ECLI:NL:RBROT:2019:7780

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 september 2019
Publicatiedatum
7 oktober 2019
Zaaknummer
10/155100-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk kinderen in een hulpeloze toestand laten, meermalen gepleegd

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 september 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk in een hulpeloze toestand laten van haar kinderen. De verdachte was op de hoogte van de mishandelingen die haar kinderen door haar toenmalige partner ondergingen, maar heeft nagelaten om adequaat in te grijpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat haar kinderen in gevaar waren door het handelen van haar partner en haar eigen nalatigheid. Het beroep op psychische overmacht werd verworpen, omdat de rechtbank van mening was dat de verdachte in staat was om te handelen, maar dit niet deed uit angst voor haar partner. De rechtbank concludeerde dat de verdachte schuldig was aan het ten laste gelegde feit en legde een taakstraf op van 150 uren, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals het melden bij de reclassering en meewerken aan hulpverlening. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychologische problemen en de reeds ingezette hulpverlening.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/155100-18
Datum uitspraak: 23 september 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. P.B. Spaargaren, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 september 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K.P. Mandos heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 120 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van 3 jaren en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal melden bij de reclassering en haar medewerking verleent aan hulpverlening van de jeugdbescherming, het FACT-team van Antes en schuldhulpverlening.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is voorzover dat betrekking heeft op haar minderjarige dochter [naam slachtoffer 2] , door de verdachte bekend. Dit feit zal daaromzonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde voorzover dat ziet op haar oudste dochter, de minderjarige [naam slachtoffer 1] .. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte weliswaar heeft gezien dat haar toenmalige partner wel eens een corrigerende tik gaf aan [naam slachtoffer 1] (op haar billen of vingers), maar dat zij niet heeft niet gezien dat haar toenmalige partner [naam slachtoffer 1] zodanig mishandelde dat dit letsel bij [naam slachtoffer 1] opleverde. Pas op 19 juni 2018 is [naam slachtoffer 1] voor het eerst door de toenmalige partner van de verdachte mishandeld, maar op dat moment was de verdachte al bij de politie voor het doen van aangifte. Nu de wetenschap van de mishandelingen ontbrak, is er ook geen sprake van het ten laste gelegde opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat vaststaat dat de verdachte ervan op de hoogte was dat [naam slachtoffer 2] door haar toenmalige partner mishandeld werd. Zij moet hebben geweten dat dit maakte dat ook [naam slachtoffer 1] risico liep. De rechtbank slaat daarbij acht op het navolgende.
De biologische vader van [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij met regelmaat blauwe plekken aantrof bij de kinderen als ze bij hem waren. Uit de FARR-verklaring d.d. 17 augustus 2018 blijkt dat er bij [naam slachtoffer 1] op 20 en 21 juni 2018 blauwe plekken op, onder andere, haar dijbeen, knie, scheenbeen, linkeronderarm, rechterborst en linkerheup zaten.
Verder heeft de verdachte in een telefoongesprek, dat zij vlak nadat zij aangifte had gedaan met haar vriendin [naam] heeft gevoerd, gezegd dat zij bang is dat zij een slechte moeder zal worden genoemd als ze tegen de jeugdbeschermingsinstaties vertelt dat de mishandelingen al langere tijd plaatsvinden. Zij vertelde hier bang voor te zijn, omdat ze haar kinderen al langere tijd in een onveilige situatie had gebracht. Ook heeft de verdachte, zo heeft haar vriendin verklaard, gezegd dat het slaan al aan de gang was sinds de geboorte van haar jongste dochter. Dit was in maart 2018.
Verder heeft de verdachte op 2 mei 2018 een WhatsApp-bericht aan haar toenmalige partner gestuurd waarin ze vraagt wat ze tegen de biologische vader van de kinderen moet zeggen over de bult. Hierover verklaart de verdachte dat één van de kinderen begin mei 2018 plotseling een bult op haar hoofd had nadat haar toenmalige partner haar op de gang had gezet, maar dat ze niet wist hoe die bult er was gekomen. Op 4 mei 2018 stuurde de verdachte vervolgens een bericht naar haar toenmalige partner dat ze het erover wilde hebben wat er 2 à 3 dagen eerder met [naam slachtoffer 1] was gebeurd. Hieruit maakt de rechtbank op dat het [naam slachtoffer 1] was die de bult op haar hoofd had.
Voorts heeft de verdachte al op 20 januari 2018 een WhatsApp-bericht gestuurd aan haar toenmalige partner, waarin zij schrijft: “Ik wil ook niet meer dat je de kinderen een tik in hun gezicht geeft als ze niet luisteren”. Hierover heeft de verdachte bij de politie verklaard dat haar toenmalige partner de kinderen een tik in hun gezicht gaf, ze bij hun kin vastpakte en in hun gezicht ‘piekte’ met zijn vingers.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat de mishandelingen van [naam slachtoffer 1] al langere tijd plaatsvonden en dat de verdachte daar in meer of mindere mate wetenschap van moet hebben gehad. Gelet op de kwetsbaarheid van de zeer jonge [naam slachtoffer 1] – zij was op het moment van het ten laste gelegde 3 jaar oud – moet de verdachte hebben geweten dat door het handelen van haar toenmalige partner gevaar bestond voor de gezondheid van [naam slachtoffer 1] . Door niet tijdig adequaat in te grijpen heeft de verdachte minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door het handelen van haar toenmalige partner en door haar eigen nalatigheid [naam slachtoffer 1] , net als haar andere dochter [naam slachtoffer 2] , grote risico’s liep.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte opzettelijk haar dochter [naam slachtoffer 1] in een hulpeloze toestand heeft gelaten.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij
in de periode 01 maart 2018 tot en met 19 juni 2018 telkens te Spijkenisse, gemeente Nissewaard opzettelijk kineren [naam slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]
2015 en [naam slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2016, tot
wieronderhoud en verzorging zij, zijnde de ouder van die [naam slachtoffer 1] en die [naam slachtoffer 2] , verplicht was, meermalen, in een hulpeloze toestand heeft gelaten, immers heeft/is zij, verdachte, met dat opzet, terwijl zij, verdachte, wist en heeft waargenomen, dat haar, verdachtes, partner/levensgezel met regelmaat agressie toonde jegens en in het bijzijn van voornoemde kinderen bestaande uit het mishandelen van voornoemde kinderen
- niet ingegrepen en voornoemde kinderen niet in een veilige situatie gebracht, en
- zich niet tot politie en/of justitie gewend om het mishandelen van die kinderen te melden en
- met die kinderen in de woning bij haar, verdachtes, partner/levensgezel blijven wonen, zodat voornoemde agressie door haar, verdachtes partner/levensgezel jegens en in het bijzijn van voornoemde kinderen kon voortduren,
waardoor die [naam slachtoffer 1] en die [naam slachtoffer 2] in een hulpeloze toestand werden gelaten, tengevolge waarvan die [naam slachtoffer 1] en die [naam slachtoffer 2] enig lichamelijk letsel hebben bekomen en
dat hunis toegebracht
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk iemand tot wiens onderhoud en verzorging hij krachtens wet verplicht is, in een hulpeloze toestand laten, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Standpunt verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op psychische overmacht, omdat sprake was van een van buiten komende dwang waaraan de verdachte geen weerstand kon bieden. De verdachte was erg bang voor haar toenmalige partner. Daarbij was er slechts gedurende een relatief korte periode sprake van mishandelingen, te weten ongeveer 1½ maand. Ook is de verdachte uiteindelijk zelf naar de politie gegaan. Gezien de bij de verdachte aanwezige problematiek en het feit dat zij net bevallen was van een dochter mocht niet van van haar worden gevergd dat zij eerder zou ingrijpen dan zij heeft gedaan.
Beoordeling
De vraag die voorligt, is of aannemelijk is dat de verdachte heeft gehandeld onder invloed van een van buiten komende (geestelijke) druk die zodanig was dat zij daaraan redelijkerwijs geen weerstand had kunnen en behoeven te bieden. Slechts onder die omstandigheid kan een beroep op psychische overmacht slagen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De verdachte is psychologisch onderzocht door GZ-psycholoog M. ten Berge. In het rapport van 21 december 2018 concludeert de GZ-psycholoog dat er bij de verdachte sprake is van afhankelijke persoonlijkheidstrekken en zwakkere cognitieve vermogens. Voorts blijkt uit het rapport dat de verdachte mensen snel vertrouwt en zij durft een ander die voor haar belangrijk is, (lees: haar partner), geen weerwoord te geven uit angst voor agressie of om verlaten te worden. Ze laat de belangrijke ander over haar grenzen gaan en de verdachte komt vanuit deze angst beperkt voor zichzelf of haar wensen/behoeften op. Vanuit haar beperkte cognitieve vermogens beschikt ze voorts over een beperkt repertoire aan oplossingsstrategieën.
Uit het voorgaande blijkt dat het voor de verdachte gezien haar persoonlijkheidsstructuur lastig moet zijn geweest om op te treden tegen de mishandelingen van haar kinderen door haar toenmalige partner. Er is naar het oordeel van de rechtbank echter niet aannemelijk geworden dat er bij de verdachte sprake was van een zodanige van buiten komende drang dat redelijkerwijs niet van haar kon worden gevergd dat zij daaraan weerstand zou bieden. Uit de berichten die de verdachte aan haar toenmalige partner heeft gestuurd blijkt dat zij hem wel degelijk weerwoord durfde te geven. Zo stuurde de verdachte op 13 juni 2018 een bericht aan haar toenmalige partner waarin ze schrijft dat zij helemaal niet bang voor hem is. Ook heeft de verdachte, nadat zij zelf was mishandeld door haar toenmalige partner, daarvan aangifte gedaan bij de politie. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door de verdediging geschetste omstandigheden dan ook onvoldoende voor een geslaagd beroep op psychische overmacht. De rechtbank verwerpt het beroep op psychische overmacht.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in hulpeloze toestand laten van twee van haar kinderen, die destijds 2 en 3 jaar oud waren. De verdachte heeft verzuimd om adequaat in te grijpen tegen de mishandelingen door haar toenmalige partner of hulp te zoeken om haar kinderen hiertegen te beschermen. Zij heeft voorts haar toenmalige partner bij haar en haar dochters laten intrekken en haar dochters bij hem alleen gelaten, terwijl zij wist dat hij de kinderen mishandelde.
Kindermishandeling doet afbreuk aan het zelfvertrouwen en het gevoel van veiligheid van kinderen, die zich juist bij hun ouders veilig zouden moeten voelen. Slachtoffers van kindermishandeling hebben vaak nog hun hele leven last van de negatieve gevolgen van de mishandelingen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij haar kinderen niet de geborgenheid en veiligheid heeft geboden die zij nodig hadden, en waar zij recht op hebben.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende de verdachte van 20 augustus 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een misdrijf.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 augustus 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
Er is bij de verdachte al hulpverlening ingezet door Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, het FACT-team van Antes en schuldhulpverlening. De verdachte heeft meegewerkt met de instanties. Aanvankelijk was zij erop gericht om haar kinderen terug te krijgen. Inmiddels kan zij meer vanuit het belang van haar kinderen denken en handelen. Geadviseerd wordt om de reclassering toezicht te laten houden op de al lopende hulpverlening. Gezien de ingezette hulpverlening en de kwetsbare situatie van de kinderen is het onwenselijk als de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf krijgt opgelegd, de reclassering staat positief ten opzichte van een werkstraf. De reclassering adviseert oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
Veder heeft, zoals onder 6 genoemd, GZ-psycholoog M. ten Berge een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 december 2018. Dit rapport houdt, naast het hiervoor gerelateerde, het volgende in.
De combinatie van afhankelijke persoonlijkheidstrekken en zwakkere cognitieve
vermogens lijkt te hebben bijgedragen aan de wijze waarop de verdachte is omgegaan
met de kindermishandeling door haar toenmalige partner. De deskundige adviseert om de verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Zonder adequate behandeling en begeleiding wordt de kans op recidive als matig ingeschat, waarbij vooral het risico opnieuw in een soortgelijke relatie te belanden bepalend is.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de GZ-psycholoog gedragen worden door haar bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus inverminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf, zoals door de verdediging is verzocht. Bij de bepaling van de duur van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Voorts slaat de rechtbank acht op het feit dat de verdachte ook zelf werd mishandeld en bedreigd door haar toenmalige partner en dat de kinderen sinds de aangifte uit huis zijn geplaatst.
De rechtbank acht, alles afwegend, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Nu de reclassering voortzetting van de reeds ingezette begeleiding ook in het kader van het opleggen van bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen taakstraf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de modaliteit van gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm niet noodzakelijk om te voorkomen dat de verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen, mede gelet op de reeds ingezette hulpverlening.
Bij het voorwaardelijke strafdeel zal een proeftijd van 3 jaar worden opgelegd. De verdachte heeft inmiddels wel een positieve lijn ingezet, maar uit de rapportages blijkt dat zij voorlopig nog de nodige begeleiding nodig heeft. De rechtbank acht daarom een lange proeftijd aangewezen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57 en 255 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
75 (vijfenzeventig) dagen,
bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte,
groot 75 (vijfenzeventig) urenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitoverlegging niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
37 (zevenendertig) dagen.
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaar
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt, waarbij het uitvoeren van huisbezoeken tot de mogelijkheden behoort;
2. de veroordeelde werkt mee aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in haar financiën en schulden;
3. de veroordeelde zal meewerken aan de aanwijzingen die haar vanuit andere hulpverlenende instanties worden gegeven;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. J.C.M. Persoon en D.I. Hendriks-van Wel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 september 2019.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij
in of omstreeks de periode 01 maart 2018 tot en met 19 juni 2018 (telkens) te Spijkenisse, gemeente Nissewaard opzettelijk (een) kind(eren) [naam slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]
2015 en/of [naam slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2016, tot wiens onderhoud en/of verzorging zij, zijnde de ouder van die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 2] , verplicht was, meermalen, althans éénmaal in een hulpeloze toestand heeft/hebben gebracht of gelaten, immers heeft/is zij, verdachte, met dat opzet, terwijl zij, verdachte, wist en/of heeft waargenomen, dat haar, verdachtes, partner/levensgezel met regelmaat agressie toonde jegens en in het bijzijn van voornoemde kinderen (bestaande uit het mishandelen van voornoemde kinderen)
- niet ingegrepen en voornoemde kinderen niet in een veilige situatie gebracht, en/of
- zich niet tot politie en/of justitie gewend om het mishandelen van die kinderen te melden en/of
- met die kinderen in de woning bij haar, verdachtes, partner/levensgezel blijven wonen, zodat voornoemde agressie door haar, verdachtes partner/levensgezel jegens en in het bijzijn van voornoemde kinderen kon voortduren,
waardoor die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 2] in een hulpeloze toestand werden gebracht en/of gelaten, tengevolge waarvan die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 2] enig lichamelijk letsel
heeft/hebben bekomen en/of is toegebracht, althans heeft zij die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 2] , die de leeftijd van respectievelijk drie en twee jaar hadden en aldus geheel
hulpbehoevend en afhankelijk, opzettelijk in een situatie gebracht of gehouden die voor de gezondheid van die [naam slachtoffer 1] en/of die [naam slachtoffer 2] schadelijk was of kon zijn;