In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 oktober 2019 een vonnis gewezen in een geschil tussen een man en een vrouw die in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd waren. De man vorderde nakoming van een eerdere echtscheidingsbeschikking waarin de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap was gelast, met name de toedeling van de voormalige echtelijke woning aan hem. De vrouw weigerde echter haar medewerking te verlenen aan de overdracht van de woning, ondanks dat de echtscheidingsbeschikking bindende kracht had. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet inhoudelijk verweer had gevoerd tegen de vordering van de man en dat zij in gebreke was gebleven bij de uitvoering van de echtscheidingsbeschikking. De rechtbank wees de vorderingen van de man toe en bepaalde dat de vrouw binnen twee weken na betekening van het vonnis haar medewerking moest verlenen aan de overdracht van de woning. Indien de vrouw niet zou meewerken, zou het vonnis dezelfde kracht hebben als een in wettige vorm opgemaakte akte van levering. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.