ECLI:NL:RBROT:2019:7615

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
26 september 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4493
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire ontslag van brandweerman wegens plichtsverzuim en leugenachtige verklaringen over diploma

Op 26 september 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om voorlopige voorziening van een brandweerman die disciplinair ontslag had gekregen. De verzoeker, die sinds 1 maart 2015 in tijdelijke dienst was als brandweerman/hulpverlener, werd verweten dat hij niet voldeed aan de vereisten voor zijn aanstelling, met name het ontbreken van het diploma Manschap A. Verweerder, het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, had op 30 juli 2019 besloten om verzoeker de disciplinaire straf van ontslag op te leggen wegens ernstig plichtsverzuim. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 17 september 2019 werd duidelijk dat verzoeker tweemaal leugenachtige verklaringen had afgelegd over het diploma en dat hij had verzwegen dat hij niet voldeed aan de vereisten. De voorzieningenrechter oordeelde dat het disciplinair ontslag niet onevenredig was aan de aard en ernst van het verweten plichtsverzuim. Hoewel verweerder ook nalatig was geweest door verzoeker een aanstelling voor onbepaalde tijd te geven zonder te verifiëren of hij de benodigde diploma's had, woog dit minder zwaar dan het gedrag van verzoeker.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat het bestreden besluit naar verwachting in stand kon blijven. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/4493
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 september 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

gemachtigde: mr.drs. G.H. van den Heuvel,
en
het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Rotterdam- Rijnmond (VRR), verweerder,
gemachtigde: mr. T. Jaspers.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker de disciplinaire straf van ontslag opgelegd ten aanzien van zijn dagdienstfunctie als brandweerman/ hulpverlener en ten aanzien van zijn vrijwillige functie van brandweerman/ hulpverlener.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brieven van 10 en 13 september 2019 heeft de gemachtigde van verweerder nog aanvullende stukken en een reactie overgelegd.
Bij faxbericht van 16 september heeft de gemachtigde van verzoeker nog een aanvullend stuk overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2019.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts was namens verweerder aanwezig
[naam]

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter gaat van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Verzoeker is per 1 maart 2015 aangesteld in tijdelijke dienst als brandweerman/ hulpverlener in de rang aspirant-brandwacht bij het vrijwillige gedeelte van verweerder. In het aanstellingsbesluit is opgenomen dat het dienstverband kan worden omgezet in een vast dienstverband bij goed functioneren en wanneer verzoeker over de vereiste diploma’s beschikt. Verzoekers aanstelling is per 1 maart 2017 omgezet in een aanstelling voor onbepaalde tijd.
Per 1 februari 2019 is verzoeker tijdelijk aangesteld als brandweerman/ hulpverlener (medewerker incidentenbestrijding) bij de afdeling flexibele schil tot 1 januari 2021.
In april 2019 is naar aanleiding van achterstanden in de bevorderingen van aspirant- brandwacht naar brandwacht bij verweerder naar voren gekomen dat verzoeker nog als aspirant in het systeem staat. Er is vervolgens gevraagd aan verzoeker om zijn diploma Manschap A te overleggen zodat één en ander met terugwerkende kracht in orde gemaakt kon worden. Verzoeker heeft toen meegedeeld dat hij zijn diploma ging opzoeken. Vervolgens heeft verweerder in mei 2019 nogmaals gevraagd naar verzoekers diploma. Verzoeker gaf aan daar nog niet aan toe gekomen te zijn om dat op te zoeken en het alsnog te gaan zoeken. Op 11 juni 2019 heeft verweerder intern navraag gedaan bij de afdeling Vakbekwaamheid en toen is naar voren gekomen dat verzoeker niet beschikt over het diploma Manschap A.
Op 17 juni 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verzoeker en verweerder. Vervolgens is verzoeker voor beide functies buiten dienst geplaatst. Verzoeker is tot 18 juni 2019 in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat de situatie anders was dan tot nu toe naar voren was gekomen. Verzoeker heeft op 18 juni 2019 een e-mail aan verweerder verzonden en laten weten dat hij alsnog het diploma Manschap A in bezit wil krijgen. Vervolgens heeft verweerder verzoeker op 21 juni 2019 geschorst. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat verzoeker op 19 april 2016 een onvoldoende heeft gehaald voor Manschap A de gesloten vragen toets. Op 7 juni 2016 zou verzoeker deze toets opnieuw afleggen maar vanwege zijn privé situatie had verzoeker zich niet goed kunnen voorbereiden en is dit niet doorgegaan. Vervolgens heeft verweerder verzoeker kenbaar gemaakt dat op 5 en 21 juli 2016 er herkansingsmogelijkheden waren en verder op elke dinsdagmorgen behalve op 28 juni 2016. Verzoeker heeft echter nooit meer herkanst en het diploma Manschap A dan ook niet behaald. Verweerder heeft bij brief van 1 juli 2019 verzoeker het voornemen tot ontslag voor zowel de vrijwillige functie als zijn betaalde functie kenbaar gemaakt. Verzoeker heeft hiertegen zienswijze ingediend en vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2. Verzoeker wordt in het bestreden besluit verweten dat hij welbewust heeft verzwegen dat hij niet voldoet aan de vereisten voor zijn aanstellingen. Verzoeker had hier melding van moeten maken. Verder heeft verzoeker tweemaal leugenachtig verklaard over het niet behaald hebben van zijn diploma Manschap A. Verzoeker heeft tot tweemaal toe verklaard het diploma te gaan zoeken terwijl hij wist dat hij het niet in zijn bezit had. Het had op de weg van verzoeker gelegen om openheid van zaken te geven. Verweerder kwalificeert het voorgaande als ernstig plichtsverzuim. Het vertrouwen in verzoeker is onherstelbaar beschadigd. Daarbij komt dat verzoeker door het ontbreken van het diploma mogelijk niet beschikt over de benodigde competenties. Verweerder heeft verzoeker ongevraagd ontslag verleend op grond van artikel 8:2, eerste lid, onder d van de Verordening rechtpositie vrijwilligers bij de VRR 2010 en verweerder heeft verzoeker op grond van artikel 79, eerste lid, onder j van het Ambtenarenreglement ontslag verleend wegens ernstig plichtsverzuim.
3. Verzoeker stelt - kort samengevat - dat het vereiste van de benodigde diploma’s zoals opgenomen in de regelgeving zich primair tot verweerder richt; verweerder had moeten nagaan of verzoeker alle benodigde diploma’s bezat. Door verzoeker een vaste aanstelling als vrijwilliger te geven en hem in een betaalde functie aan te nemen, is het vertrouwen gewekt dat het behalen van het diploma Manschap A niet meer relevant was althans dat dat vereiste was overruled door het functioneren van verzoeker. Verzoeker beroept zich hierbij op zijn bevorderingen in 2017 en 2019 en het gegeven dat hij over zijn functioneren alleen maar goede beoordelingen heeft gekregen. Verzoeker is bereid om alsnog het benodigde diploma te behalen. Verder heeft verzoeker naar voren gebracht onder verwijzing naar het aanstellings- en bevorderingsbesluit operationeel brandweerpersoneel van 3 juli 2018 dat verzoeker bij de bevordering naar brandwacht nog in de gelegenheid gesteld had kunnen en moeten worden om alsnog zijn (volledige) diploma te behalen. Verder heeft verzoeker twijfel geuit of het aan hem verweten feiten wel gekwalificeerd kan worden als plichtsverzuim. Er zijn geen andere incidenten bekend. Verder heeft verweerder zijn eigen nalaten in het geheel niet danwel onvoldoende laten meewegen.
4. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
Artikel 8:2, eerste lid onder d van de Verordening rechtpositie vrijwilligers bij de VRR 2010 luidt als volgt: De volgende disciplinaire straffen kunnen worden opgelegd: (...)
d. ongevraagd ontslag.
Op grond van artikel 78 van het Ambtenarenreglement Rotterdam (het Ambtenarenreglement) kan de ambtenaar wegens plichtsverzuim disciplinair worden gestraft. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van hetgeen een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Op grond van artikel 79, eerste lid, aanhef en onder j, van het Ambtenarenreglement kan verweerder de disciplinaire straf van ontslag opleggen.
5. Verweerder heeft aangevoerd dat het verzoek om een voorlopige voorziening alleen is gericht tegen het schorsingsbesluit en dat tegen dat besluit geen bezwaar is gemaakt zodat de connexiteit ontbreekt.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet op de inhoud van het verzoek het verzoek om een voorlopige voorziening zowel ziet op het schorsingsbesluit als het ontslagbesluit.
Uit de functie van artikel 8:81 van de Awb vloeit voort dat een verzoek om een voorlopige voorziening moet voldoen aan de vereisten van formele en materiële connexiteit. In een geval als dit - het betreft een verzoek om een voorlopige voorzieningen nadat het primaire besluit is genomen - is voor een ontvankelijk verzoek om een voorlopige voorziening nodig dat tegen het besluit bezwaar wordt gemaakt.
Verzoeker heeft tegen het schorsingsbesluit geen bezwaar gemaakt. Dat betekent dat voor zover het verzoek ziet op het schorsingsbesluit de connexiteit ontbreekt. Nu het verzoek om een voorlopige voorziening zich ook richt tegen het ontslagbesluit behoeft genoemd ontbreken van de connexiteit in dit geval niet tot niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek te leiden. Een en ander betekent wel dat de voorzieningenrechter het verzoek zal behandelen voor zover het is gericht tegen het ontslagbesluit van 30 juli 2019 (het ontslagbesluit).
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit het bestreden besluit blijkt dat verzoeker niet verweten wordt dat hij niet beschikt over het diploma Manschap A. Hem wordt wel verweten het verder werken zonder diploma en het daarvan geen melding maken. Verder wordt verzoeker verweten dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven en bij navraag leugenachtige verklaringen heeft afgelegd.
Niet in geschil is dat verzoeker niet heeft gemeld dat hij de herkansingen om alsnog in het bezit komen van het diploma niet heeft benut. Evenmin is in geschil dat verzoeker toen hem in april en mei 2019 naar het diploma werd gevraagd die momenten niet heeft aangegrepen om openheid van zaken te geven, maar heeft gedaan alsof hij dat diploma wel had gehaald. Deze feiten zijn ernstig en dit handelen en nalaten heeft verweerder als plichtsverzuim mogen aanmerken. De voorzieningenrechter betrekt hierbij het belang dat gelegen is in het behalen van de vereiste diploma’s, te weten de zekerheid voor verweerder dat werkzaamheden worden verricht door gekwalificeerd personeel.
Verzoeker heeft aangevoerd dat er geen sprake is van plichtsverzuim omdat verweerder verzoeker alsnog de gelegenheid dient te geven het benodigde diploma te behalen. Ter zitting is onduidelijkheid ontstaan over welke regelgeving geldend is en hoe het één en ander in dit verband uitgelegd dient te worden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder dit in het bestreden besluit nog nader kan en dient te motiveren. Maar ook voor zover dit tot de conclusie zou moeten leiden dat verzoeker alsnog het diploma zou mogen of kunnen behalen betekent dit niet dat geconcludeerd moet worden dat geen sprake is van plichtsverzuim. Daarbij is van belang dat het feit dat verzoeker het diploma niet heeft gehaald niet ten grondslag ligt aan de conclusie dat sprake is van ernstig plichtsverzuim, maar juist het gegeven dat verzoeker bij expliciete navraag naar het diploma Manschap A hier leugenachtig over heeft verklaard en het gegeven dat verzoeker zelf nooit iets heeft gemeld over het niet meer halen van zijn diploma en zonder meer heeft doorgewerkt. Voornoemde ten grondslag gelegde feiten worden niet anders als verzoeker alsnog de mogelijkheid geboden zou moeten worden om alsnog het diploma te behalen.
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan het gedrag niet aan eiser kan worden toegerekend. Verweerder was gelet op het voorgaande bevoegd tot het opleggen van een disciplinaire straf.
7. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het disciplinair ontslag niet onevenredig is aan de aard en ernst van het verweten plichtsverzuim. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen. Verzoeker heeft geen melding gemaakt van het niet benutten van de herkansingen en heeft geen openheid van zaken gegeven toen hem gevraagd werd naar het diploma. In plaats daarvan heeft hij tot tweemaal toe de waarheid geprobeerd te verhullen. Daardoor is het vertrouwen van verweerder ernstig geschaad. Weliswaar kan verweerder worden verweten onzorgvuldig te hebben gehandeld door verzoeker een aanstelling voor onbepaalde tijd als vrijwilliger te geven en een aanstelling in een betaalde functie zonder na te gaan of verzoeker de daarvoor benodigde diploma’s had behaald, maar dat weegt minder zwaar dan het verwijt dat verzoeker kan worden gemaakt.
Verweerder heeft het belang van de organisatie bij het in dienst hebben van integer en gekwalificeerd personeel in deze situatie niet ten onrechte zwaarder laten wegen dan het belang van verzoeker bij behoud van zijn werk.
De stelling van verzoeker dat hij erop mocht vertrouwen dat hij het diploma niet meer hoefde te halen gelet op zijn goede beoordelingen en bevorderingen in 2017 en 2019, leidt niet tot de conclusie dat verweerder het strafontslag niet had mogen opleggen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in een aanmerking dat het vereiste van een diploma in het aanstellingsbesluit van 17 maart 2015 was opgenomen en verzoeker nooit expliciet is toegezegd dat hij zijn diploma Manschap A niet meer hoefde te behalen. Gelet op het voorgaande zal een beroep op het vertrouwensbeginsel naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet slagen.
Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. de Vries, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 26 september 2019.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.