ECLI:NL:RBROT:2019:7605

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
26 september 2019
Zaaknummer
10/960224-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlengde invoer van cocaïne en bewijsuitsluiting van getuigenverklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 september 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van de (verlengde) invoer van ongeveer 4200 kilogram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de handelingen van de verdachte, die plaatsvonden na de inbeslagname van de cocaïne door de Belgische autoriteiten, niet meer konden worden gekwalificeerd als invoer of verdere overdracht van de verdovende middelen. De verdachte werd partieel vrijgesproken van de ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne. De rechtbank oordeelde dat een OVC-gesprek, dat abusievelijk niet auditief was opgenomen, niet als bewijs kon worden uitgesloten, omdat de verklaring van een getuige die niet effectief door de verdediging was gehoord, voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk betrokken was bij de invoer van de cocaïne en dat hij medeplegen had gepleegd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/960224-18
Datum uitspraak: 26 september 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak
tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Marokko) op [geboortedatum verdachte] ,
ter terechtzitting opgegeven adres:
[adres 1] ,
raadsman mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 en 12 september 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Samengevat wordt de verdachte verweten dat hij zich - samen met een of meer anderen - heeft schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van ongeveer 4200 kilogram cocaïne en/of het opzettelijk verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of aanwezig hebben hiervan.

3.Eis officieren van justitie

De officieren van justitie, mrs. Y. Oosterhof en C.A.M. van den Brand, hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde (verlengde) invoer van ruim 4000 kg cocaïne;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar met aftrek van voorarrest;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van de datum van de uitspraak.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt verdediging
Door de raadsman is integrale vrijspraak bepleit. Hiertoe is - samengevat - het volgende aangevoerd.
De verklaring van de getuige [naam getuige] , die de vrachtwagen bestuurde waarin cocaïne was verstopt, dient te worden uitgesloten van het bewijs. De verdediging heeft [naam getuige] immers niet kunnen bevragen en zijn verklaring op betrouwbaarheid kunnen toetsen. Het gebruik van zijn verklaring levert daarmee een schending op van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), waarin het recht op een eerlijk proces is neergelegd.
Tijdens het lossen van de container in een loods in Oosterhout zijn - na daartoe verkregen machtiging van de rechter-commissaris - vertrouwelijke opnames gemaakt waarvan het de bedoeling was dat naast beelden ook geluid te horen zou zijn, de zogenoemde Opname Vertrouwelijke Communicatie (OVC) als bedoeld in artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Abusievelijk bleek het geluid echter niet te zijn opgenomen. Vervolgens is een proces-verbaal opgemaakt met de weergave van hetgeen door de verbalisant [naam verbalisant] is gehoord tijdens het
liveafluisteren van het gesprek. Ook dat proces-verbaal dient te worden uitgesloten van het bewijs, althans dient de inhoud van dit proces-verbaal als onvoldoende betrouwbaar buiten beschouwing te worden gelaten.
Hetgeen door de verbalisant is gerelateerd met betrekking tot het in de loods gevoerde gesprek wordt door [naam verdachte] nadrukkelijk ontkend. Nu het gesprek niet is opgenomen is de verdediging bovendien de mogelijkheid ontnomen om het geverbaliseerde op juistheid te controleren en om het tegendeel aan te tonen. Volgens de raadsman is het vereiste als bedoeld in artikel 126l, lid 8, Sv niet nageleefd, nu niet - zoals wettelijk voorgeschreven - binnen drie dagen van het vertrouwelijke gesprek een proces-verbaal is opgemaakt. Daarmee is sprake van een onherstelbaar vormverzuim wat dient te leiden tot bewijsuitsluiting. De geboden compensatie, zoals het horen van de verbalisant [naam verbalisant] door de rechter-commissaris en het verstrekken van de ‘ruwe’ aantekeningen van de analist, hebben tot meer verwarring en onduidelijkheid geleid, nu daarin op cruciale punten tegenstrijdigheden zitten. Het achteraf reproduceren van een gesprek leidt per definitie tot een onbetrouwbare weergave daarvan. De verdediging heeft ter onderbouwing van die stelling een rapport overgelegd van prof. dr. [naam] van 11 september 2019, waarin deze concludeert ‘dat in het proces-verbaal van bevindingen van [naam verbalisant] een aantal elementen bijeen komt dat er voor kan hebben gezorgd dat zijn proces-verbaal een niet accurate weergave is van hetgeen in de container is gezegd’. Of dat het geval is, kan door [naam] slechts beperkt worden ingeschat.
Verder beroept de verdediging zich er op dat uit geen van de bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat [naam verdachte] wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in de container.
Ook is aangevoerd dat er geen sprake is van medeplegen, omdat de rol van [naam verdachte] te beperkt is om van medeplegen te kunnen spreken. Voor wat de invoer betreft zijn door [naam verdachte] geen uitvoeringshandelingen verricht, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het ten laste gelegde aanwezig hebben van de cocaïne is aangevoerd dat [naam verdachte] geen wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in de container en dat hij evenmin beschikkingsmacht heeft gehad over de partij drugs.
Tot slot is door de verdediging partiële vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, voor zover het betreft de (verlengde) invoer en het aanwezig hebben van een partij cocaïne met een gewicht van 4200 kg. Daartoe heeft de verdediging er op gewezen dat de cocaïne met een totaal bruto gewicht van ongeveer 4200 kg door de Belgische autoriteiten op
29 augustus 2018 is vervangen door dummy’s. De verdachte komt eerst op 30 augustus 2018 in beeld nadat de drugs al in beslag was genomen en nagenoeg geheel was verwijderd. Met verwijzing naar rechterlijke uitspraken concludeert de verdediging dat de handelingen van de zijde van de verdachte op 30 augustus 2018 niet kunnen worden gekwalificeerd als verlengde invoer of het aanwezig hebben van 4200 kg cocaïne.
4.2.
Beoordeling
Feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 10 augustus 2018 wordt in Turbo (Colombia) een zeecontainer met het nummer [containernummer] op het schip [naam schip 1] geladen en vervoerd naar Cristóbal te Panama. De lading van de container bestaat uit bananen en is bestemd voor [naam bedrijf] te [plaats] . In Cristóbal wordt de container overgeladen op het schip [naam schip 2] en vervoerd naar Rotterdam, waar het schip op 27 augustus 2018 aankomt. De [naam schip 2] vertrekt vervolgens met de container aan boord naar de haven van Antwerpen en wordt daar op 29 augustus 2018 gelost.
Diezelfde dag controleren de Belgische autoriteiten de container door middel van scannen en daarbij worden in de lading van vier pallets blokvormige pakketten gezien. Tijdens de daaropvolgende fysieke controle van de container worden op vier pallets in witte bananendozen naast bananen ook blokvormige pakketten aangetroffen met daarin een wit poeder. De bananendozen op de overige pallets zijn paars van kleur. In totaal worden 3571 pakketten wit poeder aangetroffen met een nettogewicht van in totaal 4.019,5 kg. De Belgische autoriteiten testen het poeder positief op cocaïne.
De Belgische douaneautoriteiten nemen de pakketten in beslag en plaatsen de paarse en de witte bananendozen vervolgens terug in de container. Eén pakket met wit poeder wordt teruggeplaatst, alsmede een monster van de uitgenomen pakketten. Aan en in de container worden door de Nederlandse recherche een baken en opnameapparatuur geplaatst en de container wordt verzegeld en voorzien van een nummer.
De Belgische autoriteiten hebben de in de container aangetroffen pakketten onderzocht en geïnventariseerd. Er blijken 9 soorten verpakkingen te zijn met elk een eigen logo. De Belgische autoriteiten hebben van elke soort verpakking verschillende monsters genomen en hebben hiervan 77 monsters overgedragen aan de autoriteiten in Nederland. Het Team Forensische Opsporing van de politie heeft uiteindelijk van elke soort verpakking één of meer monsters (in totaal 29 stuks) voorzien van SIN-nummers en indicatief getest. Volgens de indicatieve test gaat het bij alle monsters om cocaïne. Vervolgens zijn de monsters doorgezonden aan het Laboratorium Forensische Opsporing in Amsterdam en laboratoriumonderzoek wijst uit dat het inderdaad om cocaïne gaat.
Op 30 augustus 2018 meldt [naam getuige] zich met een vrachtwagencombinatie in de haven van Antwerpen om de container op te halen. Hij is door de medeverdachte [naam medeverdachte 1] ingehuurd om de container naar [naam bedrijf] in [plaats] te vervoeren. Uit observaties en het op de container geplaatste baken blijkt dat [naam getuige] met de vrachtwagencombinatie en daarop de container, nadat hij de grens met Nederland is gepasseerd in eerste instantie de A4 volgt in de richting van Rotterdam (Barendrecht), maar bij de afrit Tholen keert en via de A58, de A16 en de A59 in de richting van Oosterhout rijdt. Om 16:03 uur parkeert [naam getuige] op het parkeerterrein De Wouwse Tol langs de A58. Op datzelfde moment is op die parkeerplaats ook een witte VW Golf aanwezig met Belgisch kenteken [kentekennummer] met drie inzittenden. De bestuurder van die Golf is de verdachte [naam medeverdachte 1] .
[naam getuige] rijdt om 16:18 uur weg van de parkeerplaats en passeert daarbij de VW Golf. Een minuut later rijdt ook de VW Golf weg met [naam medeverdachte 1] als bestuurder. Tijdens de route rijdt de Golf meerdere malen naar de vrachtwagen om vervolgens weer af te zakken. Om iets over vijf komt [naam getuige] aan in Oosterhout en parkeert hij bij het bedrijf van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] aan [adres 2] . De VW Golf stopt kort vóór de loods en rijdt langs de vrachtwagen. Door observanten is gerelateerd dat hij vervolgens meerdere rondjes rijdt in de directe omgeving van de vrachtwagen en de loods. Uiteindelijk wordt de VW Golf om 17:19 uur geparkeerd op de parkeerplaats van de McDonalds aan de Beneluxweg te Oosterhout.
Op camerabeelden vanuit de container is te zien dat om omstreeks 17:06 uur de deuren van de container worden geopend. De vrachtwagen wordt met geopende deuren achteruit de loods ingereden. [naam verdachte] , [naam medeverdachte 2] en [naam getuige] zijn in de loods aanwezig. [naam verdachte] en [naam medeverdachte 2] hebben contact met elkaar en verrichten diverse handelingen met een mobiele telefoon. [naam getuige] en [naam verdachte] lopen in de container. [naam medeverdachte 2] haalt met een vorkheftruck een pallet uit de container, terwijl [naam verdachte] er naast staat.
Om 17:36 uur worden [naam verdachte] , [naam medeverdachte 2] en [naam getuige] aangehouden. [naam medeverdachte 1] wordt zes minuten later aangehouden als hij op de A59 rijdt. De politie treft in de loods een tweetal pallets met bananen aan. In de container treft de politie de kg cocaïne aan die in België is teruggeplaatst alsmede een potje met daarin een monster. De politie stelt vast dat in de loods geen koelcel aanwezig is.
Het in België teruggeplaatste pakket met wit poeder alsmede het monster van de in België uitgenomen pakketten zijn door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) onderzocht en de conclusie is dat het ook hier om cocaïne gaat.
De ten laste gelegde periode
De rechtbank stelt vast dat er twee momenten zijn van invoer van de cocaïne, namelijk op 27 augustus 2018, als de [naam schip 2] met de container de territoriale wateren van Nederland binnenvaart, en op 30 augustus 2018, als [naam getuige] de container met de vrachtwagen van Antwerpen naar Oosterhout rijdt.
Ofschoon uit de ten laste gelegde periode anders zou kunnen worden begrepen, leidt de rechtbank uit het requisitoir van de officieren van justitie af dat de verdachte niet het eerstgenoemde moment van invoer van de cocaïne wordt verweten. Overigens is niet gebleken van enige betrokkenheid van de verdachte bij de invoer per schip op 27 augustus 2018. Voor zover het betreft de tenlastegelegde periode dient gedeeltelijke vrijspraak te volgen.
Hoeveelheid harddrugs
Volgens de nog steeds geldende jurisprudentie van de Hoge Raad (de rechtbank verwijst naar ECLI:NL:HR:1998:ZD0975 en ECLI:NL:HR:1998:ZD1300) kunnen handelingen die worden verricht nadat de verdovende middelen in beslag zijn genomen niet meer strekken tot de invoer of het verdere vervoer en de overdracht van die verdovende middelen. De tenlastelegging is toegespitst op invoer-handelingen, zoals deze feitelijk uit het dossier blijken.
De verdediging heeft met juistheid gesteld dat op 29 augustus 2018 ruim 4000 kg cocaïne in beslag is genomen door de Belgische autoriteiten en dat de aan de verdachte toegeschreven handelingen in ieder geval hebben plaatsgevonden ná de inbeslagneming van het merendeel van de in de zeecontainer aangetroffen cocaïne. De rechtbank is gelet hierop met de verdediging van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde hoeveelheid van ongeveer 4200 kg cocaïne. De bewezenverklaring ziet dan ook uitsluitend op het verrichten van handelingen gericht op de (verlengde) invoer of het verdere vervoer van het door de Belgische autoriteiten in de container teruggeplaatste pakket van 1 kg en het monster. Hetzelfde geldt voor het ten laste gelegde aanwezig hebben van cocaïne.
Uitsluiting verklaring [naam getuige] als bewijsmiddel?
[naam getuige] heeft verklaard dat [naam verdachte] zijn telefoon heeft afgepakt en vervolgens een bericht uit zijn telefoon heeft gewist. Ook heeft [naam getuige] verklaard dat de verdachte aan hem opdracht heeft gegeven om de container te openen en hem heeft gevraagd te helpen met lossen. Tot slot heeft [naam getuige] volgens zijn zeggen de verzegeling van de container aan [naam verdachte] gegeven.
De verdediging heeft verzocht om [naam getuige] bij de rechter-commissaris als getuige te horen, nu [naam verdachte] deze onderdelen van de verklaring van [naam getuige] betwist en [naam getuige] er volgens de verdediging alle belang bij heeft om niet de waarheid te spreken. Dit verzoek is door de rechtbank gehonoreerd. Omdat [naam getuige] , ondanks herhaalde pogingen daartoe middels verzoeken aan de Armeense autoriteiten, niet kon worden getraceerd, heeft een verhoor niet kunnen plaatsvinden. De rechtbank acht het onaannemelijk dat [naam getuige] alsnog binnen een aanvaardbare termijn als getuige gehoord kan worden.
De rechtbank stelt vast dat de verdediging [naam getuige] aldus niet effectief heeft kunnen ondervragen over diens bij de politie afgelegde, voor de verdachte belastende, verklaring.
Een door enig persoon in verband met een strafzaak afgelegde en de verdachte belastende of ontlastende verklaring, zoals die onder meer kan zijn vervat in een ambtsedig proces-verbaal, wordt ingevolge de autonome betekenis die toekomt aan de term 'witnesses/témoins' in artikel 6, derde lid, aanhef en onder d, EVRM, in het perspectief van het EVRM aangemerkt als verklaring van een getuige als aldaar bedoeld. Op grond van die verdragsbepaling heeft de verdediging aanspraak op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. De omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid, staat niet eraan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel - indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd - het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd.
Voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van - kort gezegd - een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016).
De rechtbank is van oordeel dat de betrokkenheid van de verdachte niet in beslissende mate op de verklaring van [naam getuige] is gebaseerd maar in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen, met name in de verklaring van de verdachte ter zitting en het door verbalisant [naam verbalisant] op ambtseed opgemaakte proces-verbaal met betrekking tot hetgeen hij tijdens het live afluisteren van het OVC-gesprek in de loods in Oosterhout heeft gehoord. Daaruit volgt reeds, zoals hierna nader zal worden gemotiveerd, dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van cocaïne in de lading van de container en betrokken was bij de (verlengde) invoer van die cocaïne. In het licht van de bewijsvoering als geheel komt aan de verklaring van [naam getuige] bovendien een relatief beperkt gewicht toe. Gelet hierop acht de rechtbank deze verklaring in zoverre bruikbaar voor het bewijs.
Gebruik OVC-gesprek als bewijsmiddel?
Met mondelinge machtiging van de rechter-commissaris werden op/aan/in de container technische hulpmiddelen aangebracht. Door middel van de geplaatste technische hulpmiddelen is door verbalisant [naam verbalisant]
livehet gesprek afgeluisterd dat in de loods in Oosterhout tussen de verdachte, [naam medeverdachte 2] en [naam getuige] heeft plaatsgevonden. Door een technische storing is het gesprek niet op een gegevensdrager opgeslagen. Door verbalisant [naam verbalisant] is op ambtseed een proces-verbaal opgemaakt met betrekking tot hetgeen hij tijdens het afluisteren van het gesprek in de loods in Oosterhout heeft gehoord.
Hij heeft het volgende gerelateerd:
“Man met Marokkaans accent: Do you know where it is?
Man met Oostblok accent: I don't know.
Man met Marokkaans accent: Alles moet er uit
Man met Brabants accent: het was toch één of twee pallets?
Man met Marokkaans accent: Nee alles moet er uit.
Man met Marokkaans accent: Als we foto’s maken en doorsturen is het goed.
Man met Marokkaans accent; Hij (derde) zegt dat het vier pallets zijn. Het zit in andere dozen dan deze / de dozen hebben een andere kleur.
Man met Brabants accent: Voor de buurt niet gek doen he! (Dit wordt op een nerveuze toon gezegd)
Man met Brabants accent: Waar was je?
Man met Marokkaans accent: ik was een rondje lopen
Man met Brabants accent: kom helpen ik zit alles te doen (Dit wordt op een nerveuze / gespannen toon gezegd).”
[naam verdachte] , [naam getuige] en de verdachte zijn aangemerkt als respectievelijk de mannen met het Marokkaans, Oostblok en Brabants accent.
In artikel 126l, eerste lid, Sv is bepaald dat in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, kan bevelen dat een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 141, onderdelen b, c en d, vertrouwelijke communicatie opneemt met een technisch hulpmiddel. In lid 8 van dit artikel is bepaald dat van het opnemen binnen drie dagen proces-verbaal wordt opgemaakt.
De rechtbank stelt vast dat artikel 126l Sv strikt genomen niet toepasselijk is op het in de loods afgeluisterde gesprek tussen [naam verdachte] , [naam medeverdachte 2] en [naam getuige] , omdat geen sprake is geweest van het opnemen van vertrouwelijke communicatie als bedoeld in dat artikel. Immers, er heeft geen geluidsopname plaatsgevonden, ofschoon dat wel de bedoeling was.
Artikel 126l Sv heeft tot doel de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van verdachten. Een inbreuk daarop door middel van het opnemen van vertrouwelijke gesprekken met een technisch hulpmiddel is slechts toegestaan na daartoe verkregen machtiging van de rechter-commissaris, De rechtbank heeft hiervóór vastgesteld dat een dergelijke machtiging in deze zaak is verleend. De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte is aldus door de rechter-commissaris aanvaardbaar geoordeeld. Het afluisteren van de communicatie door het plaatsen van een technisch hulpmiddel heeft dan ook plaatsgevonden op basis van een deugdelijke juridische grondslag. Door een technisch mankement aan de apparatuur heeft echter ongewild geen vastlegging van het geluid plaatsgevonden. Als gevolg daarvan is het voor de verdediging noch voor de rechtbank mogelijk om vast te stellen welke de letterlijke bewoordingen zijn geweest waarin het gesprek heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet daarin echter geen reden om hetgeen [naam verbalisant] naar aanleiding van het afluisteren van het gesprek op ambtseed heeft geverbaliseerd, van het bewijs uit te sluiten. Het gevoerde verweer wordt dan ook verworpen.
Wél ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag welke bewijswaarde moet worden toegekend aan hetgeen door [naam verbalisant] is geverbaliseerd. In dat verband heeft de verdediging aangevoerd dat de aantekeningen van de analist en het proces-verbaal van verbalisant [naam verbalisant] op cruciale onderdelen een andere tekst weergeven en dat hetgeen door verbalisant [naam verbalisant] is geverbaliseerd om die reden onbetrouwbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat de aantekeningen van de analist en hetgeen door verbalisant [naam verbalisant] is geverbaliseerd niet onverenigbaar zijn. Dat in de aantekeningen van de analist zinnen ontbreken die verbalisant [naam verbalisant] wel heeft genoteerd, maakt niet dat daardoor de weergave door [naam verbalisant] dient te worden gediskwalificeerd. De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat [naam verbalisant] de teksten die de analist niet heeft genoteerd, heeft bedacht of verzonnen. In tegenstelling tot hetgeen de verdediging heeft gesteld, gaat de rechtbank er voorts van uit dat [naam verbalisant] het door hem waargenomen gesprek diezelfde avond heeft genoteerd en niet pas 12 uur later. Dit volgt uit het proces-verbaal van de rechter-commissaris van het verhoor van [naam verbalisant] op 4 juli 2019. Tevens wordt opgemerkt dat verbalisanten zijn getraind in en ervaring hebben met het waarnemen en onthouden van belangrijke informatie waardoor deze op een later moment gereproduceerd kan worden. Anders dan de verdediging heeft gesteld, is mede op basis van de camerabeelden vanuit de container en de vastgestelde identiteit van de in de loods aanwezige en aangehouden personen - met drie redelijkerwijs goed te onderscheiden accenten - vast te stellen dat de persoon die is aangeduid als de man met Marokkaans accent de verdachte [naam verdachte] betreft.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het proces-verbaal van verbalisant [naam verbalisant] met betrekking tot hetgeen hij tijdens het afluisteren van het gesprek heeft gehoord als bewijsmiddel gebruiken. De hiervoor weergegeven conclusie van [naam] brengt de rechtbank niet tot een andersluidend oordeel.
Betrokkenheid verdachte en wetenschap
De rechtbank stelt voorop dat als feit van algemene bekendheid mag worden verondersteld dat met regelmaat grote hoeveelheden harddrugs in zeecontainers via de haven van Antwerpen Europa bereiken en vervolgens over land naar Nederland worden vervoerd, en voorts dat dit vaak gebeurt door drugs als nevenlading te plaatsen in containers met voor het overige reguliere goederen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 30 augustus 2018 door iemand werd benaderd met het verzoek die ander een gunst te verlenen. [naam verdachte] moest diezelfde dag naar Oosterhout gaan om te kijken of goederen goed waren aangekomen en niet waren beschadigd. De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist om wat voor goederen het ging en heeft daar kennelijk ook niet naar gevraagd. Hij heeft op eigen kosten een auto gehuurd, is naar de loods in Oosterhout gereden en heeft hier de inhoud van een zeecontainer globaal geïnspecteerd.
Uit het door verbalisant [naam verbalisant]
liveafgeluisterde gesprek leidt de rechtbank af dat [naam verdachte] wist dat vier pallets in de container een afwijkende lading zouden hebben en dat die afwijkende lading in dozen met een afwijkende kleur moesten zitten.
Gelet op het voorgaande en gegeven het feit dat de cocaïne daadwerkelijk is aangetroffen in bananendozen met een afwijkende kleur, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte moet hebben geweten dat de lading die hij zou controleren uit cocaïne bestond. Dit oordeel moet mede worden bezien tegen de achtergrond van de in zijn algemeenheid moeilijk voorstelbare situatie dat leveranciers van verdovende middelen met een grote waarde het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van een onwetende ontvanger en tegen de achtergrond van de ook moeilijk voorstelbare situatie dat iemand een lading controleert terwijl hem niet duidelijk is waarop hij moet controleren.
De rechtbank is gelet op het voorgaande ook van oordeel dat de verdachte met zijn handelen opzet heeft gehad op de (verlengde) invoer als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet van de door de Belgische autoriteiten in de container teruggeplaatste cocaïne.
Doordat de verdachte in de container aanwezig is geweest en de verdachte wist dat zich tussen die lading ook cocaïne bevond is de rechtbank van oordeel dat tevens wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de in de container aanwezige hoeveelheid cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders. Bij de beoordeling of sprake is van medeplegen kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De verdachte was aanwezig toen [naam getuige] met de zeecontainer bij de loods aan [adres 2] te Oosterhout arriveerde. Hij is op de hoogte gebracht van de komst van het transport en is geïnstrueerd om naar Oosterhout te rijden om de lading te controleren. De verdachte en [naam medeverdachte 2] hebben overlegd over welk deel van de lading uit de container gehaald moest worden. De verdachte controleerde in aanwezigheid van [naam medeverdachte 2] vervolgens de lading van de zeecontainer door zich in de container te begeven. De verklaring van de verdachte dat hij slechts wilde controleren of de lading niet was omgevallen zonder te weten dat het om drugs ging, acht de rechtbank - mede gelet op hetgeen hiervoor is opgemerkt met betrekking tot het opzet van de verdachte - ongeloofwaardig.
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten is komen vast te staan. De verdachte heeft een essentiële rol vervuld in de keten die heeft geleid tot de invoer van cocaïne. Hij diende er op toe te zien dat de drugs daadwerkelijk op de plek van bestemming zouden arriveren en had met de medeverdachten tot taak er op toe te zien dat de drugs zouden worden veilig gesteld. De bijdrage van de verdachte is dan ook van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
Doordat [naam verdachte] in de loods aanwezig was met de geopende container en zich ook in de container heeft begeven, heeft hij zich tevens schuldig gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van de cocaïne.
Conclusie
Het ten laste gelegde feit is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 30 augustus 2018, te Oosterhout, tezamen en in vereniging met anderenopzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
en
opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in
de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
en van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van en het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne. Dit zijn zeer ernstige feiten. Het gebruik van harddrugs vormt een bedreiging voor de volksgezondheid. Bovendien leiden de handel in en het gebruik van harddrugs tot zeer ernstige vormen van criminaliteit. Met de handel in drugs worden enorme bedragen verdiend. Geld dat steeds vaker wordt witgewassen en aldus zijn weg naar de bovenwereld vindt en als ondermijnend wordt aangemerkt. De verdachte heeft zich aan deze voor de samenleving zeer nadelige gevolgen niets gelegen laten liggen en met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden daarvan.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Feitelijk is er sprake van de invoer van ruim 1 kg cocaïne. De Landelijke Oriëntatiepunten Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vormen voor de rechtbank het uitgangspunt bij het bepalen van de strafmaat. Op de verlengde invoer van ruim 1 kg harddrugs staat volgens de oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. De rechtbank kan en wenst echter niet voorbij te gaan aan de omstandigheid dat het ging om een transport van ruim 4000 kg cocaïne met een geschatte straatwaarde van € 140.000.000,-, waarvan het de bedoeling was om die naar Nederland te vervoeren. Niet kan worden bewezen dat de verdachte op de hoogte was van de precieze omvang van de hoeveelheid cocaïne. Gelet op de inspanningen die de verdachte zich van zijn opdrachtgever moest getroosten - op eigen kosten een auto huren en vanuit Amsterdam naar Oosterhout rijden om de lading te controleren - moet de verdachte hebben geweten dat het om een zeer waardevolle lading en dus om een aanzienlijke hoeveelheid drugs ging. De rechtbank zal hier in strafverzwarende zin rekening mee houden, maar niet in die mate dat wordt aangesloten bij de in beslag genomen hoeveelheid. Dit verklaart waarom de rechtbank een aanzienlijk lagere straf oplegt dan door de officieren van justitie is geëist.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
29 januari 2019, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

De in beslag genomen mobiele telefoon van het merk Aquaris, zal - overeenkomstig de vordering van de officier van justitie – verbeurd worden verklaard, nu deze is gebruikt in relatie tot de bewezen verklaarde feiten.

9.Voorlopige hechtenis

De officieren van justitie hebben opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bepleit met ingang van de datum van de einduitspraak.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven en heeft de rechtbank verzocht dienovereenkomstig te besluiten.
De rechtbank ziet gelet op de veroordeling van de verdachte geen aanleiding om de voorlopige hechtenis op te heffen. Een hernieuwde afweging van de belangen van de maatschappij en de verdachte leidt voorts tot de conclusie dat de belangen van de maatschappij bij de detentie van de verdachte thans zwaarder moeten wegen dan de persoonlijke belangen van de verdachte en dat aan de schorsing van de voorlopige hechtenis daarom een einde moet komen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen
2 en 10 van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de ter terechtzitting van 13 december 2018 uitgesproken schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart verbeurd als bijkomende straf het voorwerp, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen:
één stuks GSM zaktelefoon Aquaris.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en F. Wegman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 27 augustus 2018
tot en met 30 augustus 2018, te Oosterhout, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
en/of
opzettelijk heeft verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad ongeveer 4200 kilogram cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in
de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet.