ECLI:NL:RBROT:2019:7738

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
C/10/563138 / FA RK 18-9352
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellen zorgregeling tijdens lopende ondertoezichtstelling van de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 juni 2019 een beschikking gegeven in het kader van een echtscheiding tussen een vrouw en een man, die op 17 januari 2004 in Damascus, Syrië, zijn gehuwd. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft dit betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van ten minste één van de partijen in Nederland is, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, mede omdat partijen al meer dan een jaar niet meer samenwonen en de vrouw eerder de echtelijke woning heeft verlaten.

Daarnaast is er een zorgregeling vastgesteld voor de minderjarige kinderen van partijen, die onder toezicht staan van Nidos. De vrouw heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen, terwijl de man verweer heeft gevoerd. De rechtbank heeft besloten dat de hoofdverblijfplaats van alle kinderen bij de vrouw zal zijn, en dat de zorgregeling tussen de man en de kinderen in handen van Nidos ligt. De rechtbank heeft benadrukt dat het contact tussen de man en de kinderen in kleine stappen zal worden hersteld, gezien de beschadigde vertrouwensrelatie.

De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen en haar levensonderhoud afgewezen. Tot slot is bepaald dat de man de persoonlijke goederen van de vrouw en de kinderen via Nidos aan de vrouw zal ter hand stellen, en dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer: C/10/563138 / FA RK 18-9352
Beschikking van 21 juni 2019 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[naam vrouw], de vrouw,
wonende op een GEHEIM ADRES,
advocaat mr. M.G. Hoogerwerf te Dordrecht,
t e g e n
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats man] ,
advocaat mr. B.P.A. van Beers te Roosendaal.
Belanghebbende:
Stichting jeugdbescherming voor vluchtelingen, hierna te noemen Nidos,
gevestigd te 3581 CH Utrecht, Maliebaan 99.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 26 november 2018;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 11 februari 2019;
  • het F9-formulier van de man van 26 maart 2019;
  • het F9-formulier van de vrouw van 3 april 2019;
  • de brief van de man van 16 mei 2019;
  • het faxbericht met bijlagen van de man van 27 mei 2019;
  • het F9-formulier met bijlagen van de vrouw van 6 juni 2019.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 7 juni 2019.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • namens de vrouw, haar advocaat;
  • de man met zijn advocaat.
1.3.
De minderjarige [naam minderjarige 1] is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft hier geen gebruik van gemaakt.
1.4.
Hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen is Nidos en de raad voor de kinderbescherming niet verschenen.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd te Damascus, Syrië, op 17 januari 2004.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
[naam minderjarige 1] (hierna: roepnaam [naam minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2006 te [geboorteplaats minderjarige 1] ;
[naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2011 te [geboorteplaats minderjarige 2] ;
[naam minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2016 te [geboorteplaats minderjarige 3] .
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2019 is:
  • de ondertoezichtstelling van de kinderen tot 5 april 2020 verlengd, waarbij Nidos is belast met de uitvoering hiervan;
  • een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend tot 5 oktober 2019;
  • een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam minderjarige 3] voor verblijf in een gezin van pleegzorg verleend tot 5 oktober 2019.
2.4.
Partijen hebben de Syrische nationaliteit.
2.5.
Scheiding
2.5.1.
De vrouw verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.5.2.
De man voert gemotiveerd verweer. Hij betwist dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.5.3.
Omdat ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van ten minste één van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.5.4.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
2.5.5.
Partijen wonen al meer dan een jaar niet meer samen. De vrouw heeft vóór februari 2018 de echtelijke woning verlaten. In de herfstvakantie van 2018 heeft de vrouw overwogen of een verzoening mogelijk was. Zij heeft toen een aantal dagen met de kinderen bij de man doorgebracht. Na die dagen kwam zij tot de conclusie dat een verzoening niet mogelijk was. Ter zitting heeft de advocaat van de vrouw te kennen gegeven dat de vrouw volhardt in haar verzoek tot echtscheiding. Op grond van deze feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.5.6.
Op grond van artikel 815, lid twee van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Omdat het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid zes Rv).
2.5.7.
Door de vrouw is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid twee Rv overgelegd. Omdat de vrouw voldoende heeft gemotiveerd dat het voor haar op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
2.5.8.
Het verzoek tot echtscheiding wordt toegewezen.
2.6.
Verblijfplaats en zorgregeling
2.6.1.
De vrouw verzoekt, na wijziging, dat de hoofdverblijfplaats van kinderen bij haar zal zijn.
2.6.2.
De man voert verweer tegen het verzoek van de vrouw. Omdat de kinderen onder toezicht zijn gesteld van Nidos, is het aan Nidos om beslissingen te nemen over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling tussen de man en de kinderen. Hij heeft verzocht een zorgregeling tussen hem en de kinderen te bepalen.
2.6.3.
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige.
2.6.4.
Ten tijde van het indienen van het verzoek was het de bedoeling dat [naam minderjarige 3] bij de vrouw zijn hoofdverblijfplaats zou krijgen en [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] hun hoofdverblijfplaats bij de man. Gebleken is dat dit niet in het belang van de kinderen is. [naam minderjarige 3] is voor een korte periode uithuisgeplaatst en woont met de nodige ondersteuning sinds 27 mei 2019 weer bij de vrouw. [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] zijn nog steeds uithuisgeplaatst. Ter zitting is door de advocaat van de vrouw een recente e-mail van Nidos overgelegd. In deze e-mail staat onder meer dat het de bedoeling is dat [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] gefaseerd weer bij de vrouw gaan wonen. Voor Nidos zal de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zijn. De rechtbank zal Nidos hierin volgen en bepalen dat de hoofdverblijfplaats van alle kinderen bij de vrouw zal zijn.
2.6.5.
In voornoemde e-mail staat ook dat er binnen twee weken na het verzenden van de e-mail een begeleid bezoek zal worden gepland tussen de man en de kinderen. De begeleiding is in handen van een de cultureel mediator, omdat deze de taal van partijen en de kinderen spreekt. De rechtbank heeft ter zitting het uitgangspunt herhaald dat kinderen ook na echtscheiding van hun ouders recht hebben op contact met beide ouders, mits de veiligheid van de kinderen is gewaarborgd. Op dit moment is het niet mogelijk een concrete zorgregeling tussen de man en de kinderen te bepalen, vanwege de problematiek tussen partijen. De rechtbank kan in deze situatie daarom niet anders bepalen dat de omvang en de wijze waarop het contact tussen de man en de kinderen plaatsvindt in handen van Nidos en de door hen ingeschakelde cultureel mediator ligt. De rechtbank heeft ter zitting aan de man uitgelegd dat het vertrouwen tussen de man en de kinderen ernstig is beschadigd en dat daarom het contact tussen hem en de kinderen in kleine stappen zal worden hersteld. Wanneer het vertrouwen weer is toegenomen kan het contact worden uitgebreid.
2.7.
Onderhoudsbijdragen
2.7.1.
De vrouw heeft haar verzoeken een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen en een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vast te stellen ingetrokken. De verzoeken zullen worden afgewezen.
2.8.
Afwikkeling van het huwelijksvermogensregime
2.8.1.
Partijen zijn het erover eens dat Syrisch recht van toepassing is.
2.8.2.
De vrouw verzoekt de man te veroordelen om aan haar af te geven de haar in eigendom toebehorende persoonlijke goederen waaronder haar Syrische paspoort en de Syrische paspoorten van de kinderen.
2.8.3.
Ter zitting heeft de man bevestigd dat hij bereid is de persoonlijke goederen van de vrouw en de kinderen, waaronder hun kleding, via Nidos aan de vrouw ter hand te stellen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. De man verwacht hierin wel een actieve rol van Nidos. De man heeft ter zitting gezegd dat hij de paspoorten en de identiteitsbewijzen van de vrouw en de kinderen niet in zijn bezit heeft. Gelet hierop kan de rechtbank geen beslissing nemen over de afgifte hiervan. Partijen zullen aangifte van vermissing bij de politie moeten doen teneinde nieuwe paspoorten en identiteitsbewijzen aan te kunnen vragen.
2.9.
Proceskosten
2.9.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op 17 januari 2004 te Damascus;
3.2.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen bij de vrouw zal zijn;
3.3.
bepaalt dat de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn: de man zal in de gelegenheid worden gesteld om de kinderen te ontmoeten, de omvang en de wijze waarop het contact tussen de man en de kinderen plaatsvindt ligt in handen van Nidos en de door hen ingeschakelde cultureel mediator;
3.4.
bepaalt dat de man de persoonlijke goederen van de vrouw en de kinderen, waaronder hun kleding, via Nidos aan de vrouw ter hand zal stellen;
3.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding;
3.6.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. N.A.J.M. Rasenberg op 21 juni 2019.
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en openlijk bekend gemaakt.