4.3.Beoordeling
Ad a: [naam] betrokken bij de invoer van safrool?
Medeverdachte [naam medeverdachte ] heeft verklaard dat hij medio 2012 zaken is gaan doen met een zekere [naam] . Deze [naam] zou verantwoordelijk zijn voor de bestelling en betaling van de container waarin op 21 juli 2013 de safrool werd aangetroffen.
Dat er iemand bestaat met de naam ‘ [naam] ’ wordt ondersteund door een aantal e-mails verzonden vanaf het e-mailadres [emailadres] . Uit onderzoek naar het door [naam bedrijf 1] gebruikte e-mailadres [emailadres] blijkt namelijk dat twee personen mails verzonden en ontvingen met dit e-mailadres, te weten [naam medeverdachte ] en een persoon die zich [naam] noemde. [naam] maakte gebruik van het internet met een mobiele telefoon en gebruikte een zogenaamd floating IP-adres. Dit blijkt uit onderzoek gedaan naar e-mails van 20 april, 7 mei, 23 mei, 10 juli en 16 juli 2013. Telkens was ingelogd op de mailbox van [naam bedrijf 1] met het mobiele nummer [telefoonnummer 1] , zo volgt uit pv bevindingen printgegevens [procesverbaalnummer 1] , (pagina 25 van het dossier), en bijlage 2 en 3 (pagina’s 39 t/m 55 van het dossier). Geen van deze onderzochte e-mails ziet echter op de invoer van de partij safrool.
Er bevinden zich in het dossier nog twee andere e-mails ondertekend met de naam [naam] die wél zien op de tenlastegelegde container safrool. Dit betreffen e-mails van respectievelijk 10 juli 2013 (pagina 611) en 19 juli 2013 (pagina 660) gericht aan de afhandelaar van de container, [naam bedrijf 2] . Of deze e-mails ook via een floating IP-adres en met gebruikmaking van het nummer [telefoonnummer 1] zijn verstuurd kan echter niet worden vastgesteld. Uit het dossier blijkt niet dat dit is onderzocht.
Ad b: Wie is de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 2] ?
De partner van de verdachte heeft verklaard dat de verdachte gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . De verdachte heeft dit op de terechtzitting niet bestreden, maar heeft daarover wel verklaard dat er meerdere personen gebruik maken van dit nummer. Deze verklaring valt niet te controleren doch de juistheid daarvan valt evenmin uit te sluiten op grond van de inhoud van het dossier.
Ad c: Hebben de twee telefoonnummers dezelfde gebruiker en, zo ja, is dat de verdachte?
De deskundigen van de politie en het NFI verschillen daarover van mening. In proces-verbaalnummer [procesverbaalnummer 2] (bijlage 13 bij proces-verbaal identificatie [naam verdachte] nummer [procesverbaalnummer 3] ) concludeert de politie dat de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] door één en dezelfde persoon zijn gebruikt. Deze conclusie is gebaseerd op het feit dat beide nummers op verschillende data en tijdstippen op uiteenlopende plaatsen in het land gebruik maken van dezelfde zendmasten.
Het NFI heeft in haar rapport van 15 december 2015 een analyse gemaakt van de historische verkeersgegevens van dezelfde twee telefoonnummers in de periode 15 maart 2013 – 28 juli 2013. De conclusie in het rapport luidt als volgt:
‘De bevindingen van het onderzoek zijn
zeer veel waarschijnlijkerals de twee telefoonnummers
gedurende de periode 15 maart 2013 – 28 juli 2013meerdere gebruikers hebben gehad dan als de twee telefoonnummers één gebruiker hebben gehad.’
Uit het NFI-rapport kan worden afgeleid dat op 12 mei 2013, 15 juni 2013 en 24 juli 2013 de telefoons niet met elkaar hebben meebewogen. Ook zijn er aanwijzingen in de tijdlijn gevonden dat de twee telefoonnummers op 16 april 2013 niet door één gebruiker gebruikt zijn.
De twee rapporteurs van het NFI zijn als deskundigen gehoord ter terechtzitting. Daar hebben zij verklaard dat bovenstaande conclusie vooral is gebaseerd op bevindingen die zien op 24 juli 2013. Op die dag bewogen beide telefoonnummers, werden zij actief gebruikt en was heel duidelijk dat de beide telefoons van elkaar gescheiden waren. Dit kan alleen veroorzaakt worden door meerdere gebruikers van de telefoonnummers.
Ondanks de ‘harde’ conclusie in het rapport van het NFI, sluit de rechtbank niet uit dat beide telefoonnummers zich in de periode van 15 maart 2013 tot en met 28 juli 2013 zeer regelmatig bij elkaar in de buurt hebben bevonden en dezelfde gebruiker hebben gehad. De data 16 april, 12 mei, 15 juni en 24 juli 2013 lijken immers uitzonderingen te zijn op een veelheid aan historische gegevens. Echter, ook indien ervan wordt uitgegaan dat beide telefoonnummers dezelfde gebruiker hebben gehad, valt niet met zekerheid vast te stellen dat het de verdachte is geweest die beide telefoonnummers in gebruik had, mede gelet op de onzekerheid vermeld onder b.
Ad d: Stukken aangetroffen in woning en op computer verdachte.
Tijdens de doorzoeking is in de woning van de verdachte een memoblaadje aangetroffen met daarop vermeld een fax- en telefoonnummer van [naam bedrijf 1] . Alhoewel dit memoblaadje vragen oproept, omdat hiermee een link lijkt te zijn met het bedrijf van medeverdachte [naam medeverdachte ] , is dit stuk onvoldoende redengevend voor betrokkenheid bij invoer van de bewuste container. De officier van justitie heeft ook nog gewezen op andere in de woning en op de computer van de verdachte aangetroffen stukken (een papiertje met de tekst ‘29-4 4900 Zak tegelpoederlijm a 6,90 ex’ en een factuur en uittreksel van de Kamer van Koophandel van een bedrijf genaamd [naam bedrijf 3] ), doch deze stukken hebben een te ver verwijderd verband met hetgeen ten laste is gelegd en zijn daarmee evenmin redengevend.