ECLI:NL:RBROT:2019:7748

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
10/241299-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door rijden onder invloed van alcohol en drugs

Op 25 september 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 november 2017 in Rotterdam een voetganger heeft aangereden, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De verdachte reed onder invloed van alcohol en THC en overschreed de toegestane snelheid van 50 km/u, met een snelheid tussen de 74 en 76 km/u. De rechtbank oordeelde dat de verdachte grove schuld had aan het ongeval, aangezien hij niet alleen te hard reed, maar ook niet tijdig opmerkte dat de voetganger de rijbaan overstak. De verdachte heeft bekend dat hij na het drinken van ongeveer zes biertjes en het roken van een joint achter het stuur is gekropen.

De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een rijontzegging van 24 maanden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 24 maanden. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had eerder al strafbare feiten gepleegd, waaronder overtredingen van de Wegenverkeerswet, wat de rechtbank zwaar heeft aangerekend. De uitspraak benadrukt de ernst van het rijden onder invloed en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/241299-17
Datum uitspraak: 25 september 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. A. Jhingoer, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 september 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede voor feit 1 een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 en 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat niet alleen de verdachte schuld heeft aan het ontstaan van het ongeval.
Beoordeling
De verdachte heeft bekend dat hij, na ongeveer zes biertjes te hebben gedronken en een jointje te hebben gerookt, achter het stuur is gaan zitten en vervolgens een voetganger heeft aangereden. Uit de verkeersongevallenanalyse van de politie is gebleken dat hij daarbij harder reed dan de ter plaatse toegestane snelheid (van 50 km per uur), namelijk met een snelheid welke tenminste heeft gelegen tussen de 74 en 76 km per uur. Uit de verkeersongevallenanalyse volgt ook dat als de verdachte had gereden met de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur de aanrijding niet had plaatsgevonden. De hiervoor beschreven combinatie van feiten en omstandigheden maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte grove schuld heeft aan het ontstaan van de aanrijding en dat hem om die reden een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt zoals dat onder feit 1 primair ten laste is gelegd.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij op 23 november 2017 te Rotterdam als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te
wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig
zeer onvoorzichtig en onoplettend en
onachtzaam te rijden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, [plaats delict] ,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen
daar,
-met een hogere snelheid dan was toegestaan heeft gereden en
- met een gelet op de situatie (te weten personen die bij een
bushalte waren uitgestapt en/of overstaken) veel te hoge snelheid heeft
gereden en
-niet tijdig heeft opgemerkt dat een voetganger doende was de rijbaan
(nabij die bushalte) over te steken en
-zijn voertuig niet tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover
hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
-in aanrijding is gekomen met die voetganger,
waardoor die voetganger, genaamd [naam slachtoffer] , zwaar
lichamelijk letsel (te weten een slagaderlijke bloeding bij de lies, een
heiligbeenbreuk, een losgeraakt schaambeen, breuken in de onderarm,
breuken van het onderbeen, knieletsel, een breuk in het kniegewricht,
breuken van borstwervels en onderrugwervels en nierproblemen
waarvoor dialyse nodig was en voorts een longontsteking, maagzweer
en wondinfectie (complicaties)zulks terwijl hij, verdachte, het motorrijtuig bestuurde na het gebruik
van alcohol en THC
2
hij op 23 november 2017 te Rotterdam als bestuurder van
een motorrijtuig (personenauto), dit motorrijtuig heeft bestuurd, terwijl
hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten THC,
waarvan hij wist dat het gebruik daarvan -
al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de
rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in
staat moest worden geacht
3
hij op 23 november 2017 te Rotterdam als bestuurder van
een motorrijtuig (personenauto), dit motorrijtuig heeft bestuurd na
zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in
zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef
en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 505 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te
zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was
vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een
rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de
eerste afgifte van het rijbewijs na 30 maart 2002 heeft
plaatsgevonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
De eendaadse samenloop van:
feit 1
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, terwijl de schuldige verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 lid 1 en lid 3;
feit 2
overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 3
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten,
de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft onder invloed van veel teveel alcohol (bijna zes maal de hem als beginnend bestuurder toegestane hoeveelheid) en van THC (bijna vier maal de inmiddels in de wet opgenomen grenswaarde) een personenauto bestuurd. Daarbij reed hij aanzienlijk harder (te weten tenminste 74 kilometer per uur) dan de toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. Onder deze omstandigheden heeft hij een voetgangster, die zojuist uit de bus was gestapt en bezig was de rijbaan over te steken, niet meer kunnen ontwijken en geraakt. Als gevolg van de aanrijding heeft die voetgangster ernstig letsel opgelopen, waarvan zij tot op heden de nadelige lichamelijke en ook psychische gevolgen ondervindt. Het is een feit van algemene bekendheid dat de concentratie, de waarneming en het reactievermogen door het gebruik van alcohol en drugs, zeker in combinatie, sterk negatief kan worden beïnvloed. Ook de verdachte wist dit. Deze handelwijze, die blijk geeft van een lak aan alle regels die in het verkeer hebben te gelden, rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 mei 2019 gezien dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder overtredingen van de Wegenverkeerswet.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Tevens zal aan de verdachte als bijkomende straf voor feit 1 een ontzegging van de rijbevoegdheid worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 55 van het Wetboek van Strafrecht en
de artikelen 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, te weten 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en M.J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. van Wingerden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 23 november 2017 te Rotterdam als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te
wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of
onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen
geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, [plaats delict] ,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen
daar,
-met een hogere snelheid dan was toegestaan heeft gereden en/of
-(bovendien) met een gelet op de situatie (te weten personen die bij een
bushalte waren uitgestapt en/of overstaken) veel te hoge snelheid heeft
gereden en/of
-niet tijdig heeft opgemerkt dat een voetganger doende was de rijbaan
(nabij die bushalte) over te steken en/of
-zijn voertuig niet tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover
hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
-in botsing of aanrijding is gekomen met die voetganger,
waardoor die voetganger, genaamd [naam slachtoffer] , zwaar
lichamelijk letsel (te weten een slagaderlijke bloeding bij de lies, een
heiligbeenbreuk, een losgeraakt schaambeen, breuken in de onderarm,
breuken van het onderbeen, knieletsel, een breuk in het kniegewricht,
breuken van borstwervels en onderrugwervels en nierproblemen
waarvoor dialyse nodig was en voorts een longontsteking, maagzweer
en wondinfectie (complicaties), of zodanig lichamelijk letsel werd
toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
zulks terwijl hij, verdachte, het motorrijtuig bestuurde na het gebruik
van alcohol en THC;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 november 2017 te Rotterdam als bestuurder van
een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het
openbaar verkeer openstaande weg, [plaats delict] ,
zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd
gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-met een hogere snelheid dan was toegestaan heeft gereden en/of
-(bovendien) met een gelet op de situatie (te weten personen die bij een
bushalte waren uitgestapt en/of overstaken) veel te hoge snelheid heeft
gereden en/of
-niet tijdig heeft opgemerkt dat een voetganger doende was de rijbaan
(nabij die bushalte) over te steken en/of
-zijn voertuig niet tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover
hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
-in botsing of aanrijding is gekomen met die voetganger;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
2
hij op of omstreeks 23 november 2017 te Rotterdam als bestuurder van
een motorrijtuig, (personenauto), dit motorrijtuig heeft bestuurd, terwijl
hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten THC,
waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan -
al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de
rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in
staat moest worden geacht;
( art 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994 )
3
hij op of omstreeks 23 november 2017 te Rotterdam als bestuurder van
een motorrijtuig (personenauto), dit motorrijtuig heeft bestuurd na
zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in
zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef
en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 505 microgram, in elk geval
hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te
zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was
vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een
rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de
eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft
plaatsgevonden;
( art 8 lid 3 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994 )