ECLI:NL:RBROT:2019:7650

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
30 september 2019
Zaaknummer
ROT 18/4454
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan levensmiddelenbedrijf en ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een bestuurlijke boete. De Minister voor Medische Zorg had op 23 maart 2018 aan eiseres 3 een boete van € 525 opgelegd wegens overtreding van de Warenwet. Eiseres 2, die bezwaar maakte tegen dit besluit, werd door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen belanghebbende was bij het primaire besluit. De rechtbank oordeelde dat alleen eiseres 3, aan wie de boete was opgelegd, rechtstreeks in haar vermogen werd aangetast. De rechtbank benadrukte dat eisers zelf hadden gekozen voor verschillende rechtspersonen en dat zij voldoende alert moesten zijn op wie de geadresseerde was bij welk besluit. Het beroep van eiseres 2 werd ongegrond verklaard, en ook de beroepen van eisers 1 en 4 werden niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
Zaaknummer: ROT 18/4454

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 oktober 2019 in de zaak tussen

1.
[Eiser 1](eiser 1)
2.
[vennootschap 2](eiseres 2);
3.
[Vennootschap 3](eiseres 3);
4.
[Vennootschap 4](eiseres 4),
eisers, allen te [Plaats] ,
en

de Minister voor Medische Zorg, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres 3 een bestuurlijke boete van € 525 opgelegd wegens overtreding van artikel 2, tweede lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen in verbinding met artikel 3, eerste lid, en bijlage III, sectie VII, hoofdstuk IV, onder A.3, tweede volzin, van Verordening (EG) 853/2004.
Bij besluit van 25 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van
eiseres 2 tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 30 januari 2019 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2019. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door prof. dr. B.M.J. van der Meulen. Voorts is namens eisers verschenen [Naam] ( [Naam] ). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.C.M. Nijland. Voorts zijn namens verweerder verschenen mr. M.A.H. Gatzen,
dr. ir. P.H. In ’t Veld en ing. A.H.M. Aarts.

Overwegingen

1. De bijlage bij deze uitspraak bevat de van toepassing zijnde wetgeving.
2. Uit de overgelegde uittreksels van de Kamer van Koophandel blijkt het volgende. Eiseres 2 voert de handelsnaam [vennootschap 2] Enig aandeelhouder en bestuurder van eiseres 2 is eiseres 4. Eiseres 4 voert de handelsnaam [Vennootschap 4] Enig aandeelhouder en bestuurder van eiseres 4 is [vennootschap 5] Eiser 1 en [Naam 2] zijn bestuurders van [vennootschap 5] Eiseres 3 voert de handelsnaam [Vennootschap 3] Enig aandeelhouder van eiseres 3 is [Naam vennootschap 6] Enig bestuurder is eiseres 4.
3. Het rapport van bevindingen, dat is opgemaakt van de inspectie bij een zuiveringscentrum van eiseres 3 op 18 oktober 2017, bevat onder meer het volgende:
“Blijkens het uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel met nummer 22018564 werd dit als, Besloten Vennootschap ingeschreven bedrijf, gedreven voor rekening en verantwoording van [Vennootschap 3] . Deze rechtspersoon heb ik, toezichthouder, als overtreder aangemerkt.”
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres 3 een bestuurlijke boete opgelegd omdat levende tweekleppige weekdieren, te weten mosselen, niet continu werden gezuiverd gedurende een periode die lang genoeg was om ze te laten voldoen aan de gezondheidsnormen. Het bezwaar van eiseres 2 is bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard.
5.1.
De rechtbank komt ambtshalve tot de volgende beoordeling.
5.2.
Aanvankelijk is uitsluitend namens eiseres 2 bezwaar gemaakt. Daarbij is een machtiging overgelegd die door eiser 1 namens eiseres 2 is afgegeven aan [Naam] .
Met het oog op de hoorzitting in bezwaar is op 2 juli 2018 door eiser 1 een machtiging namens eiseres 3 afgegeven aan [Naam] .
5.3.
Eiseres 3 heeft niet binnen de bezwaartermijn bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Met de machtiging die zij bij de hoorzitting in bezwaar heeft overgelegd, kon zij niet de plaats van eiseres 2 innemen. Na afloop van de termijn voor het maken van bezwaar kan de identiteit van de bezwaarmaker niet worden gewijzigd of aangevuld. De identiteit van degene die een rechtsmiddel instelt, moet gelet op de strekking van de artikelen 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, en 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bekend zijn binnen de termijn voor het instellen van dat rechtsmiddel; de omstandigheid dat een rechtsmiddel wordt ingesteld namens een (rechts)persoon van wie tijdens de bezwaar- of beroepstermijn de identiteit niet kenbaar is, kan niet worden beschouwd als een vormverzuim dat op grond van artikel 6:6 van de Awb kan worden hersteld (ABRvS 29 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2866). Nu eiseres 3 geen bezwaar heeft gemaakt, staat artikel 6:13 van de Awb in de weg aan het instellen van beroep tenzij eiseres 3 redelijkerwijs geen verwijt treft voor het niet maken van bezwaar. Van dat laatste is de rechtbank niet gebleken. Eisers hebben zelf gekozen voor de oprichting van verschillende rechtspersonen met verschillende beheer- en holdingstructuren, zodat zij voldoende alert dienen te zijn wie geadresseerde is bij welk besluit. De omstandigheid dat een ander boetebesluit van 23 maart 2018 dat is gericht aan eiseres 2 een verschrijving bevat (“mosselen” in plaats van “oesters”), betekent evenmin dat eiseres 3 geen verwijt treft, reeds omdat het primaire besluit juist geen verschrijving op dit punt bevat. Daar komt bij dat in de rapporten van bevindingen heel duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen eiseressen 2 en 3. Het beroep voor zover ingesteld door eiseres 3 is niet-ontvankelijk.
5.4.
Eisers 1 en 4 kunnen niet worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het primaire besluit waarbij aan eiseres 3 een bestuurlijke boete is opgelegd. Omdat de boete is opgelegd aan eiseres 3 wordt alleen zij daardoor rechtstreeks in haar vermogen aangetast.
Eisers hebben zelf gekozen voor de oprichting van verschillende rechtspersonen met verschillende beheer- en holdingstructuren, zodat zij voldoende alert dienen te zijn wie geadresseerde is bij welk besluit. Eiseressen 2, 3 en 4 kunnen als te onderscheiden rechtspersonen, waarbij eiseressen 2 en 3 verschillende levensmiddelenbedrijven zijn en eiseres 4 de bestuurder is van eiseressen 2 en 3, niet worden vereenzelvigd. Voorts is eiser 1 niet te vereenzelvigen met eiseressen 2 en 3, waarvan hij middellijk een van de twee bestuurders is. Gelet hierop is het beroep voor zover dat is ingesteld door eisers 1 en 4
niet-ontvankelijk.
6. De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat eiseres 2 geen belanghebbende is bij het primaire besluit waarbij aan eiseres 3 een bestuurlijke boete is opgelegd. De stelling van eisers ter zitting dat eiseres 2 zich ook statutair en feitelijk bezig houdt met mosselen en het feitelijk het personeel van eiseres 2 is dat werkzaam is bij zowel de zuiveringsinstallatie van eiseres 2 als eiseres 3, maakt dit niet anders, evenmin als de stelling dat de boete aan eiseres 2 had moeten worden opgelegd. Omdat de boete is opgelegd aan eiseres 3 wordt alleen zij daardoor rechtstreeks in haar vermogen aangetast en niet eiseres 2. Omdat beide levensmiddelenbedrijven niet kunnen worden vereenzelvigd, is het bezwaar van eiseres 2 tegen het primaire besluit terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep voor zover dat is ingesteld door eiseres 2 is daarom ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover ingesteld door eisers 1, 3 en 4 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover ingesteld door eiseres 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, voorzitter, en mr. E.R. Houweling en
mr. R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 1 oktober 2019.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht:
Artikel 1:2
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
(…)
Artikel 6:5
1. Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
(…)
Artikel 6:6
Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
(…),
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:13
Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.