ECLI:NL:RBROT:2019:7606

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
26 september 2019
Zaaknummer
10/960223-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlengde invoer van cocaïne en bewijswaardering na inbeslagname

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 september 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van de (verlengde) invoer van ongeveer 4200 kilogram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de handelingen die de verdachte heeft verricht na de inbeslagname van de cocaïne niet meer kunnen worden aangemerkt als invoer of verdere overdracht van de verdovende middelen. De verdachte is gedeeltelijk vrijgesproken van de ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne, omdat de handelingen na de inbeslagname plaatsvonden. De rechtbank heeft ook geoordeeld over de bewijswaardering van een OVC-gesprek dat niet auditief was opgenomen, maar waarvan het proces-verbaal wel als bewijs kon worden gebruikt. De verklaring van een getuige die niet door de verdediging is gehoord, vond voldoende steun in andere bewijsmiddelen. Bij de strafmaat is rekening gehouden met de aanvankelijke hoeveelheid cocaïne, maar de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen mobiele telefoons verbeurd verklaard en de cocaïne onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/960223-18
Datum uitspraak: 26 september 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. A.L. Rinsma, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 en 12 september 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officieren van justitie is gewijzigd c.q. uitgebreid. De tekst van de gewijzigde c.q. uitgebreide tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Samengevat wordt de verdachte verweten dat hij zich - samen met een of meer anderen - heeft schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van ongeveer 4200 kilogram cocaïne en/of het opzettelijk verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of aanwezig hebben hiervan, dan wel de medeplichtigheid hieraan.

3.Eis officieren van justitie

De officieren van justitie, mrs. K. van den Brand en Y. Oosterhof, hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde (verlengde) invoer van ruim 4000 kilogram cocaïne;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar met aftrek van voorarrest;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van de datum van de uitspraak.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt verdediging
Door de raadsman is vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat er slechts een geringe hoeveelheid cocaïne Nederland is ingevoerd. De cocaïne is nagenoeg geheel (op 1 kg na) in beslag genomen in België. Bovendien ontbreekt het vereiste opzet - ook in voorwaardelijke zin - van de verdachte op de verlengde invoer van cocaïne. Hierbij is onder meer van belang dat de container bestemd was voor een bedrijf in Barendrecht, maar dat kennelijk op het laatste moment is besloten om de container elders te lossen. De loods van de verdachte aan [adres] was dan ook een ad hoc bestemming, waarover de verdachte zeer kort van te voren is benaderd.
4.2.
Beoordeling
Feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 10 augustus 2018 wordt in Turbo (Colombia) een zeecontainer met het nummer [containernummer] op het schip [naam schip 1] geladen en vervoerd naar Cristóbal te Panama. De lading van de container bestaat uit bananen en is bestemd voor [naam bedrijf] te Barendrecht. In Cristóbal wordt de container overgeladen op het schip [naam schip 2] en vervoerd naar Rotterdam, waar het schip op 27 augustus 2018 aankomt. De [naam schip 2] vertrekt vervolgens met de container aan boord naar de haven van Antwerpen en wordt daar op 29 augustus 2018 gelost.
Diezelfde dag controleren de Belgische autoriteiten de container door middel van scannen en daarbij worden in de lading van vier pallets blokvormige pakketten gezien. Tijdens de daaropvolgende fysieke controle van de container worden op vier pallets in witte bananendozen naast bananen ook blokvormige pakketten aangetroffen met daarin een wit poeder. De bananendozen op de overige pallets zijn paars van kleur. In totaal worden 3571 pakketten wit poeder aangetroffen met een nettogewicht van in totaal 4.019,5 kilogram. De
Belgische autoriteiten testen het poeder positief op cocaïne.
De Belgische douaneautoriteiten nemen de pakketten in beslag en plaatsen de paarse en de witte bananendozen vervolgens terug in de container. Eén pakket met wit poeder wordt teruggeplaatst, alsmede een monster van de uitgenomen pakketten. Aan en in de container worden door de Nederlandse recherche een baken en opnameapparatuur geplaatst en de container wordt verzegeld en voorzien van een nummer.
De Belgische autoriteiten hebben de in de container aangetroffen pakketten onderzocht en geïnventariseerd. Er blijken 9 soorten verpakkingen te zijn met elk een eigen logo. De Belgische autoriteiten hebben van elke soort verpakking verschillende monsters genomen en hebben hiervan 77 monsters overgedragen aan de autoriteiten in Nederland. Het Team Forensische Opsporing van de politie heeft uiteindelijk van elke soort verpakking een of meer monsters (in totaal 29 stuks) voorzien van SIN-nummers en indicatief getest. Volgens de indicatieve test gaat het bij alle monsters om cocaïne. Vervolgens zijn de monsters doorgezonden aan het Laboratorium Forensische Opsporing in Amsterdam en laboratoriumonderzoek wijst uit dat het inderdaad om cocaïne gaat.
Op 30 augustus 2018 meldt de getuige [naam getuige] zich met een vrachtwagencombinatie in de haven van Antwerpen om de container op te halen. Hij is door de medeverdachte [naam medeverdachte 1] ingehuurd om de container naar [naam bedrijf] in Barendrecht te vervoeren. Uit observaties en het op de container geplaatste baken blijkt dat [naam chauffeur] met de vrachtwagencombinatie en daarop de container, nadat hij de grens met Nederland is gepasseerd in eerste instantie de A4 volgt in de richting van Rotterdam (Barendrecht), maar bij de afrit Tholen keert en via de A58, de A16 en de A59 in de richting van Oosterhout rijdt. Om 16.03 uur parkeert [naam chauffeur] op het parkeerterrein De Wouwse Tol langs de A58. Op datzelfde moment is op die parkeerplaats ook een witte VW Golf aanwezig met Belgisch kenteken [kentekennummer] met drie inzittenden. De bestuurder van die Golf is de medeverdachte [naam medeverdachte 1] .
[naam chauffeur] rijdt om 16:18 uur weg van de parkeerplaats en passeert daarbij de VW Golf. Een minuut later rijdt ook de VW Golf weg met [naam medeverdachte 1] als bestuurder. Tijdens de route rijdt de Golf meerdere malen naar de vrachtwagen om vervolgens weer af te zakken. Om iets over vijf komt [naam chauffeur] aan in Oosterhout en parkeert hij bij het bedrijf van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] aan [adres] . De VW Golf stopt kort vóór de loods en rijdt langs de vrachtwagen. Door observanten is gerelateerd dat hij vervolgens meerdere rondjes rijdt in de directe omgeving van de vrachtwagen en de loods. Uiteindelijk wordt de VW Golf om 17:19 uur geparkeerd op de parkeerplaats van de McDonalds aan de Beneluxweg te Oosterhout.
Op camerabeelden vanuit de container is te zien dat om omstreeks 17:06 uur de deuren van de container worden geopend. De vrachtwagen wordt met geopende deuren achteruit de loods ingereden. De verdachte, [naam medeverdachte 2] en [naam chauffeur] zijn in de loods aanwezig. De verdachte en [naam medeverdachte 2] hebben contact met elkaar en verrichten diverse handelingen met een mobiele telefoon. De verdachte haalt met een vorkheftruck een pallet uit de container, terwijl [naam medeverdachte 2] er naast staat.
Door verbalisant [naam verbalisant] is op ambtseed een proces-verbaal opgemaakt met betrekking tot hetgeen hij tijdens het live afluisteren van het OVC-gesprek in de loods heeft gehoord.
Hij heeft daartoe het volgende gerelateerd:
“Man met Marokkaans accent: Do you know where it is?
Man met Oostblok accent: I don't know.
Man met Marokkaans accent: Alles moet er uit
Man met Brabants accent: het was toch één of twee pallets?
Man met Marokkaans accent: Nee alles moet er uit.
Man met Marokkaans accent: Als we foto’s maken en doorsturen is het goed.
Man met Marokkaans accent; Hij (derde) zegt dat het vier pallets zijn. Het zit in andere dozen dan deze / de dozen hebben een andere kleur.
Man met Brabants accent: Voor de buurt niet gek doen he! (Dit wordt op een nerveuze toon gezegd)
Man met Brabants accent: Waar was je?
Man met Marokkaans accent: ik was een rondje lopen
Man met Brabants accent: kom helpen ik zit alles te doen (Dit wordt op een nerveuze / gespannen toon gezegd).”
[naam medeverdachte 2] , [naam chauffeur] en de verdachte zijn aangemerkt als respectievelijk de mannen met het Marokkaans, Oostblok en Brabants accent.
Om 17:36 uur worden de verdachte, [naam medeverdachte 2] en [naam chauffeur] aangehouden. De medeverdachte [naam medeverdachte 1] wordt zes minuten later aangehouden als hij op de A59 rijdt. De politie treft in de loods een tweetal pallets met bananen aan. In de container treft de politie de kg cocaïne aan die in België is teruggeplaatst alsmede een potje met daarin een monster. De politie stelt vast dat in de loods geen koelcel aanwezig is.
Het in België teruggeplaatste pakket met wit poeder alsmede het monster van de in België uitgenomen pakketten zijn door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) onderzocht en de conclusie is dat het ook hier om cocaïne gaat.
De ten laste gelegde periode
De rechtbank stelt vast dat er twee momenten zijn van invoer van de cocaïne, namelijk op 27 augustus 2018, als de [naam schip 2] met de container de territoriale wateren van Nederland binnenvaart, en op 30 augustus 2018, als [naam chauffeur] de container met de vrachtwagen van Antwerpen naar Oosterhout rijdt.
Ofschoon uit de ten laste gelegde periode anders zou kunnen worden begrepen, leidt de rechtbank uit het requisitoir van de officieren van justitie af dat de verdachte niet het eerstgenoemde moment van invoer van de cocaïne wordt verweten. Overigens is niet gebleken van enige betrokkenheid van de verdachte bij de invoer per schip op 27 augustus 2018. Voor zover het betreft de tenlastegelegde periode dient gedeeltelijke vrijspraak te volgen.
Hoeveelheid harddrugs
Volgens de nog steeds geldende jurisprudentie van de Hoge Raad (de rechtbank verwijst hierbij naar ECLI:NL:HR:1998:ZD0975 en ECLI:NL:HR:1998:ZD1300) kunnen handelingen die worden verricht nadat de verdovende middelen in beslag zijn genomen niet meer strekken tot de invoer of het verdere vervoer en de overdracht van die verdovende middelen. De tenlastelegging is toegespitst op invoer-handelingen, zoals deze feitelijk uit het dossier blijken.
De verdediging heeft met juistheid gesteld dat op 29 augustus 2018 ruim 4000 kg cocaïne in beslag is genomen door de Belgische autoriteiten. De aan de verdachte verweten handelingen hebben plaats gevonden na de inbeslagname van het merendeel van de in de zeecontainer aangetroffen cocaïne. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde hoeveelheid van ongeveer 4200 kg cocaïne. De bewezenverklaring ziet dan ook uitsluitend op het verrichten van handelingen gericht op de (verlengde) invoer van het door de Belgische autoriteiten in de container teruggeplaatste pakket van 1 kg en het monster. Hetzelfde geldt voor het ten laste gelegde aanwezig hebben van cocaïne.
Betrokkenheid verdachte en wetenschap
De rechtbank stelt voorop dat als feit van algemene bekendheid mag worden verondersteld dat met regelmaat grote hoeveelheden harddrugs in zeecontainers via de haven van Antwerpen Europa bereiken en vervolgens over land naar Nederland worden vervoerd, en voorts dat dit vaak gebeurt door drugs als nevenlading te plaatsen in containers met voor het overige reguliere goederen.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 30 augustus 2018 door iemand werd benaderd met de vraag of hij diezelfde middag twee pallets uit een vrachtwagen kon lossen en tijdelijk in zijn loods kon opslaan. De verdachte wist niet om wat voor goederen het ging, heeft hier verder ook geen vragen over gesteld en heeft het gevraagde uitgevoerd. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij er in is geluisd. Op de vraag van de rechtbank door wie hij er in is geluisd heeft de verdachte geen antwoord willen geven uit vrees voor de veiligheid van hemzelf en zijn gezin. Datzelfde geldt voor vragen met betrekking tot de persoon door wie hij is benaderd.
Volgens het proces-verbaal inzake het door verbalisant [naam verbalisant]
liveafgeluisterde gesprek tussen de verdachte, [naam medeverdachte 2] en vrachtwagenchauffeur [naam chauffeur] klonk de verdachte nerveus. Voorts is van belang dat het een lading bananen betrof en dat de loods van de verdachte niet was ingericht op de opslag van bederfelijke waren. Er ontbreekt immers een koelcel. De rechtbank acht voorts van belang dat de bananen zich in een zeecontainer bevonden op een vrachtwagen met een buitenlands kenteken, die werd bestuurd door een buitenlandse chauffeur en dat [naam medeverdachte 2] - een voor de verdachte onbekende man - in zijn loods stond om de lading van de container te controleren. De verdachte heeft verklaard dat er nooit vrachtwagens met buitenlands kenteken en een buitenlandse chauffeur bij zijn loods komen. Hij zegt een raar onderbuikgevoel te hebben gekregen toen hij de pallets aan het lossen was, maar dat was kennelijk geen reden om zijn activiteiten te staken en zijn opdrachtgever of [naam medeverdachte 2] om opheldering te vragen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door aldus te handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zich in de container harddrugs zouden bevinden.
Er is dan ook sprake van voorwaardelijk opzet op de (verlengde) invoer als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet van de door de Belgische autoriteiten in de container teruggeplaatste cocaïne.
Doordat de verdachte enkele pallets met een vorkheftruck uit de container heeft gehaald en de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zich in de container verdovende middelen zoals cocaïne bevond, is de rechtbank van oordeel dat tevens wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de in de container aanwezige hoeveelheid cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders. Bij de beoordeling of sprake is van medeplegen kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De verdachte is volgens zijn eigen verklaring tevoren door een derde op de hoogte gesteld van de komst van de vrachtwagen met de container, met het verzoek een tweetal pallets uit de container te halen. Na aankomst van de vrachtwagen heeft de verdachte [naam medeverdachte 2] toegelaten tot de loods en de container met de kennelijke bedoeling om de lading te controleren. De verdachte en [naam medeverdachte 2] hebben overlegd over welk deel van de lading uit de container gehaald moest worden. Vervolgens heeft de verdachte met een vorkheftruck enkele pallets uitgeladen en in de loods gezet.
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten is komen vast te staan. De verdachte heeft een essentiële rol vervuld in de keten van de invoer van cocaïne. Hij diende de pallets met daarop de roze dozen uit de container te halen om deze tijdelijk op te slaan in zijn loods. Hij had met de medeverdachte [naam medeverdachte 2] kennelijk tot taak te bewerkstelligen dat de lading veilig werd gesteld. De bijdrage van de verdachte is dan ook van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
Doordat de verdachte in de loods aanwezig was met de geopende container en zich ook in de container heeft begeven, heeft hij zich tevens schuldig gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van de cocaïne.
Conclusie
Het primair ten laste gelegde feit is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 30 augustus 2018, te Oosterhout, tezamen en in vereniging met anderenopzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en
opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in
de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
en van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van en het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne. Dit zijn zeer ernstige feiten. Het gebruik van harddrugs vormt een bedreiging voor de volksgezondheid. Bovendien leiden de handel in en het gebruik van harddrugs tot zeer ernstige vormen van criminaliteit. Met de handel in drugs worden enorme bedragen verdiend. Geld dat steeds vaker wordt witgewassen en aldus zijn weg naar de bovenwereld vindt en als ondermijnend wordt aangemerkt. De verdachte heeft zich aan deze voor de samenleving zeer nadelige gevolgen niets gelegen laten liggen en met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden daarvan.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Feitelijk is er sprake van de invoer van ruim 1 kg cocaïne. De Landelijke Oriëntatiepunten Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vormen voor de rechtbank het uitgangspunt bij het bepalen van de strafmaat. Op de verlengde invoer van ruim 1 kg harddrugs staat volgens de oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. De rechtbank kan en wenst echter niet voorbij te gaan aan de omstandigheid dat het ging om een transport van ruim 4000 kg cocaïne met een geschatte straatwaarde van € 140.000.000,-, waarvan het de bedoeling was om die naar Nederland te vervoeren. Niet kan worden bewezen dat de verdachte tevoren op de hoogte was van het feit dat het hier om een grote hoeveelheid cocaïne ging. Gelet echter op de uiterst verdachte omstandigheden rond het transport, heeft de verdachte kunnen en moeten vermoeden, dat het om illegale activiteiten en mogelijk om harddrugs ging. In plaats van zich op de hoogte te stellen van de inhoud van de pallets die hij moest lossen en opslaan, heeft de verdachte zonder het stellen van nadere vragen gedaan hetgeen hem was gevraagd. Hij heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zich op de door hem te lossen pallets een grote hoeveelheid harddrugs zou bevinden. De rechtbank zal hier in strafverzwarende zin rekening mee houden, maar niet in die mate dat wordt aangesloten bij de in beslag genomen hoeveelheid van ruim 4000 kg. Dit verklaart waarom de rechtbank een aanzienlijk lagere straf zal opleggen dan door de officieren van justitie is geëist.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
29 januari 2019, waaruit weliswaar blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor Opiumwetdelicten, zij het niet met betrekking tot harddrugs.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

De twee in beslag genomen mobiele telefoons van het merk Aquaris en Apple, zullen
- overeenkomstig de vordering van de officier van justitie – verbeurd worden verklaard, nu deze zijn gebruikt in relatie tot de bewezen verklaarde feiten.
De in beslag genomen cocaïne zal - ook overeenkomstig de vordering van de officier van justitie - conform het bepaalde in artikel 13a van de Opiumwet worden onttrokken aan het verkeer.

9.Voorlopige hechtenis

De officieren van justitie hebben opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bepleit met ingang van de datum van de einduitspraak. Een hernieuwde afweging van de belangen van de maatschappij en de verdachte leidt tot de conclusie dat de belangen van de maatschappij bij de detentie van de verdachte thans zwaarder moeten wegen dan de persoonlijke belangen van de verdachte en dat aan de schorsing van de voorlopige hechtenis daarom een einde moet komen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen
2, 10 en 13a van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de ter terechtzitting van 13 december 2018 uitgesproken schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf: de twee inbeslaggenomen mobiele telefoons van respectievelijk het merk Aquaris en Apple;
- verklaart onttrokken aan het verkeer: de inbeslaggenomen cocaïne.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en F. Wegman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde c.q. uitgebreide tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 27 augustus 2018
tot en met 30 augustus 2018, te Oosterhout, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
en/of
opzettelijk heeft verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad ongeveer 4200 kilogram cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in
de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet
en/of
[naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] en/of een of meer anderen in of omstreeks de periode van 27 augustus 2018 tot en met 30 augustus 2018 in Oosterhout, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht, een grote hoeveelheid cocaïne, te weten (ongeveer) 4019,5 kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst 1
tot en/of bij welk feit hij, verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 augustus 2018 tot en met 30 augustus 2018 te Oosterhout, in ieder geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest door het verschaffen van gelegenheid en/of inlichtingen en/of middelen, immers heeft hij, verdachte zijn terrein/erf en/of loods/schuur aan [adres] te Oosterhout ter beschikking gesteld en/of is hij, verdachte behulpzaam geweest bij het uitladen/lossen van de container.