Shell had de beide partijen scheepsbrandstoffen aan Argos verkocht en afgeleverd onder eigendomsvoorbehoud tot het moment van betaling van de koopprijzen door Argos. Argos heeft de kooprijs voor de [naam schip 2] -partij op 9 oktober 2014 aan Shell betaald en die voor de [naam schip 1] -partij op 10 oktober 2014.
Ingevolge het eigendomsvoorbehoud van artikel 10 van de NOVE-voorwaarden heeft Argos haar eigendomsrecht op de beide partijen scheepsbrandstoffen behouden.
Indien en voor zover Argos ten tijde van de verkoop of de aflevering van de [naam schip 2] -partij of van de [naam schip 1] -partij aan boord van het betreffende schip (nog) niet de eigenaar was van die partij scheepsbrandstoffen, heeft Argos deze onder voorwaardelijk eigendomsvoorbehoud verkocht en afgeleverd en is door haar betaling aan Shell de voorwaarde op 9, respectievelijk 10 oktober 2014 vervuld en is op die data haar eigendom en haar eigendomsvoorbehoud perfect geworden. Vanaf die data had Argos in ieder geval het eigendomsrecht op de beide partijen scheepsbrandstoffen.
2.8.
Argos heeft aan [gedaagde] noch aan de eigenaren van de ‘ [naam schip 1] ’ en de ‘ [naam schip 2] ’ toestemming gegeven om de beide partijen scheepsbrandstoffen te verbruiken zonder de waarde daarvan aan Argos te vergoeden.
Argos heeft op 7, 14 en 18 november 2014 medegedeeld dat zij haar eigendomsvoorbehoud op de beide partijen scheepsbrandstoffen uitoefende. Op die data had [gedaagde] de koopprijzen voor de beide partijen scheepsbrandstoffen nog niet aan haar verkoper, O.W. Bunker & Trading A/S (hierna: OWB DN), gevestigd te Aalborg, Denemarken, betaald.
De beperking in artikel 10.2 NOVE-voorwaarden op het eigendomsvoorbehoud van artikel 10.1, geldt alleen zolang de koper, OWB NL, niet in verzuim is jegens de verkoper, Argos. Derhalve gold die beperking alleen gedurende de periode dat de koper OWB NL krediet genoot van verkoper Argos en gold die beperking niet meer toen OWB NL had kenbaar gemaakt niet meer in staat te zijn tot betaling aan Argos, respectievelijk toen OWB NL op 21 november 2014 in staat van faillissement was geraakt.
Indien [gedaagde] en/of de eigenaren van de ‘ [naam schip 1] ’ en de ‘ [naam schip 2] ’ al beroep zou toekomen op de beperking van het eigendomsvoorbehoud in artikel 10.2 NOVE-voorwaarden en zij op die basis de geleverde scheepsbrandstoffen mochten gebruiken, verviel die toestemming met de genoemde mededelingen van Argos dat zij haar eigendomsvoorbehoud (zonder die beperking) uitoefende.
2.9.
Door de partijen scheepsbrandstoffen, die eigendom waren van Argos, te verbruiken zonder toestemming van Argos en zonder aan Argos de waarde daarvan te vergoeden, respectievelijk door deze aldus te blijven verbruiken nadat Argos op 14 november 2014 had medegedeeld haar eigendomsvoorbehoud uit te oefenen, hebben [gedaagde] en de eigenaren van de ‘ [naam schip 1] ’ en de ‘ [naam schip 2] ’ onrechtmatig jegens Argos gehandeld. Daarom zijn [gedaagde] en de scheepseigenaren hoofdelijk jegens Argos aansprakelijk tot betaling van schadevergoeding.
Bij overeenkomst van 22 maart 2015 is tussen enerzijds [eiseres] en anderzijds [gedaagde] en de eigenaren van de ‘ [naam schip 2] ’ en de ‘ [naam schip 1] ’ overeengekomen dat [gedaagde] jegens [eiseres] aansprakelijk is voor de schulden van deze scheepseigenaren met betrekking tot de aflevering en het verbruik van de beide partijen scheepsbrandstoffen. Daarom is [gedaagde] aansprakelijk tot vergoeding van de door Argos geleden schade.
2.10.
De schade die Argos door het onrechtmatig gedrag [gedaagde] en/of de beide scheepseigenaren heeft geleden is gelijk aan de tussen Argos en OWB NL overeengekomen koopprijzen van de partijen scheepsbrandstoffen. Subsidiair vordert [eiseres] vergoeding van de waarde van de [naam schip 2] -partij en de [naam schip 1] -partij per 14 november 2014 op te maken bij staat.
2.11.
[eiseres] en haar co-assuradeuren zijn de kredietverzekeraars van Argos. Ter voldoening aan haar verplichtingen voortvloeiende uit overeenkomst van kredietverzekering, heeft Argos haar (eigendoms- en vorderings-)rechten met betrekking tot de beide partijen scheepsbrandstoffen aan [eiseres] en haar medeverzekeraars overgedragen. De medeverzekeraars hebben aan [eiseres] last gegeven om in eigen naam maar ten behoeve van alle verzekeraars de rechten van Argos uit te oefenen.
2.12.
De conclusies van [gedaagde] strekken tot nietigverklaring van de dagvaarding en tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
[gedaagde] betwist gemotiveerd dat zijzelf en/of de eigenaren van de ‘ [naam schip 1] ’ en de ‘ [naam schip 2] ’ wegens onrechtmatige daad aansprakelijk zijn/is. Zij voert onder meer aan dat Argos ermee heeft ingestemd dat haar afnemer de partijen scheepsbrandstoffen zou laten verbruiken als brandstof voor de ‘ [naam schip 2] ’ en de ‘ [naam schip 1] ’ en dat daarom zodanig verbruik niet onrechtmatig is jegens Argos.
Bij de beoordeling gaat de rechtbank verder in op de verweren.

3.De beoordeling

Rechtsmacht; bevoegdheid; toepasselijk recht

3.1.
Deze zaak is een internationaal geval omdat [eiseres] in het Verenigd Koninkrijk is gevestigd en [gedaagde] en Argos in Nederland. Daarom dient de rechtbank eerst haar (internationale) bevoegdheid en het toepasselijke recht te bepalen.
3.2.
[eiseres] en [gedaagde] zijn – al dan niet na het aanbrengen van de zaak – de (internationale) bevoegdheid van deze rechtbank overeengekomen. Daarmee is de bevoegdheid in deze zaak gegeven.
3.3.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat op alle in deze zaak spelende rechtsverhoudingen Nederlands recht van toepassing is.
[gedaagde] heeft zich niet uitdrukkelijk uitgesproken over het toepasselijke recht, maar beroept zich op bepalingen van Nederlands recht.
Daarom en omdat de vorderingen van [eiseres] niet op overeenkomst zijn gegrond en ingevolge het toepasselijke artikel 4 lid 2 Rome II Vo Nederlands recht van toepassing is nu zowel Argos als [gedaagde] en de beide scheepseigenaren in Nederland gevestigd zijn, alsmede omdat op de overeenkomst tussen partijen tot schuldoverneming Nederlands recht van toepassing is verklaard (zie artikel 3.1 daarvan onder 3.8.15) en ten slotte tussen partijen niet in geschil is dat de partijen scheepsbrandstoffen waarover het in deze zaak gaat in Nederland waren toen Argos deze (via de exploitanten van de binnentankschepen) verkreeg en afleverde aan boord van de ‘ [naam schip 2] ’ en de ‘ [naam schip 1] ’ (artikel 10:127 BW,
lex rei sitae), zal ook de rechtbank uitgaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht, behoudens ten aanzien van de rechtsverhouding tussen [gedaagde] en OWB DN waarop kennelijk Engels recht van toepassing is.
Dagvaarding nietig?
3.4.
[gedaagde] doet beroep op de nietigheid van de dagvaarding, omdat – zoals onder 2.1 besproken – [eiseres] in het exploot van dagvaarding met definities van partijen, zaken en rechtsverhoudingen werkt waardoor het niet steeds duidelijk is wat [eiseres] precies bedoelt.
De rechtbank deelt de kritiek van [gedaagde] op de weinig doorzichtige wijze waarop [eiseres] haar standpunten in de dagvaarding heeft geformuleerd. Maar, mede gezien de deugdelijke en grondige wijze waarop [gedaagde] zich (al bij conclusie van antwoord) heeft verweerd, oordeelt de rechtbank dat [gedaagde] toch goed heeft begrepen waar het [eiseres] om te doen is in de dagvaarding en dat [gedaagde] niet in haar belangen is geschaad. Daarom zal de rechtbank de dagvaarding niet nietig verklaren, maar de schoonheidsprijs verdient de dagvaarding niet.
In de conclusie van repliek heeft [eiseres] wederom weinig verhelderende definities gebruikt. Uit de conclusie van dupliek blijkt, echter, dat [gedaagde] ook door deze bomen het bos heeft weten te vinden.
Ten gronde
3.5.
Deze zaak gaat over de problematiek dat in een keten van verkopers en kopers van scheepsbrandstoffen de eerste verkoper in de keten (hier: Argos) de brandstoffen op krediet verkoopt en aan boord van schepen aflevert die niet toebehoren aan haar koper, de tweede schakel in de keten (hier: OWB NL), maar die in exploitatie zijn bij de laatste koper in de keten (hier: [gedaagde] ), waarna de tweede schakel failliet gaat en nalaat aan de eerste verkoper de overeengekomen koopprijs te betalen. Heeft de eerste verkoper onder de omstandigheden van het onderhavige geval verhaal op de laatste koper die de brandstoffen feitelijk heeft verkregen (hier: [gedaagde] )? Of op de eigenaren van de betreffende schepen? Of op alle drie?
3.6.
In deze zaak treedt niet de eerste verkoper Argos op, maar haar kredietverzekeraar [eiseres] , stellende krachtens verzekering en/of cessie in de rechten van Argos te zijn getreden, respectievelijk lasthebber van een of meer vorderingsgerechtigden te zijn.
[gedaagde] betwist gemotiveerd dat [eiseres] alle door haar gestelde rechten van Argos kan uitoefenen.
De rechtbank laat die stelling en dat verweer verder onbehandeld en neemt in het hierna volgende veronderstellenderwijs aan dat [eiseres] inderdaad alle gestelde rechten van Argos heeft verkregen, respectievelijk inderdaad als lasthebber in eigen naam maar ten behoeve van de desbetreffende gerechtigde lastgever(s) de gestelde rechten kan uitoefenen, dus zonder enig oordeel over die stelling en dat verweer te geven.
3.7.
[eiseres] stelt dat Argos eigenaar was van de partijen scheepsbrandstoffen toen zij deze aan boord van de ‘ [naam schip 2] ’ en de ‘ [naam schip 1] ’ afleverde, althans toen Argos het eigendomsvoorbehoud inriep.
[gedaagde] betwist die stelling gemotiveerd.
De rechtbank laat ook die stelling en dat verweer verder onbehandeld en neemt in het hierna volgende veronderstellenderwijs aan dat Argos inderdaad ten tijde van de aflevering en ten tijde van het inroepen van het eigendomsvoorbehoud eigenaar was van de partijen scheepsbrandstoffen, dus zonder enig oordeel over die stelling en dat verweer te geven.
De feiten
3.8.
Ten behoeve van de beoordeling stelt de rechtbank de volgende feiten vast, als enerzijds gesteld en anderzijds niet voldoende betwist, of gebleken uit niet betwiste producties waarop beroep is gedaan.
3.8.1.
Heerema Shipping 2 B.V. (hierna: HMS 2), gevestigd te Leiden, was in 2014 eigenaar van het zeeschip ‘ [naam schip 2] ’. Heerema was in 2014 tijdbevrachter van dat schip.
3.8.2.
Heerema Shipping 22 B.V. (hierna: HMS 22), gevestigd te Leiden, was in 2014 eigenaar van het zeeschip ‘ [naam schip 1] ’. Heerema was in 2014 tijdbevrachter van dat schip.
3.8.3.
In juni-juli 2010 is tussen Heerema en OWB DN een raamcontract met betrekking tot de koop en verkoop van scheepsbrandstoffen gesloten. Van die raamovereenkomst maken “Terms and Conditions” deel uit, die de volgende bepalingen bevatten:
“H. TITLE
H.1 Title in and to the Bunkers delivered and/or property rights in and to such Bunkers shall remain vested in the Seller until full payment has been received by the Seller of all amounts due in connection with the respective delivery.
H.2 Until full payment of any amount due to the Seller has been made, the Buyer shall not be entitled to use the Bunkers other than for the propulsion of the Vessel, nor mix, blend, sell, encumber, pledge, alienate, or surrender the Bunkers to any third party or other Vessel.
[..]
I. PAYMENT
[..]
I.5 Any delay in payment shall entitle the Seller to interest at, presently, the rate of 2 (two) percent per month or any part thereof without prejudice to any rights or remedies available to the Seller [..]
P. LAW AND JURISDICTION
P.1 This agreement shall be governed and construed in accordance with English law.”
Onder verband van deze raamovereenkomst heeft [gedaagde] in september 2014 van OWB DN de [naam schip 2] -partij gekocht voor de prijs van US$ 838,00 per mt ter aflevering aan boord van de ‘ [naam schip 2] ’ te Rotterdam begin oktober 2014.
Voorts heeft [gedaagde] in het kader van deze raamovereenkomst begin oktober 2014 van OWB DN de [naam schip 1] -partij gekocht voor de prijs van US$ 779,00 per mt ter aflevering aan boord van de ‘ [naam schip 1] ’ te Rotterdam op 6 oktober 2014.
3.8.4.
OWB DN heeft de [naam schip 2] -partij en de [naam schip 1] -partij gekocht (of anderszins toegezegd gekregen) van OWB NL ter aflevering aan boord van de ‘ [naam schip 2] ’ en de ‘ [naam schip 1] ’ te Rotterdam.
3.8.5.
OWB NL heeft de [naam schip 2] -partij op of omstreeks 12 september 2014 en de [naam schip 1] -partij op of omstreeks 2 oktober 2014 ingekocht bij Argos. Ter zake van die koopovereenkomsten hebben zowel Argos als OWB NL bevestigingen gestuurd.
In de bevestigingen van Argos aan OWB NL staat onder meer:
  • a) dat koper is OWB NL;
  • b) dat verkoper is Argos;
  • c) dat de partijen scheepsbrandstoffen moeten worden afgeleverd aan boord van de ‘ [naam schip 1] ’, respectievelijk de ‘ [naam schip 2] ’;
  • d) dat de NOVE-voorwaarden van toepassing zijn.
Als “Payment Terms” staat daarin: “Payment of invoice is due immediately, and will have to be credited telegraphically to our account within 30 Days nett [..]”.
In de bevestigingen van OWB NL aan Argos staat onder meer dat de koop voor rekening (“account”) van OWB NL komt en dat de partijen scheepsbrandstoffen moeten worden afgeleverd aan boord van de ‘ [naam schip 1] ’, respectievelijk de ‘ [naam schip 2] ’.
Als betalingsconditie staat daarin: “Payment within 30 days from date of delivery against hard copy invoice”.
3.8.6.
Argos heeft de [naam schip 2] -partij vanuit het mts ‘ [naam schip 3] ’, eigendom van Beaufort -Trans A.G., op of omstreeks 8 oktober 2014 te Rotterdam afgeleverd aan boord van de ‘ [naam schip 2] ’.
Ter zake van die aflevering zijn een op 8 oktober 2015 gedateerde Bunkerrequisition en een op 8 oktober 2014 gedateerde Bunker delivery note opgemaakt, beide op het papier van Argos. Vanwege de ‘ [naam schip 2] ’ zijn de beide documenten ondertekend door een werktuigkundige (hierna: de wtk).
Argos heeft de [naam schip 1] -partij vanuit het mts ‘ [naam schip 4] ’, eigendom van Decoil International Oil and Trading B.V., op of omstreeks 6 oktober 2014 te Rotterdam afgeleverd aan boord van de ‘ [naam schip 1] ’.
Ter zake van die aflevering zijn een op 6 oktober 2014 gedateerde Bunkerrequisition en een Bunker delivery note opgemaakt, beide op het papier van Argos. Vanwege de ‘ [naam schip 1] ’ zijn de beide documenten ondertekend en afgestempeld door een wtk.
De Bunkerrequisition luidt als volgt:
“BUNKERREQUISITION TO ARGOS BUNKERING BV
TO BE SIGNED BEFORE DISCHARING THE BUNKERS
Received for use as bunkers on board: BDR Nr. [nummer]
MV : [‘ [naam schip 2] ’, respectievelijk ‘ [naam schip 1] ’; rechtbank]
IMO Number : [..]
Port of Supply : ROTTERDAM
Date : OCTOBER [8, respectievelijk 6; rechtbank], 2014
Bunkerbarge : [‘ [naam schip 3] ’, respectievelijk ‘ [naam schip 4] ’; rechtbank]
I, the undersigned master, chief engineer or vessel’s representative, hereby request in the name of the owners of the above mentioned vessel, to deliver to this vessel the following quantities of Marine Fuels for use as bunkers:
[volgt beschrijving van de partijen scheepsbrandstoffen; rechtbank]
The oil supplied is in conformity with regulations 14(1) and 18(1) of Annex VI to Marpol 73/78.
Warning
I place this order to enable the vessel to proceed on her voyage. This order is given irrespective of the fact that charterers, if any, have likewise ordered these bunkers. In addition, I understand and agree that my owners shall be likewise liable for any lighterage and other expenses incurred as a result of me rejecting the whole or any part of the delivery duly ordered by this requisition. I herewith agree that this contract is subject to your general terms of sale and delivery.
I, the undersigned master, chief engineer or vessel’s representative, confirm by signing this Bunkerrequisition form that the sampling procedure will be accepted and that I am hereby invited to witness the gauging of the tankbarge(s) or the reading of the meterwork before and after delivery. The barge soundings meter readings are binding.
In my presence, 4 numbered samples which must be sealed, marked with a label of [Argos], representing the quality of the oil we bunkered, were drawn. I signed the samples, 2 will be kept in stock with the supplier for a period of 3 months from the day of delivery, and 2 samples will be kept on board of the seagoing vessel.
No disclaimer stamp of any kind or form will be accepted on the Bunker Delivery Receipt, nor, should any such stamp be applied, will it alter, change or waive the seller’s maritime lien against the vessel, or waive the vessel’s ultimate responsibility for the debt incurred through this transaction.
The ship’s management is urgently requested to appoint staff members for the supervision of the hose and the connection. The ship’s engineers in charge of the bunkering operation must not close valves on board without first giving ample warning to the attendant of the bunkerbarge.
Furthermore, prior to bunkering operations every precaution should be taken to eliminate contamination of the watersurface by oil spillage, such as placing of drip pans, closing of the scuppers etc.
Any oil spillage on board will be the sole responsibility of the vessel taking bunkers.
If this warning is ignored the crew of the bunkerbarge will report immediately the slightest indication of contamination to the pertinent authorities.
[volgen handtekeningen en stempels; rechtbank] __________________________________________________________________________
All our offers, agreements of sale resp. purchase, subsequent agreements and other agreements are exclusively governed by the General Conditions of the Dutch Association of Independent Bunker Suppliers deposited at the District Court of Rotterdam
[..]”.
3.8.7.
Argos heeft ter zake van de verkoop en aflevering van de [naam schip 1] -partij bij factuur gedateerd 6 oktober 2014 een bedrag van US$ 467.911,02 in rekening gebracht aan:
“Master and/or Owners and/or Charterers of
MV [naam schip 1] and/or
[OWB NL]”
en die factuur geadresseerd aan OWB NL.
De factuur vermeldt als “value date” van de koopprijs: 5 november 2014.
Argos heeft ter zake van de verkoop en aflevering van de [naam schip 2] -partij bij factuur gedateerd 8 oktober 2014 een bedrag van US$ 3.630.025,87 in rekening gebracht aan:
“Master and/or Owners and/or Charterers of
MV [naam schip 2] and/or
[OWB NL]”
en die factuur geadresseerd aan OWB NL.
De factuur vermeldt als “value date” van de koopprijs: 7 november 2014.
3.8.8.
OWB DN heeft ter zake van de verkoop en aflevering van de [naam schip 1] -partij bij factuur gedateerd 6 oktober 2014 een (op de betreffende productie 20 van [eiseres] niet leesbaar) bedrag aan [gedaagde] in rekening gebracht. Volgens die factuur was het betreffende bedrag betaalbaar (“due date”) op 12 november 2014.
OWB DN heeft ter zake van de verkoop en aflevering van de [naam schip 2] -partij bij factuur gedateerd 8 oktober 2014 een (op de betreffende productie 21 van [eiseres] niet leesbaar) bedrag aan [gedaagde] in rekening gebracht. Volgens die factuur was het betreffende bedrag betaalbaar (“due date”) op 8 november 2014.
3.8.9.
OWB NL heeft de koopprijzen niet aan Argos betaald. In november 2014 is het O.W. Bunker concern, waarvan OWB DN en OWB NL deel uitmaakten, in financiële problemen geraakt. Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 november 2014 is OWB NL in staat van faillissement verklaard met aanstelling van mrs. M. Windt en T.H. Otten tot curatoren.
3.8.10.
Argos heeft bij e-mail van 7 november 2014 haar eigendomsvoorbehoud ingeroepen jegens de makelaar Cockett Marine, die had bemiddeld tussen Argos en OWB NL.
3.8.11.
Bij e-mail van 14 november 2014 heeft Argos onder meer het volgende aan [gedaagde] medegedeeld:
“Dear Sirs,
Referring to our previous written message (send via Cockett Marine) to you dated 12-11-14, kindly note the following.
We reiterate that the bunkers that you purchased from [OWB NL] and which were delivered to the “ [naam schip 2] ” were sold by us to [OWB NL] under retention of title (“eigendomsvoorbehoud”) as set out in our applicable sales conditions, and we trust that the same or similar sales conditions of [OWB NL] with a similar retention of title clause apply to the sale an delivery by [OWB NL] to you. This means that title in the bunkers still rests with [Argos], and therefore we kindly request you, and insofar as necessary summon you, to fully respect our ownership.
Insofar as necessary, we herewith also invoke the right of reclamation (“recht van reclame”) as set out in Article 7:39 and further of the Dutch Civil Code.
On the basis of the above, we kindly request your immediate confirmation that any outstanding amounts in respect of these bunkers that we delivered to the above mentioned vessel shall be remitted to us directly by you, alternatively that the bunkers will be redelivered to us.
We reserve all our rights.”
3.8.12.
[gedaagde] heeft bij e-mail van 18 november 2014 op de e-mail van 14 november 2014 geantwoord met onder meer het volgende:
“You claim that [Argos] has delivered bunkers to [OWB NL]. [ [gedaagde] ] would have received these bunkers from [OWB NL]. Accordingly, you claim redelivery or payment of the outstanding amounts due to [OWB NL]. Please note that we reserve all our rights and remedies in this matter. We dispute your claim for the following (but non-exhaustive) reasons.
[ [gedaagde] ] did not purchase bunkers from [OWB NL]. You have not substantiated or quantified your claim with any underlying documents for our review.
[ [gedaagde] ] did not know neither ought to have known about any retention of title allegedly agreed between Argos and [OWB NL]. [ [gedaagde] ] is not considered Argos’s purchaser, for which reason Argos is not entitled to claim under art. 7:39 DCC. Even if it would be entitled to claim, [ [gedaagde] ]’s good faith is protected by e.g. art. 7:42 and 3:86 DCC. [ [gedaagde] ] is also protected by Art. 7:40 DCC; the bunkers are either burned or mixed with existing bunkers. And, if the requirements of 7:39 DCC would be met, the question remains whether Argos has also retained title under the law of the flag state (Panamanian).
I also emphasize that any conservatory measures against assets or funds of [ [gedaagde] ] or its affiliates are wrongful and will have an unreasonable and disproportionate impact on [ [gedaagde] ]’s activities [..] However, subject to your documentary evidence to reasonably substantiate your alleged claim.”.
3.8.13.
Bij gelijkluidende brieven van 3 en 4 december 2014 hebben advocaten namens Argos, onder inroeping van eigendomsvoorbehoud van deze op grond van artikel 10.1 NOVE-voorwaarden, bij [gedaagde] aangedrongen op betaling van de koopprijzen van de [naam schip 2] -partij, respectievelijk de [naam schip 1] -partij, en op teruglevering van die partijen scheepsbrandstoffen.
3.8.14.
Bij e-mail van 12 juni 2015 verzocht PwC namens ING Bank N.V. (hierna: ING), optredende namens de financiers van het O.W. Bunker concern, aan [gedaagde] om betaling van de met OWB DN overeengekomen koopprijzen (en van andere met OWB DN overeengekomen koopprijzen), op de grond dat het OW Bunker concern “had assigned and charged to ING all its rights, title and interest in its third party [..] receivables”. PwC en ING hebben [gedaagde] aangemaand tot betaling aan hen en daarbij gedreigd met beslaglegging. Op 24 juli 2015 heeft [gedaagde] die koopprijzen vermeerderd met rente aan ING als cessionaris van OWB DN betaald.
3.8.15.
Tussen enerzijds [eiseres] en anderzijds [gedaagde] , HMS 2 en HMS 22 is in maart 2015 schuldoverneming overeengekomen en vastgelegd in een akte, die voor zover voor deze beoordeling van belang luidt als volgt:
“LIABILITY TAKE OVER AND AGREEMENT — 20160225
THE UNDERSIGNED:
[partijen [gedaagde] , HMS 2, HMS 22 en [eiseres] ; rechtbank]
WHEREAS:
A. HMS 2 is the owner of the MV [naam schip 2] and HMS 22 is the owner of the MV [naam schip 1] .
B. Argos supplied the [naam schip 1] Bunkers to MV [naam schip 1] and the [naam schip 2] Bunkers to MV [naam schip 2] .
C. Argos claimed the redelivery of the [naam schip 2] Bunkers and the [naam schip 1] Bunkers on the ground that it had not received payment for the [naam schip 2] Bunkers or the [naam schip 1] Bunkers.
D. Argos transferred all its rights in and relating to claims relating to the [naam schip 1] Bunkers and the [naam schip 2] Bunkers and the delivery thereof to [eiseres] .
E. [eiseres] intends to commence litigation against [gedaagde] , HMS 2 and HMS 22 to recover its alleged claims in relation to (the supply of) the [naam schip 2] Bunkers and the [naam schip 1] Bunkers.
F. [gedaagde] has expressed willingness to take over the liabilities which HMS 2 and HMS 22 may have towards [eiseres] in order to avoid any attachments or arrests of the MV [naam schip 2] and/or the MV [naam schip 1] and in order to ensure that [eiseres] will only commence litigation against [gedaagde] in connection with or arising out of the supply of the [naam schip 2] Bunkers and the [naam schip 1] Bunkers.
G. Based on the information currently available to [gedaagde] , it will not challenge the validity of the assignment between Argos and [eiseres] . [gedaagde] and HMS 2 and HMS 22 nevertheless require an indemnity from [eiseres] for any claims which Argos for any of its assignees — with the exception of [eiseres] ) may make against [gedaagde] and/or HMS 2 and/or HMS 22 and/or the MV [naam schip 2] and/or the MV [naam schip 1] in connection with or arising out of the supply of the [naam schip 2] Bunkers and the [naam schip 1] Bunkers
HEREBY AGREE AS FOLLOWS:
1. Definitions and construction
1. Capitalised terms used in this agreement shall have the meaning as set out below.
Argos : Argos Bunkering B.V., a private company with limited liability
with it seat (zetel) in Rotterdam, the Netherlands and its registered office at (3016 CE) Javastraat 12 2e verdieping, Rotterdam, the Netherlands.
[naam schip 1] Bunkers : The marine fuels delivered by or on behalf of Argos aboard the
MV [naam schip 1] in the port of Rotterdam on 6 October 2014 in the amount of 600,656 metric tons with product designation GASOIL SULPH. 0.10% - 0.86% MAX.
[naam schip 2] Bunkers : The marine fuels delivered by or on behalf of Argos aboard the MV [naam schip 2] in the port of Rotterdam on 8 October 2014 in the amount of 4,302.507 metric tons with product specification GAS SULPH. 0.10% - 0.86% MAX.
2. Undertakings and waivers
2.1
It is a condition precedent to this agreement coming into force that a guarantee as per the attached wording will be provided by [gedaagde] to [eiseres] .
2.2
[gedaagde] irrevocably and unconditionally takes over any liabilities (schuldovername) which HMS 2 and HMS 22 may have towards [eiseres] arising out of or in connection with the delivery of the [naam schip 2] Bunkers and the [naam schip 1] Bunkers, which take over is hereby approved by [eiseres] .
2.3
[gedaagde] in its capacity as the party taking over the debt (schuldovernemer) waives the benefit of any defences it may have that are not available to HMS 2 and HMS 22, such waiver is hereby accepted by [eiseres] .
2.4
[eiseres] confirms that subsequent to his agreement it shall not have any residual claims against HMS 2 and/or HMS 22 and further waives any rights it may have to arrest or attach the MV [naam schip 2] and/or the MV [naam schip 1] in connection with or arising out of the supply of the [naam schip 2] Bunkers and the [naam schip 1] Bunkers, which confirmation and waiver are hereby accepted by [gedaagde] , HMS 2 and HMS 22.
2.5
[eiseres] undertakes that it will pursue any claim in connection with or arising out of the supply of the [naam schip 2] Bunkers and the [naam schip 1] Bunkers solely against [gedaagde] .
2.6
[eiseres] shall indemnify [gedaagde] and HMS 2 and HMS 22 for any claims which Argos for any of its assignees - with the exception of [eiseres] ) may make against [gedaagde] and/or HMS 2 and/or HMS 22 and/or the MV [naam schip 2] and/or the MV [naam schip 1] in connection with or arising out of the supply of the [naam schip 2] Bunkers and the [naam schip 1] Bunkers.
3. Applicable law and jurisdiction
3.1
This undertaking and agreement shall be governed by the laws of the Netherlands.
3.2
The Amsterdam Court shall have exclusive jurisdiction to hear any claims arising out of or in connection with this undertaking and agreement.”
Buiten-contractuele grondslag
3.9.
[eiseres] vordert op basis van (geen andere dan) een buitencontractuele grondslag, namelijk de stelling dat [gedaagde] en/of HMS 2 en/of HMS 22 onrechtmatig hebben/heeft gehandeld door de partijen scheepsbrandstoffen, die eigendom waren van Argos, te verbruiken zonder toestemming van Argos en zonder aan Argos de waarde daarvan te vergoeden, subsidiair door deze aldus te blijven verbruiken nadat Argos had medegedeeld haar eigendomsvoorbehoud uit te oefenen.
Zoals bij pleidooi nader gepreciseerd, baseert [eiseres] haar vorderingen op de stellingen (i) dat Argos (vanaf 9, respectievelijk 10 oktober 2014) de (enige) eigenaar van de [naam schip 2] -partij, respectievelijk de [naam schip 1] -partij was en (ii) dat [gedaagde] (hetzij uit eigen hoofde, hetzij als overnemer van de betreffende schulden van HMS 2 en/of HMS 22) verplicht is schadevergoeding aan [eiseres] te betalen, omdat inbreuk is gemaakt op het eigendomsrecht van Argos doordat de beide partijen scheepsbrandstoffen aan boord van de ‘ [naam schip 2] ’ en de ‘ [naam schip 1] ’ zonder toestemming van Argos zijn verbruikt welk verbruiken onrechtmatig werd toen Argos op 14 november 2014 had medegedeeld haar eigendomsvoorbehoud uit te oefenen.
3.10.
[eiseres] spreekt [gedaagde] aan op grond van een gestelde onrechtmatige daad van [gedaagde] zelf, namelijk het gewraakte verbruiken van de partijen scheepsbrandstoffen die eigendom waren van Argos zonder toestemming van Argos en zonder aan Argos de waarde daarvan te vergoeden, althans na 14 november 2014 toen Argos had medegedeeld haar eigendomsvoorbehoud uit te oefenen.
Daarnaast spreekt [eiseres] [gedaagde] aan als de partij die de gestelde schulden van HMS 2 en HMS 22 heeft overgenomen in de akte van maart 2015 (zie onder 3.8.15). Uit dien hoofde is [gedaagde] alleen dan aansprakelijk jegens [eiseres] indien HMS 2 en/of HMS 22 jegens Argos aansprakelijk zijn/is.
Daarom dient onderscheid te worden gemaakt tussen de posities van [gedaagde] als zelfstandig aansprakelijke partij en als partij die de gestelde schulden van HMS 2 en HMS 22 heeft overgenomen.
3.11.
[gedaagde] betwist gemotiveerd dat zijzelf en/of HMS 2 en/of HMS 22 wegens onrechtmatige daad aansprakelijk zijn/is.
[gedaagde] voert onder meer aan dat Argos ermee heeft ingestemd dat haar afnemer de partijen scheepsbrandstoffen zou laten verbruiken als brandstof voor de ‘ [naam schip 2] ’ en de ‘ [naam schip 1] ’ en dat daarom zodanig verbruik niet onrechtmatig is jegens Argos.
[gedaagde] voert voorts aan dat zowel de [naam schip 2] -partij als de [naam schip 1] -partij kort na de aflevering aan boord verbruikt werd voor de voortstuwing van het betreffende schip. Dat standpunt valt ook te lezen in de onder 3.8.12 genoemde e-mail van [gedaagde] aan Argos van 18 november 2014 (“the bunkers are either burned or mixed with existing bunkers”). [eiseres] heeft daar niets tegenover gesteld. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat [gedaagde] de beide partijen scheepsbrandstoffen inderdaad vanaf de afleveringen uitsluitend heeft laten verbruiken voor de voortstuwing van de ‘ [naam schip 2] ’ en de ‘ [naam schip 1] ’.
3.12.
Ten behoeve van een goede beoordeling van de zaak laat de rechtbank eerst de (al dan niet contractuele) verhoudingen de revue passeren.
3.12.1.
Zoals onder 3.8.1 – 3.8.3 vastgesteld, heeft [gedaagde] als tijdbevrachter van de ‘ [naam schip 2] ’ en de ‘ [naam schip 1] ’ de partijen scheepsbrandstoffen gekocht van OWB DN met het beding dat deze zouden worden afgeleverd aan boord van die zeeschepen te Rotterdam, om deze als brandstof voor die schepen te verbruiken. Die koopovereenkomsten werden gesloten in het kader van de raamovereenkomst van juni-juli 2010. [gedaagde] kocht de partijen scheepsbrandstoffen op krediet; [gedaagde] hoefde de koopprijzen pas dertig dagen na aflevering te betalen. Ingevolge de op de raamovereenkomst toepasselijke voorwaarden H.1 en H.2 had de verkoper OWB DN een eigendomsvoorbehoud op de verkochte partijen scheepsbrandstoffen zolang [gedaagde] de koopprijs niet betaald had, maar mocht [gedaagde] deze ook al voordat zij de koopprijs had betaald gebruiken “for the propulsion of the Vessel”.
[gedaagde] is geen partij bij de door Argos met OWB NL gesloten koopovereenkomsten, hetgeen [eiseres] bij pleidooi heeft bevestigd.
Ten opzichte van [gedaagde] fungeerde Argos, dan wel de exploitant van het binnentankschip ‘ [naam schip 3] ’, respectievelijk die van de ‘ [naam schip 4] ’, als hulppersoon van haar verkoper OWB DN bij de aflevering van de partijen scheepsbrandstoffen onder de koopovereenkomsten met OWB DN.
3.12.2.
Over de rechtsverhouding tussen OWB DN en OWB NL hebben partijen zich niet uitgelaten. Kennelijk heeft OWB DN de partijen scheepsbrandstoffen gekocht of op een andere titel verschaft gekregen van OWB NL, die deze van Argos verkreeg.
3.12.3.
Ingevolge de koopovereenkomsten tussen Argos en OWB NL diende Argos de partijen scheepsbrandstoffen af te leveren aan boord van de ‘ [naam schip 2] ’ en de ‘ [naam schip 1] ’. Argos verkocht en leverde de partijen scheepsbrandstoffen aan OWB NL op krediet, omdat OWB NL ingevolge de “Payment Terms” de koopprijs tot dertig dagen na de aflevering mocht betalen. Zoals uit de facturen van Argos aan OWB NL blijkt, liepen de betreffende periodes tot 5 en 7 november 2014 (zie onder 3.8.5 - 3.8.7).
Verder staat vast dat Argos de partijen scheepsbrandstoffen verkocht en leverde onder het verband van de NOVE-voorwaarden.
3.12.4.
Voor zover [eiseres] betoogt dat Argos (via de exploitanten van de ‘ [naam schip 3] ’, respectievelijk de ‘ [naam schip 4] ’) de partijen scheepsbrandstoffen aan HMS 2 en HMS 22 afleverde, kan de rechtbank [eiseres] daarin niet volgen.
Tussen partijen is niet in geschil dat HMS 2 de ‘ [naam schip 2] ’ en HMS 22 de ‘ [naam schip 1] ’ aan [gedaagde] in tijdbevrachting had gegeven. Derhalve mag ervan uitgegaan worden – en mag Argos als professionele handelaar in scheepsbrandstoffen ermee bekend worden verondersteld – dat het aan de tijdbevrachter [gedaagde] was om voor de brandstoffen aan boord van de schepen te zorgen, dat in de verhouding tussen de scheepseigenaren en [gedaagde] de brandstoffen gedurende de tijdbevrachting aan [gedaagde] toebehoorden en dat de kapiteins en de bemanningen van de ‘ [naam schip 2] ’ en de ‘ [naam schip 1] ’ de instructies van de tijdbevrachter [gedaagde] dienden uit te voeren.
De ‘ [naam schip 2] ’ en de ‘ [naam schip 1] ’ vormden dus niet meer dan de afleveradressen van de door [gedaagde] bij OWB DN voor verbruik aan boord van die schepen ingekochte partijen scheepsbrandstoffen. De enkele omstandigheid dat HMS 2 de eigenaar van de ‘ [naam schip 2] ’ is en dat HMS 22 die van de ‘ [naam schip 1] ’, maakt deze nog niet tot ontvanger, laat staan bezitter van de [naam schip 2] -partij, respectievelijk de [naam schip 1] -partij, toen deze vanuit de binnentankschepen ‘ [naam schip 3] ’, respectievelijk ‘ [naam schip 4] ’ aan boord van die zeeschepen in Rotterdam werden afgeleverd.
Voor zover in het betoog van [eiseres] de stelling besloten ligt dat HMS 2 en/of HMS 22 door inontvangstneming van de partijen scheepsbrandstoffen ongerechtvaardigd zijn verrijkt, verwerpt de rechtbank zodanig betoog dan ook. Omdat in de verhouding tussen de HMS 2 en HMS 22 enerzijds en [gedaagde] anderzijds de brandstoffen gedurende de tijdbevrachting aan [gedaagde] toebehoorden, zijn de scheepseigenaren niet (ongerechtvaardigd) verrijkt door de aflevering van de partijen scheepsbrandstoffen aan boord van de schepen.
Behoudens bijzondere omstandigheden leveren het enkele feitelijk in ontvangst nemen van de partijen scheepsbrandstoffen aan boord van de ‘ [naam schip 2] ’, respectievelijk de ‘ [naam schip 1] ’ en het aanwenden daarvan voor de voortstuwing van het schip, een en ander overeenkomstig de instructies van de tijdbevrachter [gedaagde] , dan ook geen onrechtmatige daad op van HMS 2 of HMS 22 jegens Argos. Zodanige bijzondere omstandigheden heeft [eiseres] niet gesteld.
3.13.
Zoals gezegd veronderstellenderwijs aannemende dat Argos de eigenaar van de partijen scheepsbrandstoffen was, kan worden vastgesteld dat Argos (via de exploitanten van de ‘ [naam schip 3] ’ en de ‘ [naam schip 4] ’ middellijk) bezitter was van de partijen scheepsbrandstoffen, zoals bedoeld in artikel 3:107 BW. Door de partijen scheepsbrandstoffen (via die exploitanten) aan boord van de ‘ [naam schip 2] ’, respectievelijk de ‘ [naam schip 1] ’ af te leveren, verrichtte Argos vrijwillig bezitsoverdracht aan [gedaagde] als bedoeld in artikel 3:114 BW. [gedaagde] wordt geacht te goeder trouw het bezit te hebben verkregen, omdat zij de partijen scheepsbrandstoffen had gekocht van OWB DN ter aflevering aan boord van de ‘ [naam schip 2] ’, respectievelijk de ‘ [naam schip 1] ’ en omdat ten aanzien van [gedaagde] geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken op grond waarvan geoordeeld kan worden dat zij ten tijde van die afleveringen niet te goeder trouw was. Ingevolge artikel 3:118 BW wordt [gedaagde] daarom geacht te goeder trouw te zijn gebleven.
3.14.
Omdat [gedaagde] de partijen scheepsbrandstoffen verkreeg krachtens de koopovereenkomsten met OWB DN, doet zich hier niet het geval voor van verkrijging, bezit, houderschap of verbruik door [gedaagde] zonder recht of titel (vgl. artikel 5:2 BW), hetgeen jegens Argos onrechtmatig zou kunnen zijn.
3.15.
[gedaagde] had de verplichting om de met OWB DN overeengekomen koopprijzen aan deze te betalen. [gedaagde] heeft de met OWB DN overeengekomen koopprijzen in juli 2015 aan ING, de cessionaris van OWB DN, betaald. Voor zover in het betoog van [eiseres] de stelling besloten ligt dat zij [gedaagde] verwijt door inontvangstneming van de partijen scheepsbrandstoffen ongerechtvaardigd te zijn verrijkt, verwerpt de rechtbank zodanige stelling dan ook.
3.16.
Tussen partijen staat vast dat Argos met (geen ander dan) OWB NL de koopovereenkomsten met betrekking tot de beide partijen scheepsbrandstoffen heeft gesloten en dat [gedaagde] geen partij is bij die koopovereenkomsten. Dat betekent dat de op die overeenkomsten toepasselijke NOVE-voorwaarden in beginsel slechts gelden tussen Argos en OWB NL en niet ten aanzien van [gedaagde] , HMS 2 of HMS 22.
3.17.
Voor zover in de betogen van [eiseres] besloten ligt dat [gedaagde] en/of de scheepseigenaren HMS 2 en HMS 22 verplicht zijn geworden om bij wijze van schadevergoeding wegens onrechtmatige daad de tussen Argos en OWB NL overeengekomen koopprijzen te betalen doordat de wtk van de ‘ [naam schip 2] ’, respectievelijk die van de ‘ [naam schip 1] ’, de Bunkerrequisition ondertekende, verwerpt de rechtbank dat betoog om de volgende redenen.
De ondertekening van de Bunkerrequisition door de wtk kan niet worden aangemerkt als het vrijwillig door de scheepseigenaar of [gedaagde] aangaan van een (verbintenissen scheppende) overeenkomst tot levering van de partijen scheepsbrandstoffen dan wel tot betaling van een vergoeding ter hoogte van de koopprijs. De tekst van de Bunkerrequisition (zie onder 3.8.6) geeft geen grond voor die kwalificatie, omdat deze geen bewoordingen bevat over koop of verkoop en evenmin over een prijs of de betaling daarvan. Veeleer moet de Bunkerrequisition worden gezien als een verzoek om de daarop vermelde hoeveelheid scheepsbrandstoffen af te leveren (en deze niet te weigeren) en de bevestiging van scheepszijde dat de benodigde maatregelen zijn genomen om die hoeveelheid brandstoffen veilig in ontvangst te nemen, respectievelijk als een mededeling van de leverancier dat het schip bepaalde (veiligheids- en controle-) maatregelen moet treffen ter inontvangstneming van de partij brandstoffen.
Gezien de bewoordingen ervan en om de hiervoor genoemde redenen kan de Bunkerrequisition ook niet worden aangemerkt als een goederenrechtelijke overeenkomst waarbij al dan niet eigendom wordt overgedragen of voorbehouden.
De ondertekening van de Bunkerrequisition door de wtk vormt daarom onvoldoende grondslag voor een op onrechtmatige daad gebaseerde vordering tot betaling van de koopprijzen bij wijze van schadevergoeding of van een vergoeding wegens het verbruiken van de partijen scheepsbrandstoffen.
3.18.
Voor zover [eiseres] betoogt dat [gedaagde] en/of HMS 2 en HMS 22 ingevolge enige definitie in de, op de Bunkerrequisition van toepassing verklaarde, NOVE-voorwaarden als wederpartij van Argos zouden/zou moeten worden aangemerkt, geldt naast hetgeen hiervoor is overwogen, het volgende.
Omdat de scheepseigenaren noch [gedaagde] partij zijn bij de koopovereenkomsten tussen Argos en OWB NL, zijn zij daardoor niet gebonden aan de op die koopovereenkomsten van toepassing verklaarde NOVE-voorwaarden.
Omdat met de ondertekening van de Bunkerrequisition geen overeenkomst tussen Argos enerzijds en de betreffende scheepseigenaar of [gedaagde] anderzijds tot stand is gekomen, zijn HMS 2, HMS 22 en/of [gedaagde] ook niet uit dien hoofde gebonden geraakt aan de in de Bunkerrequisition (op met Argos gesloten overeenkomsten) van toepassing verklaarde NOVE-voorwaarden of het daarin opgenomen eigendomsvoorbehoud.
Op een overeenkomst van toepassing verklaarde standaardvoorwaarden, zoals de NOVE-voorwaarden, kunnen de betreffende overeenkomst (zoals de koopovereenkomsten tussen Argos en OWB NL) aanvullen, maar deze kunnen niet een derde ongewild partij maken bij die overeenkomst.
3.19.
Op het vorenstaande stuiten af de stellingen dat HMS 2, HMS 22 en/of [gedaagde] gebonden zijn (geraakt) aan de door Argos met betrekking tot de partijen scheepsbrandstoffen gesloten overeenkomsten en de daarin van toepassing verklaarde NOVE-voorwaarden.
3.20.
Voor zover in de betogen van [eiseres] de stellingen besloten liggen (i) dat [gedaagde] en/of HMS 2 en/of HMS 22 op enige grond (bijvoorbeeld omdat OWB DN ten opzichte van [gedaagde] in de artikelen H.1 en H.2 van de verkoopvoorwaarden een soortgelijk eigendomsvoorbehoud had bedongen) rekening had(den) behoren te houden met een op artikel 10 NOVE-voorwaarden gegrond eigendomsvoorbehoud van Argos, al dan niet wegens de ondertekening van de Bunkerrequisitions, (ii) dat geen van hen de door Argos aan boord van de schepen afgeleverde partijen scheepsbrandstoffen mocht verbruiken zonder aan Argos de koopprijzen of een vergoeding te betalen en (iii) dat het verbruiken daarvan onrechtmatig was jegens Argos, dient de rechtbank te onderzoeken of artikel 10 NOVE-voorwaarden inderdaad meebrengt – zoals [eiseres] betoogt, maar [gedaagde] gemotiveerd betwist – dat het verbruiken van de partijen scheepsbrandstoffen niet was toegelaten.
3.20.1.
Artikel 10 van de NOVE-voorwaarden luidt voor zover voor deze beoordeling van belang als volgt:
“10. Title
10.1
Title in and to the Bunkers delivered and/or property rights in and to such Bunkers shall remain vested in the seller until payment has been received by the seller of all amounts due in connection to the respective delivery.
10.2
Until full payment of everything due to the seller, for whatever nature, has been made, the buyer shall not be entitled to use the Bunkers other than for the propulsion of the vessel, nor mix, blend, sell, encumber, pledge, alienate, or surrender the Bunkers to third parties.
10.3
In case of breach of agreement by the buyer the seller is entitled to take back the Bunkers without prior judicial intervention, notwithstanding all other seller’s rights.
[..]”.
3.20.2.
Omdat partijen van mening verschillen over de strekking van artikel 10 NOVE-voorwaarden dient de rechtbank die bepaling uit te leggen. Bij die uitleg komt het aan op de zin die onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs moet worden toegekend aan de mededeling in de betreffende bepalingen van dat artikel.
3.20.3.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de (onderhavige) NOVE-voorwaarden speciaal zijn opgesteld voor de verkoop en levering van brandstoffen voor zeeschepen in het internationale verkeer.
3.20.4.
Gezien de bewoordingen van artikel 10.1, bevat die bepaling een eigendomsvoorbehoud (in de zin van artikel 10:128 BW in samenhang met artikel 3:92 BW) voor de verkoper totdat deze de koopprijs geheel heeft ontvangen.
3.20.5.
Artikel 10.2 maakt op dat eigendomsvoorbehoud een beperking met de woorden “the buyer shall not be entitled to use the Bunkers other than for the propulsion of the vessel”. De koper mag de onder verband van zodanig eigendomsvoorbehoud gekochte scheepsbrandstoffen dus gebruiken voor de voortstuwing van het schip, ook indien de koopprijs nog niet aan de verkoper is betaald. Het ligt in de rede (mede gezien artikel 10.4 en artikel 6 NOVE-voorwaarden) om onder het begrip “the vessel” in artikel 10.2 te verstaan: het schip waaraan de verkoper de brandstoffen heeft afgeleverd. In dit geval dus de ‘ [naam schip 1] ’ en ‘ [naam schip 2] ’, welke schepen Argos noemde in haar verkoopdocumenten. Met artikel 10.2 stond Argos derhalve aan haar contractuele wederpartij OWB NL toe om de partijen scheepsbrandstoffen te (laten) gebruiken ter voortstuwing van de ‘ [naam schip 2] ’ en de ‘ [naam schip 1] ’. [eiseres] heeft dat ook erkend bij pleidooi.
3.20.6.
Artikel 10.3 heeft de strekking aan de verkoper het recht van reclame als bedoeld in artikel 7:39 BW te doen toekomen, zonder gerechtelijke tussenkomst. Deze bepaling kan in standaardvoorwaarden voor de levering van brandstoffen aan zeeschepen niet los van de in artikel 8:228 BW opgenomen beperking op artikel 7:39 BW worden gelezen: de verkoper van scheepsbrandstoffen en dergelijke kan het recht van reclame slechts gedurende 48 uur na het einde van de aflevering uitoefenen. Daarom dient het recht van de verkoper onder artikel 10.3 eveneens binnen 48 uur na aflevering te worden uitgeoefend.
De uitoefening van dat recht gaat niet vanzelf, de verkoper zal daartoe minst genomen een mededeling moeten doen aan de koper.
3.20.7.
Voor zover [eiseres] betoogt dat (uit artikel 10.1 tot en met 10.3 voortvloeit dat) de beperking op het eigendomsvoorbehoud van artikel 10.2 (verbruik voor de voortstuwing van het schip is wel toegelaten) slechts van toepassing was zolang de koper van Argos, OWB NL nog niet in verzuim was ten aanzien van de verbintenis tot betaling van de koopprijs, respectievelijk dat die beperking is vervallen door het intreden van verzuim van OWB NL, verwerpt de rechtbank dat betoog om de volgende redenen.
Anders dan door [eiseres] betoogd, valt verval van het verbruiksrecht ten behoeve van de voortstuwing van het schip of een voorwaardelijk karakter van dat verbruiksrecht in (artikel 10.1 tot en met 10.3 van) de NOVE-voorwaarden niet te lezen.
De door [eiseres] voorgestane uitleg spoort niet met het bepaalde in artikel 8:228 BW.
De door [eiseres] voorgestane uitleg zou leiden tot de onwenselijke (en onwerkelijke) situatie dat de koper eerst de gekochte partij brandstoffen voor de voortstuwing van het schip mag (laten) verbruiken, maar later wanneer hij in verzuim is geraakt met zijn verbintenis tot betaling van de koopprijs en de verkoper het eigendomsvoorbehoud heeft ingeroepen, verplicht zou worden om de volledige partij terug te leveren. Zodanige volledige teruggave kan niet meer worden gerealiseerd wegens het in artikel 10.2 toegestane verbruik van de partij brandstoffen.
Ook indien de in artikel 10.3 bedoelde verbintenis tot teruggave beperkt zou worden uitgelegd, en wel tot slechts het gedeelte van de gekochte partij brandstoffen dat nog niet is verbruikt, strookt zodanige uitleg niet met de praktijk van leveranties van brandstoffen aan zeeschepen, omdat het betreffende schip ten tijde van het inroepen van het eigendomsvoorbehoud niet (praktisch: nooit) meer in de haven van levering aanwezig is en vanaf elders (op volle zee, of in een haven ver weg) de resterende partij scheepsbrandstoffen zou moeten worden teruggeleverd. Moet het zeeschip dan terugvaren naar Nederland (met verder verbruik van de gekochte partij scheepsbrandstoffen?) om het restant van de gekochte partij scheepsbrandstoffen terug te leveren?
3.20.8.
Dat door deze uitleg het eigendomsvoorbehoud in artikel 10.1 weinig meer om het lijf heeft, is een rechtstreeks gevolg van het in artikel 10.2 toegestane verbruik ter voorstuwing van het schip en het bepaalde in artikel 8:228 BW. Voorts spoort dat met de strekking van de transactie, de voorziening van brandstoffen voor een zeeschip, en met de praktijk in de zeescheepvaart.
3.21.
Gesteld noch gebleken is dat de koopovereenkomsten tussen Argos en OWB NL zijn vernietigd of ontbonden, al dan niet met uitoefening van de rechten van Argos ingevolge artikel 10.3 NOVE-voorwaarden. Het eigendomsvoorbehoud van artikel 10.1 en de beperking daarop in artikel 10.2 zijn dus van kracht gebleven.
Gesteld noch gebleken is dat Argos binnen 48 uur na de afleveringen aan boord van de ‘ [naam schip 1] ’ respectievelijk de ‘ [naam schip 2] ’ het recht van reclame (artikel 10.3 NOVE-voorwaarden; artikel 7:39 jo. 8:228 BW) heeft uitgeoefend.
De beperking van artikel 10.2 verviel niet door het inroepen van het eigendomsvoorbehoud door Argos in november 2014, omdat dat op een eenzijdige wijziging van de koopovereenkomsten tussen Argos en OWB NL zou neerkomen, die zonder toestemming van OWB NL niet mogelijk is; toestemming met zodanige wijziging vanwege OWB NL is niet gesteld of gebleken.
Zoals hiervoor in 3.11 vastgesteld, heeft [gedaagde] de partijen scheepsbrandstoffen vanaf kort na de afleveringen gebruikt voor de voortstuwing van de beide schepen.
3.22.
Derhalve concludeert de rechtbank dat, zo [gedaagde] en/of HMS 2 en/of HMS 22 zich al rekenschap diende(n) te geven van het door Argos ten opzichte van OWB NL bedongen eigendomsvoorbehoud van artikel 10.1 NOVE-voorwaarden, zij daardoor niet beperkt werden bij het verbruiken van de partijen scheepsbrandstoffen aan boord van de schepen.
Daarom is zodanig verbruiken van de partijen scheepsbrandstoffen jegens Argos niet onrechtmatig is geweest.
3.23.
De rechtbank verwerpt het betoog van [eiseres] dat [gedaagde] , HMS 2 en HMS 22 geen beroep op artikel 10.2 NOVE-voorwaarden toekomt, omdat Argos aan OWB NL wel had toegelaten om de partijen scheepsbrandstoffen aan boord van de ‘ [naam schip 2] ’ en de ‘ [naam schip 1] ’ af te leveren (in welk geval [gedaagde] , HMS 2 en HMS 22 wel een beroep op artikel 10.2 zou toekomen), maar niet om deze aan OWB DN of enige ander door te verkopen of door te leveren ter aflevering aan die schepen, en wel om de volgende redenen.
Blijkens de verkoopbevestigingen, de Bunkerrequisitions, de Bunker delivery notes en de facturen van Argos, was het Argos van meet af aan bekend dat OWB NL de partijen scheepsbrandstoffen kocht ter aflevering aan boord van de ‘ [naam schip 2] ’ en de ‘ [naam schip 1] ’. Zo zijn de partijen scheepsbrandstoffen ook afgeleverd.
Het moet voor Argos van meet af aan duidelijk zijn geweest dat OWB NL geen eigenaar van de ‘ [naam schip 1] ’ en de ‘ [naam schip 2] ’ was, maar een handelaar in scheepsbrandstoffen en dat deze zelf de partijen scheepsbrandstoffen niet zou verbruiken. Uit de bijlage bij de als productie 29 door [eiseres] overgelegde brief van Argos aan OWB NL van 7 november 2014 blijkt dat Argos diverse leveranties van scheepsbrandstoffen met OWB NL was overeengekomen met betrekking tot diverse schepen. Daarom heeft Argos moeten begrijpen dat OWB NL ook de [naam schip 2] -partij en de [naam schip 1] -partij zou doorverkopen, of deze al had verkocht toen zij deze van Argos inkocht.
Voor Argos maakte het onder deze omstandigheden geen verschil of de partijen scheepsbrandstoffen door haar afnemer OWB NL rechtstreeks aan de eindafnemer [gedaagde] werden verkocht en afgeleverd, dan wel door tussenkomst van een verdere schakel in de verkoopketen.
Voor [gedaagde] als eindafnemer maakte het evenmin verschil of zij kocht van en geleverd kreeg door OWB NL, dan wel OWB DN, omdat de regelingen van de artikelen 10.1 en 10.2 NOVE-voorwaarden min of meer gelijkluidend zijn aan en dezelfde strekking hebben als de artikelen H.1 en H.2 van de voorwaarden die OWB DN met [gedaagde] was overeengekomen.
Het door [eiseres] gemaakte onderscheid is gekunsteld en doet geen recht aan de feitelijke gang van zaken.
3.24.
Uit het vorenstaande volgt dat er geen feiten of omstandigheden bij de aankopen, de afleveringen en het verbruiken van de partijen scheepsbrandstoffen zijn gebleken, die het oordeel kunnen dragen dat [gedaagde] , HMS 2 of HMS 22 door de partijen scheepsbrandstoffen in ontvangst te nemen of deze aan boord van de schepen te verbruiken onrechtmatig jegens Argos heeft gehandeld.
[eiseres] heeft geen andere feiten of omstandigheden gesteld die wel zodanig oordeel zouden kunnen dragen.
Daarop stuit af de primaire vordering, waarin [eiseres] betaling van de volledige koopprijzen van de [naam schip 2] -partij en de [naam schip 1] -partij verlangt.
3.25.
Dient anders geoordeeld te worden ten aanzien van de subsidiaire vordering, inhoudende dat het gedrag van [gedaagde] en/of HMS 2 en/of HMS 22 onrechtmatig werd jegens Argos toen deze haar eigendomsvoorbehoud inriep, zodat de waarde van de toen nog aan boord van de schepen aanwezige gedeelten van de partijen scheepsbrandstoffen zouden moeten worden vergoed?
3.26.
[eiseres] nam aanvankelijk het standpunt in dat de mededeling van het eigendomsvoorbehoud van Argos aan Cockett Marine van 7 november 2014 het (voortgezette) verbruiken van de partijen scheepsbrandstoffen onrechtmatig maakte. Echter, gesteld noch gebleken is dat die mededeling van Argos [gedaagde] , HMS 2 of HMS 22 heeft bereikt. Bij pleidooi beroept [eiseres] zich niet meer op die mededeling. De rechtbank gaat daar verder aan voorbij.
3.27.
[eiseres] beroept zich (thans nog) op de tweede gestelde inroeping van het eigendomsvoorbehoud, namelijk de mededeling van Argos aan [gedaagde] bij e-mail van 14 november 2014, behandeld onder 3.8.11.
Blijkens de bewoordingen van die e-mail werden de betreffende mededelingen gedaan aan [gedaagde] als afnemer van OWB NL, niet als afnemer van OWB DN of enige ander. In die e-mail deelde Argos mee dat zij de eigendom van de partijen scheepsbrandstoffen had (behouden) en verzocht zij om betaling van de koopprijzen door [gedaagde] , rechtstreeks aan Argos met haasje-over-springen van (OWB DN en) OWB NL, dan wel teruggave van de partijen scheepsbrandstoffen.
3.28.
In haar reactie van 18 november 2014 (zie onder 3.8.12) gaf [gedaagde] aan dat zij niet de contractuele wederpartij van Argos of van OWB NL was. [gedaagde] deelde verder mee dat de partijen scheepsbrandstoffen aan boord verbruikt werden en verzocht Argos onder meer om haar gestelde eigendomsrecht te onderbouwen.
3.29.
Die onderbouwing heeft Argos gegeven in de brieven van haar advocaten van 3 en 4 december 2014. In die brieven gaf Argos aan dat OWB NL haar contractspartij was, maar dat [gedaagde] langs de weg van de Bunkerrequisition en de Bunker delivery note gebonden was geraakt aan de NOVE-voorwaarden en dat zij beroep deed op het eigendomsvoorbehoud van artikel 10.1 van de NOVE-voorwaarden.
3.30.
Van de door [eiseres] gestelde inroeping van eigendomsvoorbehoud door Argos in een mededeling van 18 november 2014 is niets gebleken. [eiseres] heeft over die gestelde mededeling geen details gesteld en daarvan geen bewijs overgelegd. De enige in het geding gebrachte mededeling tussen partijen van de datum 18 november 2014 is de 3.28 genoemde e-mail van [gedaagde] aan Argos.
3.31.
Waar Argos haar (inroepen van haar) eigendomsvoorbehoud op niets anders dan artikel 10.1 van de NOVE-voorwaarden baseerde en ook thans nog baseert, terwijl dat eigendomsvoorbehoud is ingeperkt ingevolge artikel 10.2 en de partijen scheepsbrandstoffen verbruikt werden binnen het kader van die beperking, heeft het inroepen van het eigendomsvoorbehoud door Argos niet het gestelde effect gehad dat [gedaagde] en/of HMS 2 en/of HMS 22 onrechtmatig zijn/is gaan handelen jegens Argos door toen door te gaan met het verbruiken van de [naam schip 2] -partij en de [naam schip 1] -partij.
3.32.
Uit het vorenstaande volgt dat ook nadat Argos een eigendomsvoorbehoud had ingeroepen, geen sprake is geweest van onrechtmatig gedrag aan de zijde van [gedaagde] , HMS 2 of HMS 22.
Daarop stuiten ook de subsidiaire vorderingen af.
3.33.
Al hetgeen in het vorenstaande is overwogen ten aanzien van Argos, valt aan [eiseres] tegen te werpen, veronderstellenderwijs aannemende dat [eiseres] de rechten van Argos kan geldend maken, zoals besproken in 3.6.
Slotsom
3.34.
De conclusie is dat de rechtbank, ook wanneer zij veronderstellenderwijs aanneemt dat Argos op de relevante momenten eigenaar was van de partijen scheepsbrandstoffen en [eiseres] alle rechten van Argos kan uitoefenen (zoals besproken in 3.6 en 3.7) onvoldoende grond ziet voor toewijzing van de vorderingen van [eiseres] . Indien één of meer van deze veronderstellingen na onderzoek onjuist zouden blijken, dan moeten de vorderingen van [eiseres] reeds om die reden worden afgewezen. Bij deze stand van zaken behoeft de juistheid van deze stellingen niet verder te worden onderzocht.
3.35.
Argos, de eerste verkoper in de keten, heeft in de omstandigheden van dit geval geen verhaal op de laatste koper [gedaagde] die de partijen scheepsbrandstoffen feitelijk heeft verkregen, evenmin op HMS 2 en HMS 22, de eigenaren van de ‘ [naam schip 2] ’ en de ‘ [naam schip 1] ’. [eiseres] , kredietverzekeraar van Argos, treft hetzelfde lot.
3.36.
De rechtbank zal de vorderingen van [eiseres] afwijzen.
De rechtbank zal [eiseres] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen. De rechtbank zal de tot deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] gevallen kosten begroten op:
  • griffierecht € 3.903,00
  • salaris advocaat
totaal € 23.183,00.
De veroordeling in de proceskosten omvat een veroordeling in de nakosten. De rechtbank zal het nasalaris advocaat begroten op € 157,00 zonder betekening, met verhoging met € 82,00 ingeval van betekening van het vonnis.
Nu [eiseres] daartegen geen zelfstandig verweer heeft gevoerd, zal de rechtbank de proceskostenveroordeling bij voorraad uitvoerbaar verklaren.

4.De beslissing

De rechtbank,
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten;
begroot de aan de zijde van [gedaagde] tot deze uitspraak gevallen proceskosten op € 23.183,00;
begroot het nasalaris advocaat aan de zijde van [gedaagde] op € 157,00 zonder betekening, met verhoging met € 82,00 ingeval van betekening van het vonnis;
4.3.
verklaart dit vonnis voor wat de veroordeling in de proceskosten betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. W.P. Sprenger, P.C. Santema en P.A.M. van Schouwenburg-Laan en uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2019.
1928/32/1885