ECLI:NL:RBROT:2019:767

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 februari 2019
Publicatiedatum
4 februari 2019
Zaaknummer
10/700168-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag en wapenbezit na fatale schietpartij in Rotterdam

Op 1 februari 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord dan wel doodslag op [naam slachtoffer], die op 2 juni 2018 in Rotterdam werd doodgeschoten. De rechtbank heeft de verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar voor doodslag en 10 jaar voor wapenbezit. De zaak kwam aan het licht na een schietincident in een slijterij, waar de verdachte meerdere keren op het slachtoffer schoot met een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte rade, maar dat de verdachte wel opzettelijk handelde. De officier van justitie had vrijspraak van moord geëist, maar de rechtbank achtte het medeplegen van doodslag bewezen. De verdachte werd ook vrijgesproken van de ten laste gelegde diefstal met geweld, omdat het vereiste opzet hiervoor ontbrak. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden meegewogen in de strafmaat. Daarnaast werd de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, die € 8.797,- bedraagt, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/700168-18
Datum uitspraak: 1 februari 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
Penitentiaire Inrichting Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht,
raadsman mr. H.O. den Otter, advocaat te Arnhem.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 januari 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd wordt de verdachte beschuldigd van moord dan wel doodslag op
[naam slachtoffer] (feit 1), een diefstal met geweld (feit 2) en wapenbezit (feit 3).

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. E. van Veen, heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de moord (feit 1) en diefstal met geweld (feit 2);
  • bewezenverklaring van de doodslag (feit 1) en het wapenbezit (feit 3);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1
4.1.1.
Inleiding
Op 2 juni 2018 heeft de verdachte [naam slachtoffer] van het leven beroofd. In een slijterij aan de [plaats delict] te Rotterdam heeft de verdachte [naam slachtoffer] meerdere keren met een vuurwapen in zijn bovenlichaam geschoten. [naam slachtoffer] is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of het handelen van de verdachte moet worden gekwalificeerd als moord of doodslag.
4.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door hem meermalen in het bovenlichaam te schieten met een vuurwapen, waarbij de grens van voorbedachte raad – gelet op de huidige jurisprudentie – net niet wordt gehaald. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken van moord, zodat een bewezenverklaring voor medeplegen van doodslag resteert.
4.1.3.
Standpunt verdediging
De raadsman bepleit vrijspraak van de ten laste gelegde moord, omdat er geen sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg bij de verdachte. De verdachte heeft impulsief gehandeld zonder vooropgezet plan. Alles gebeurde razend snel en zonder dat de verdachte tijd en gelegenheid heeft gehad om zich nog te kunnen beraden.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de ten laste gelegde doodslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.1.4.
Beoordeling
Voor de vraag of er sprake is van moord of doodslag, is beslissend of bewezen kan worden dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad vast komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of al genomen besluit is weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar evenzeer moet gewicht worden toegekend aan bestaande contra-indicaties voor het bestaan van voorbedachte raad. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het derhalve bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting, waaronder de ter zitting getoonde en van goede kwaliteit zijnde camerabeelden, heeft de rechtbank het volgende vastgesteld.
Op 2 juni 2018 was de verdachte ’s middags in een café aan de Beijerlandselaan. De verdachte had die dag een geladen vuurwapen bij zich dat hij had verborgen in zijn broeksband. In het café waren ook de broer van verdachte, [naam] , en de latere medeverdachte [naam medeverdachte] aanwezig. Op enig moment was ook [naam slachtoffer] kort in het café aanwezig. Tussen de verdachte en [naam slachtoffer] bestond al enige tijd een voor de rechtbank onduidelijk gebleven conflict. Eerder zou [naam slachtoffer] de verdachte met een vuurwapen hebben bedreigd en dat was voor de verdachte de reden om die dag een vuurwapen bij zich te dragen, zo heeft de verdachte verklaard.
Omstreeks 17.40 uur heeft [naam slachtoffer] het café verlaten. [naam] , en even later ook de verdachte en diens medeverdachte, zijn achter [naam slachtoffer] aangelopen. Voor Slijterij 010 hebben [naam] en [naam slachtoffer] enkele woorden gewisseld. Op enig moment heeft de verdachte zijn vuurwapen aan de medeverdachte gegeven, die – zo is te zien op de camerabeelden – met het wapen direct een beweging maakt welke beweging door de rechtbank wordt waargenomen als het doorladen van het wapen. Onder bedreiging van dit doorgeladen vuurwapen dat door de medeverdachte werd vastgehouden, heeft de verdachte [naam slachtoffer] gefouilleerd. Beide verdachten deelden nog een aantal klappen uit aan [naam slachtoffer] .
De verdachte heeft hierover verklaard dat hij de zakken van [naam slachtoffer] heeft gecontroleerd, omdat hij dacht dat [naam slachtoffer] een vuurwapen bij zich droeg. De verdachte heeft echter geen vuurwapen bij [naam slachtoffer] gevonden. Na deze fouillering is [naam slachtoffer] de slijterij in gerend. De verdachte is [naam slachtoffer] achterna gerend en met het inmiddels van de medeverdachte teruggekregen vuurwapen, heeft de verdachte zijn wapen van dichtbij leeggeschoten op [naam slachtoffer] . [naam slachtoffer] , die in eerste instantie nog heeft geprobeerd om te ontkomen aan de kogelregen door achter de toonbank van de slijterij weg te duiken en een stoel naar de verdachte te gooien, werd meermalen in zijn bovenlichaam geraakt en overleed ter plaatse.
Reeds uit het feit dat de verdachte met een vuurwapen van zeer korte afstand meerdere keren gericht op het bovenlichaam van [naam slachtoffer] heeft geschoten, volgt dat de verdachte met opzet [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd. De verklaring van de verdachte dat hij mikte op zijn billen en benen en [naam slachtoffer] niet dood wilde maken is, gelet op de camerabeelden van de slijterij en het autopsierapport, hoogst onwaarschijnlijk.
De rechtbank kan onder deze omstandigheden niet vaststellen dat de verdachte het wapen op 2 juni 2018 heeft meegenomen vanwege een vooropgezet plan en/of dat dit het plan was toen het café werd verlaten. Het dossier biedt daar onvoldoende aanknopingspunten voor, zodat wordt uitgegaan van een toevallige ontmoeting in het café tussen de verdachte en [naam slachtoffer] , gevolgd door een (wel opgezochte) confrontatie bij de slijterij, een confrontatie die vervolgens op een vreselijke wijze geëscaleerd is. Het feit dat de medeverdachte in eerste instantie al wegliep na de fouillering en mishandeling van [naam slachtoffer] , is een contra-indicatie voor een vooropgezet plan, gericht op de dood van [naam slachtoffer] . Uit de camerabeelden van zowel tabakswinkel Rif (buitenzijde) als van Slijterij 010 (binnenzijde) blijkt dat er vervolgens enkele korte momenten zijn geweest waarop de verdachte de gelegenheid heeft gehad om zich te beraden en weg te lopen. Bijvoorbeeld toen de verdachte zijn wapen aan de medeverdachte overhandigde, of toen hem na de fouillering was gebleken dat [naam slachtoffer] geen vuurwapen bij zich had, of toen het wapen de eerste keer weigerde bij het afdrukken. De rechtbank is echter, net als de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat deze momenten dusdanig kort zijn geweest dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van kalm beraad en rustig overleg. Daarom kan niet worden bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
4.1.5.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van vorenstaande en in samenhang met de overige bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van doodslag op [naam slachtoffer] . De verdachte zal worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde moord.
4.2.
Feit 2
De verdachte zal worden vrijgesproken van de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal met geweld. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het vereiste opzet hiervoor ontbreekt. Uit het dossier is in voldoende mate komen vast te staan dat het handelen van de verdachte, waarbij spullen van [naam slachtoffer] uit zijn zakken zijn gehaald, gericht was op het fouilleren van [naam slachtoffer] en niet op het wederrechtelijk toe-eigenen van eigendommen van [naam slachtoffer] .
4.3.
Feit 3
Uit hetgeen hiervoor is overwogen over feit 1 volgt dat de verdachte zich ook heeft schuldig gemaakt aan feit 3 (het bezit van het wapen).
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
feit 1
hij op 2 juni 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk meermalen met een vuurwapen op het lichaam van die [naam slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
feit 3
hij op 2 juni 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool, namelijk een pistool van het merk Walther PPK, kaliber 7.65mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1, impliciet subsidiair:
medeplegen van doodslag;
feit 3:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan het doodschieten van het slachtoffer door hem van dichtbij met meerdere kogels in het bovenlichaam te schieten. De verdachte had naar eigen zeggen een conflict met het slachtoffer, waardoor de verdachte bang voor hem was. Nadat de verdachte het slachtoffer in een café had gezien, is hij het slachtoffer achterna gelopen. Hiermee heeft de verdachte zelf de confrontatie opgezocht met het slachtoffer. De verdachte en zijn medeverdachte hebben het slachtoffer daar eerst onder dreiging van een doorgeladen vuurwapen gefouilleerd en geslagen. Nadat het slachtoffer de slijterij in was gerend en zich tegen de verdachte - die met het vuurwapen achter hem aan naar binnen was gerend - probeerde te verdedigen met een fles drank en een bureaustoel, is hij meerdere keren van zeer dichtbij beschoten door de verdachte. Zelfs nadat het vuurwapen de eerste keer weigerde, is de verdachte doorgegaan met schieten, ook nadat het slachtoffer al op de grond lag, wat de vastberadenheid aangeeft die de verdachte had om het slachtoffer te doden. Het slachtoffer is ter plekke aan zijn schotwonden overleden.
Deze schietpartij heeft aan het einde van de middag plaatsgevonden in een slijterij. Op camerabeelden is te zien dat er vlak voor en tijdens het incident onschuldige mensen langs deze winkel lopen, onder wie ook kinderen. De medewerker van de slijterij is getuige geweest van deze dodelijke schietpartij. Dit is voor hem vanzelfsprekend een angstaanjagende gebeurtenis geweest.
Dit is een zeer ernstig en schokkend feit. De verdachte heeft het slachtoffer het meest fundamentele recht dat er bestaat, het recht op leven, ontnomen. Bovendien heeft de verdachte hierdoor veel verdriet en onherstelbaar leed veroorzaakt bij de nabestaanden van het slachtoffer. De ter terechtzitting voorgelezen verklaring van de vriendin van het slachtoffer heeft de gevolgen van verdachtes handelen duidelijk naar voren gebracht. Zij moet de diep ingrijpende gevolgen van dit verlies voor altijd met zich dragen.
De verdachte heeft zich met zijn handelen ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen en munitie brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. De vreselijke afloop van deze schietpartij illustreert maar weer eens op trieste wijze tot welke gevolgen het dragen van een vuurwapen, zeker in conflictsituaties, kan leiden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op twee uittreksels uit de justitiële documentatie van
18 december 2018 van de Nederlandse Antillen en Nederland, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor gewelds- en vuurwapenfeiten. De rechtbank neemt dit in strafverzwarende zin mee.
7.3.2.
Rapportages
Bouman GGZ, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 augustus 2018. Dit rapport houdt onder andere het volgende in.
De kern van het delictgedrag bij de verdachte lijkt te worden gevormd door gewenning en acceptatie van een criminele levensstijl, het psychosociaal functioneren en de houding. De gewenning aan een criminele levensstijl zorgde er onder andere voor dat de verdachte - toen hij zich bedreigd voelde door het slachtoffer - geen mogelijkheid zag aangifte te doen of om hulp te vragen bij de Nederlandse autoriteit. De verdachte lijkt zich daarmee te hebben aangewend problemen zelf te moeten beslechten. Het meest zorgelijke lijkt dat de verdachte zeer duidelijk heeft gehandeld vanuit de gedachte “hij of ik”, hij geen alternatieve handelingswijze kan beschrijven en geen berouw toont of verantwoordelijkheid neemt voor hetgeen hij heeft gedaan.
Psychiater D.J. Vinkers, psycholoog T. ’t Hoen en forensisch milieuonderzoeker D.A. de Ruiter hebben een triple rapportage over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 november 2018. Dit rapport houdt onder andere in dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, alsmede een ziekelijke stoornis in de vorm van een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis, alsmede een stoornis in het gebruik van alcohol, matig. Een verstandelijke beperking is niet vast te stellen, maar ook zeker niet uit te sluiten. Over de mate van toerekening kan door de deskundigen geen uitspraak gedaan worden, nu het onduidelijk blijft of het ten laste gelegde onder invloed is begaan van de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte. Dit bleek niet vast te stellen, nu verdachte alleen medewerking heeft verleend aan het onderzoek door de psychiater.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapportages bij het bepalen van de strafmaat.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. De heftigheid van het feit maakt dat het voor zich spreekt dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. Wat betreft de duur daarvan heeft de rechtbank gekeken naar gebruikelijke straffen in soortgelijke zaken, maar ook - en in strafverzwarende zin - naar het strafblad van de verdachte en de wijze waarop de verdachte het slachtoffer heeft gedood. Zonder enige duidelijke aanleiding heeft de verdachte de confrontatie opgezocht met het slachtoffer. Na het slachtoffer te hebben bedreigd en gefouilleerd was het voor de verdachte nog niet genoeg. Wetende dat het slachtoffer zich niet kon verdedigen, is hij het slachtoffer achterna de slijterij in gegaan om hem vervolgens van dichtbij met meerdere kogels dood te schieten, waarbij hij is doorgegaan met schieten terwijl het slachtoffer al op de grond lag. De koelbloedige wijze waarop de verdachte heeft gehandeld zit zo dicht tegen de kwalificatie van moord aan dat dit tot uiting moet komen bij de duur van de op te leggen straf.
Dit maakt dat een straf van 14 jaar, zoals geëist, passend en geboden is en er geen ruimte is voor een gevangenisstraf tussen de 8 en 12 jaar, zoals door de raadsman is bepleit. Er zijn geen omstandigheden die ten voordele van de verdachte in aanmerking worden genomen bij het bepalen van de strafmaat.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen voorwerp (1 pistool) te onttrekken aan het verkeer.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het in beslag genomen voorwerp.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen voorwerp (1 pistool) zal worden onttrokken aan het verkeer. De bewezen feiten zijn met betrekking tot voornoemd voorwerp begaan.

9.Vordering benadeelde partij

Ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd mevrouw
[naam benadeelde]. Zij heeft een vordering ingediend ter hoogte van € 7.897,- voor de begrafeniskosten en deze ter terechtzitting vermeerderd met een bedrag van € 900,- voor een grafsteen. De benadeelde partij vordert derhalve een vergoeding van € 8.797,- aan materiële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering dient te worden toegewezen met verhoging met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 2 juni 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op nihil.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 8.797,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b, 36c, 36f, 47, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaar;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer: 1 pistool (Manurhin);
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde]te betalen een bedrag van
€ 8.797,-(
zegge: achtduizend zevenhonderdzevenennegentig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde]te betalen
€ 8.797,-(hoofdsom,
zegge: achtduizend zevenhonderdzevenennegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 8.797,-vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
78 dagen;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. A. Hello en P.E. van Althuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 02 juni 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op het lichaam van die [naam slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 02 juni 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- tonen en/of richten van een vuurwapen aan en/of op die [naam slachtoffer] en/of
- zichtbaar doorladen van dat vuurwapen in de nabijheid van die [naam slachtoffer] en/of
- fouilleren van die [naam slachtoffer] en/of
- meermalen, althans eenmaal slaan met een vuurwapen en/of een vuist, althans een hand in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd van die [naam slachtoffer] .
3.
hij op of omstreeks 02 juni 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool, namelijk een pistool van het merk Walther PPK, kaliber 7.65mm, voorhanden heeft gehad.