ECLI:NL:RBROT:2019:7771

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 september 2019
Publicatiedatum
4 oktober 2019
Zaaknummer
10/964034-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van overtreding van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën met betrekking tot invoer van safrool zonder vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 september 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een overtreding van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën. De verdachte was ervan beschuldigd zonder vergunning een grote hoeveelheid safrool, een geregistreerde stof, te hebben ingevoerd in de Gemeenschap. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij opzettelijk de invoer van safrool had gepleegd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wist dat de lading palmolie ook safrool bevatte en sprak hem vrij van de ten laste gelegde feiten. Wel werd vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een overtreding van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, maar omdat dit een overtreding betrof en er geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf werd opgelegd, kreeg de verdachte een taakstraf van 80 uur. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het overlijden van zijn zoon, en de lange duur van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/964034-13
Datum uitspraak: 18 september 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman J-H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 september 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Lont heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder feiten 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich samen met een ander - al dan niet in voorwaardelijke zin - opzettelijk heeft beziggehouden met de invoer in de Gemeenschap van een geregistreerde stof als vermeld op de bijlage bij de Verordening (EG) 111/2005, te weten ongeveer 10.000 liter safrool, zonder dat hij daarvoor een vergunning had. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een opzettelijke overtreding van artikel 2 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën en het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdachte is mondeling een partnerschap aangegaan met [naam] ter zake van zijn bedrijf [naam bedrijf 1] ( [naam bedrijf 1] ) en heeft [naam] via [naam bedrijf 1] een lading met blikken palmolie laten importeren. De verdachte had er echter geen wetenschap van dat zich in die lading blikken met safrool bevonden. Evenmin heeft hij welbewust de aanmerkelijke kans daarop aanvaard, omdat de verdachte slechts de voor een importeur gebruikelijke handelingen heeft verricht en er ook overigens geen aanwijzingen waren dat [naam] deze lading palmolie zou gebruiken voor de illegale import van safrool. Gelet op het ontbreken van het opzet, ook in voorwaardelijke zin, kan de onder 1 ten laste gelegde invoer van safrool zonder vergunning niet wettig en overtuigend worden bewezen. Evenmin kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet heeft gepleegd. Derhalve dient de verdachte van de ten laste gelegde feiten te worden vrijgesproken.
4.1.3.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende.
Op 25 juni 2013 ontving het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum (LIRC) een bericht van de opsporingsautoriteiten in Thailand dat zich aan boord van het containerschip “ [naam schip] ” een container bevond met nummer [containernummer] waarin een aanzienlijke hoeveelheid sassafrasolie zou zijn verborgen. Blijkens de Bill of Lading bevatte de lading blikken met palmolie waarvan de ontvanger [naam bedrijf 1] te [plaats] was. Volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel betreft [naam bedrijf 1] een eenmanszaak met de verdachte als eigenaar.
Nadat het containerschip in Rotterdam was aangekomen, is de betreffende container op 21 juli 2013 gecontroleerd door de douane. De lading bestond uit blikken met en zonder schroefdop. Van beide soorten blikken zijn monsters genomen en deze zijn indicatief getest. De blikken zonder schroefdop bevatten vermoedelijk palmolie, de blikken met schroefdop vermoedelijk safrool of sassafrasolie. Het NFI heeft deze monsters nader onderzocht en geconstateerd dat de monsters de stof safrool bevatten, een stof die als categorie 1 stof geregistreerd staat op de bijlage bij Verordening (EG) 111/2005. Uit artikel 6, eerste lid, van die Verordening volgt dat marktdeelnemers voor de invoer van deze stof een vergunning moeten hebben die is afgegeven door de bevoegde instantie van de lidstaat. Noch aan [naam bedrijf 1] , noch aan de verdachte was een dergelijke vergunning afgegeven. Evenmin is gebleken dat aan een medeverdachte een dergelijke vergunning was afgegeven.
Uit de bewijsmiddelen in het dossier en de verklaring van de verdachte op de zitting blijkt voorts dat hij samenwerkte met [naam] en dat zij voor de invoer van de betreffende container beiden contacten hebben onderhouden met [naam bedrijf 2] te Antwerpen. Deze firma zou de inklaring en het daaropvolgende transport van de container verzorgen. De factuur voor inklaring is door de verdachte voldaan en de container is na de controle vrijgegeven door de douane aan [naam bedrijf 1] .
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte zich zonder vergunning heeft bezig gehouden met de invoer van safrool en dat dit in nauwe en bewuste samenwerking met een ander, te weten [naam] , heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een overtreding van artikel 2 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten levert dit een misdrijf op indien het feit opzettelijk is begaan en een overtreding indien het feit niet opzettelijk is begaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet,
althans onvoldoende worden opgemaakt dat de verdachte de hoeveelheid safrool
opzettelijkheeft ingevoerd.
De verdachte heeft verklaard dat [naam] degene was die de palmolie op naam van [naam bedrijf 1] had besteld en betaald en dat hij niet wist dat tussen de blikken met palmolie ook blikken met safrool aanwezig waren. Hoewel het grote aantal liters aangetroffen safrol (9.863 liter) dat op naam van het bedrijf van de verdachte is ingevoerd en de wijze waarop deze safrol was verpakt (verstopt in een lading palmolie) te denken geeft, is in het dossier geen direct bewijs aanwezig dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van safrool in de lading palmolie. Bij deze stand van zaken kan niet worden vastgesteld dat de verdachte wist of moest weten van de invoer van safrool zonder vergunning en bestaat er ruimte voor de mogelijkheid dat voor deze invoer gebruik is gemaakt van (het bedrijf van) de verdachte, zonder dat hij hiervan op de hoogte was.
Gezien het voorgaande is het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde misdrijf, namelijk het zich opzettelijk bezighouden met de invoer van safrool niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Wel kan worden bewezen verklaard de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde overtredingsvariant.
Gelet op het ontbreken van het opzet bij de verdachte ten aanzien van de invoer van safrol, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte enige van de onder 2 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen heeft gepleegd. De verdachte zal hiervan eveneens worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij zich als in de Gemeenschap gevestigde marktdeelnemer in de periode gelegen tussen 1 januari 2013 tot en met 21 juli 2013, te Rotterdam te Ter Aar tezamen en in vereniging met een ander heeft beziggehouden met de invoer in de Gemeenschap met betrekking tot een geregistreerde stof van categorie 1 van de bijlage van de Verordening 111/2005 van de Raad, te weten safrool (een hoeveelheid van
9.863liter), zonder een door de bevoegde instanties afgegeven vergunning;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2 onder a van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zonder de daartoe vereiste vergunning een grote hoeveelheid safrool ingevoerd die verstopt zat in een lading palmolie. Safrool is een stof die kan worden omgezet in PMK, een essentiële grondstof voor de productie van het verdovende middel MDMA (XTC). De aangetroffen hoeveelheid safrool was geschikt voor het vervaardigen van een enorme hoeveelheid XTC-pillen met een straatwaarde van vele miljoenen euro’s. Met de invoer van de hoeveelheid safrool heeft de verdachte een rol gehad in de productie en verspreiding van verdovende middelen. Verdovende middelen en de handel hierin vormen een bedreiging voor de samenleving en de volksgezondheid. De met de verdere verspreiding van die verdovende middelen gepaard gaande criminaliteit wordt daarmee bevorderd. Tegen de ongecontroleerde invoer van safrool dient daarom streng te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij in de afgelopen jaren te maken heeft gekregen met het overlijden van zijn oudste zoon. Hij heeft een inkomen uit de in- en verkoop van merkkleding en daarvan kan hij redelijk rondkomen. Daarnaast blijkt uit het uittreksel uit het justitiële documentatieregister dat hij in het recente verleden niet is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
7.4.
Conclusies
De rechtbank heeft bij de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit en de straffen die in soortgelijke gevallen gewoonlijk worden opgelegd. Aangezien in dit geval geen sprake is van een misdrijf doch van een overtreding zal de rechtbank afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf en in plaats daarvan volstaan met een taakstraf.
Bij de bepaling van de duur daarvan houdt de rechtbank in het nadeel van de verdachte rekening met de grote hoeveelheid safrool die is ingevoerd en het gegeven dat de safrool, gelet op de hoeveelheid en de wijze van verpakken, bedoeld moet zijn geweest voor de productie van verdovende middelen. In het voordeel van de verdachte weegt mee dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een taakstraf van 80 uur passend en geboden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, zodat thans geen taakstraf resteert.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 22c en 47 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 2 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder feit 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
80 (tachtig) uren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek geen te verrichten taakstraf meer resteert.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. S.E.C. Debets en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 september 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij zich als in de Gemeenschap gevestigde marktdeelnemer op/in en/of omstreeks de periode gelegen tussen 1 januari 2013 tot en met 21 juli 2013, in elk geval op of omstreeks 21 juli 2013 te Rotterdam en/of te Ter Aar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk, heeft beziggehouden met de invoer in de Gemeenschap en/of intermediaire activiteiten met betrekking tot een geregistreerde stof van
categorie 1 van de bijlage van de Verordening 111/2005 van de Raad, te weten
safrool/sassafrasolie (een hoeveelheid van 10.000 liter), zonder een door de bevoegde instanties afgegeven vergunning;
2.
hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 juli 2013 tot en met 21 juli 2013 te Rotterdam en/of te Ter Aar, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied brengen van MDMA en/of MDEA en/of MDA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of MDEA en/of MDA, zijnde MDMA en/of MDEA en/of MDA (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens):
- een loods/(bedrijfs)pand gehuurd en/of een of meerdere betalingen verricht
voor de huur van die loods/dat (bedrijfs)pand
- een stof, te weten (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) safrool/sassafrasolie (-
welke stof(fen) benodigd is, althans kan worden gebruikt bij/voor de bereiding
en/of verwerking en/of vervaardiging van MDMA en/of MDEA en/of MDA, in elk
geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I-) besteld
en/of vervoerd en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of gekocht en/of verkocht
en/of ter beschikking gesteld en/of voorhanden gehad en/of doen/laten bestellen en/of vervoeren en/of afleveren en/of verstrekken en/of kopen en/of verkopen en/of ter beschikking stellen en/of voorhanden hebben en/of
- ( telefonische) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) gehad en/of (een) bespreking(en) gevoerd en/of afspra(a)k(en) gemaakt met een of meer (mogelijke) producent(en), leverancier(s), transporteur(s), financier(s), afnemer(s), tussenperso(o)n(en), verlener(s) van hand-en spandiensten en/of ander(en) met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, levering, betaling, verpakking, opslag en/of het vervoer van (een) (grote) hoeveelheid/-heden safrool/sassafrasolie en/of
- ( een) betaling(en) heeft verricht voor de inklaring van (een) (grote)
hoeveelheid/-heden safrool/sassafrasolie.